500 300 150 25 Hier rookers CHIEF WHIP ZATERDAG EERSTE BLAD ons aller garantie voor de zuiverheid en hivalh teit van Chief Whip de beste sigaret voor ieders gezondheid BUREAU VOOR BEKPSKEUZE 69e Jaargang 1931 Firma F. VAS BE VELOE Jr., Walstras! 58-60, Misslagen. Telel. !0. Postrekening 66287 7 MAART OP en HET DROOGDOK TE VLISSINGEN. VIRGINIA Stads- en Provincienieuws r^o. scü VLISSINCSCHE COURANT ABONNEMENTSPRIJS Voor Vlissingen en de gemeenten op Walcheren /2.20 per 3 maanden. Franco door het geheele rijk 2.50. Voor België, Duitschland en Frankrijk 3.80. Voor de ove rige landen bij wekelijksche verzending 13.80, met Zondagsblad 4.75. Afzonderlijke nrs. 5 et ADVERTENTIEPRIJSVan 1—5 regels 1.25iedere regel meer 25 cent Bij abonnement speciale prijzen. Reclames 50 ct p. regel.Kleine advertenties betreffende Huur enVerhuui.Koop en Verkoop, Dienstaanbiedingen en-Aanvragen van 1—5 regels 75 ct., iedere regel meer 15 ct De abonné's in 't bezit eener Polis, zijn GRATIS verze kerd tegen ongelukken voor gulden bij levens lange ongeschikt heid tot werken. gulden bij dood door een ongeluk. gulden bij verlies van een hand, voet of oog. gulden bij verlies van een duim gulden bij verlies van een wijsvinger gulden bij verlies van eiken anderen vinger AANGESLOTEN BIJ HET BUREAU VOOR PUBLICITEITSWAARDE, INGESTELD DOOR DE VEREENIGINÜ „DE NEDERLANDSCHE DAGBLADPERS" Dit nummer bestaat uit 4 bladen I. Nu men druk bezig is het Droogdok alhier weer te horstellen en te vernieuwen, lijkt het niet onwaarschijnlijk, dat men wel iets meer van de geschiedenis van dit Droogdok weten wil. Ieder oud-Vlissinger herinnert zich nog wel, dat de Steenenbeer de scheiding was tusschen de nu gedempte Pottekaai en het Droogdok. Toch was de Potfcenkade heel wat ouder dan het Droogdok. De Pottenkade immers is de uitbreiding der Vlissingsche havens door prins Willem I, die het terrein, gedeeltelijk bestemd voor Alva's citadel, gebruikte voor de zoozeer begeerde nieuwe haven, welks aanleg reeds in 1545 tot de plannen van Maximiliaan van Bourgondië behoorde, waarin hij gedwarsboomd werd door Middelburg, de eeuwige rivale van hare zus terstad. Middelburg beriep zich nl. op een privilege van Keizer Karei V van 31 Juli 1536, waarbij het verboden was, om aan de dijken langs den zeekant van Arnemuiden af tot Nieuw-Vlissingen toe, kaaien op te slaan of havens te maken. Een der redenen waarom Middelburg in tegenstelling van Vlissingen zoolang de zijde van den Spaanschen koning hield was juist gelegen in het feit, dat Middelburg door den landsheer steeds begunstigd was tegenover de feodale macht, die in Vlissingen en Veere resideerde, terwijl deze haven zware concur rentie aan haar oudere zuster deden, Wat nog meer in de toekomst te duchten was. Maar, zooals men reeds weet, werd na de overgave van Middelburg 18/19 Februari 1574 aan den Prins, door dezen laatste aan Vlis singen het belangrijke privilege geschonken, waarbij o.a. de haringtol, het monopolie dus van den haringhandel, bevestigd en uitge breid werd. Middelburg, dat zich zoo lang ver zet had tegen de „Geuzen", was vrijwel de mond gesnoerd, nu prins Willem een reeds zoo lang gekoesterde illusie der Vlissingers in ver vulling bracht door het doen graven der nieu we haven de Pottenhaven waar de ha ringbuizen konden havenen. De burgers brachten door een leening het geld bij elkaar, ook met financieele hulp van den Prins en in 1581 was de haven klaar, waarvoor het „mo lenwater, wezende" een deel „der Vest" ge bruikt werd fusschen de poort van Altena en het Blauwpoortje (dus tusschen Zeilmarkt en Wagenaarstraat) In 1583 werd de Steenenbeer, een „sluys- ken" gemaakt, die weer verbinding bracht met het Ganzegat het tegenwoordige Droogdok dat communiceerde met het verdere gedeelte van de Vest. Ik spreek hier wederom van de Vest en niet van het Dok de Dokhaven omdat deze nog niet bestond. De Dokhaven of het Dok werd eerst gemaakt onder prins Mau- rits en wel tusschen de jaren 1609 en 1613, Den 9en Juli 1614 wordt deze nieuwe haven, de Oosterhaven geopend, niettegenstaande de vertoogen van Middelburg en de Staten van Walcheren de mond lag by de terreinen van de Gasfabriek, waar nu een dam „de Marinehaven" scheidt van de zee. Reeds spoedig, en wel in 1617, ging men haar uit diepen, van beschoeiing en kade was nog geen sprake, want eerst in 1622 besloot de stadsregeering „de nieuwe Houtkaai" te ma ken van de Rammekenspoort af langs en voorbij het tegenwoordige stadhuis. Reeds had de Raad 7 September 1616 besloten „de kaayen van Kramershoek tot het Ganzegat te gebruiken om hout te leggen" De sche pen werden echter steeds grooter, zoo dat in den loop der 17de eeuw bleek, dat de Dokhaven ook voor 's lands oorlogsschepen te ondiep was. Na stevigen aandrang van prins Willem III besloot men eindelijk de haven uit te diepen, wat in het jaar 1695 voltooid was, althans den 5en Maart van dat jaar werd „de resolutie van de wet tot het doen openen van de Sasse" en het Dok geappro- heert Een klein millioen gouds waren aan deze werken besteed, zoowel door de Staten-Generaal, als door de Zeeuwsche ad miraliteit en een klein gedeelte door de stad. Nu had men een up to date haven, maar 't behoeft geen betoog, dat een Droogdok tech evenzeer een noodzakelijk vereischte was, en dit had men niet. In 1697 werd een ontwerp opgemaakt door zekeren Engelschman John Perry of Piudy. Voorloopig kwam daar niets van, misschien omdat juist de vrede van Rijswijk gesloten was en men beu was van de vele oorlogskosten. Het duurde althans tot 1704, <tet machtiging werd verleend door de Sta ten-Generaal, een som van 25000 daartoe te O Ook met kurk en goud bestemmen, waaraan nog 12000 werd toe gevoegd. Hetzelfde jaar begon men aan het werk onder toezicht van den d^kmeester (d.i. havenmeester) De Rooin 1705 was het voltooid. Het was groot genoeg om een schip van 180 voet 60 Meter) te kunnen be vatten. De afsluiting geschiedde met een paar gewone vlakke sluisdeurenhet water werd zooveel mogelijk geloosd door de spui- kokers van den Steenenbeer en wel in de Pottenkade en de drooghouding had plaats door middel van een paarden-kettingmolen aan de zijde van het natte dok geplaatst. In de Walchersche Arkadia (1715) leest men „Nu waren zij aan de drooge Dokke, daar een groot schip in lag, wel 180 voeten lang, om gekalefatert en schoon gemaakt te wor den. Hier was alle man in rep en roer deze bragt bouwstoffen aandie zuiverde 't schip met barnende rijsbundels geene klonk groote bouten door dubbeling en ribben een an der klutste, een ander harpuisde, een ander stopte de voegen, of stookte onder teer of harpuis-ketel, en ieder was even bezig. Ewoud dat groote gevaarte ziende recht op staan, en door onderleggende hoogblokken onderschraagt, waar door de werklieden ron dom en tot onder de kiel van 't schip droogs voets gingen en arbeidden, stond verwonderd, en bezag alles met groote nieuwsgierigheid zonder te spreken. Heerman 't woord vatten de, gij staat met recht verwonderd, zeide hij, opmerkende, Ewoud, want dusdanige Dokke vind men nergens in ons land. De grootste schepen worden hier veilig en gemakkelijk gedubbelt, geharpuist, schoon en dicht gemaakt, zonder over of op zijde ge- haalt te worden en te kannen overslaan waartoe die wederzijdse stutten dienen. Men ziet hier onder de kielen door, en geen lek zoo diep, of men vind, en stopt het. Ter rechterhand van dat breed water, bijna aan 't einde van de haven, leggen drie groote sassen of sluis-deuren, die zooveel waters inlaten, dat het schip vlot en in de Dokke raakt. Met een ander getij loost men 't water in zee, en dan worden die twee schotdeuren, die gij daar aan het einde van de drooge dokke ziet, bloot, en toegesloten, en door den watermolen ginder bij dat rood huisken maalt men 't water tot op den bo dem uit. Daar staat dan het schip op hooge blokken, en een drooge vloer, en word be handelt en bewandelt zoo gemakkelijk, of het op straat stond. Als 't werk volbracht is, opent men de sasdeuren weder, en neemt men zooveel waters in, ',_,.t het schip weer vlot, en de drooge dokke vol raakt, en blijft. Dat water lost men dan telkens door de sluizen, die onder dien beer leggen, en ge durige schuring maken. Wat vind het menschelyk vernuft niet uit, sprak Ewoud, dat men 't onbetoombaar Zee water bedwingen, en naar ons welgevallen vermeesteren kan Dit zeggende gingen zij naar 't rood huis ken, waarin drie geblinhokte 2) Paarden den watermolen deden draien, en het water schuimende van den vloergrond ophalen, en uitwerpen. Maar niet minder stond ;Ewoud opgetogen, als hij om den hoek die ver.baze de groote oorlogsschepen zag dus in de Dokhaven en de vlotbrug, die zeer schuins afhelde. Hij zeide, hoe kan zoo'n zwaar gevaarte bestiert worden en zee bouwen. Dit zijn geen schepen maar kasteelen. Zulk een schip voert eenige honderden menschen, sprak Heereman en is een driedek, en heeft, gelijk gij ziet, een, twee, drie laagen geschuts. Geen wonder dat er zooveel kanon in voorraad bij 't Princen- huis leggen....". Hier wordt het Arsenaal bedoeld ongeveer, waar nu de Arsenaalkazer ne staat, in 1747 afgebrand en vervangen door het Arsenaal aan den oveTkant van de dokhaven bij de Palingbrug. „Tot beveiliging der schepen staat weder zijds van deze dokke een schildwacht en is deeze breedte lange haven vergroot, om zoo groote schepen te bevatten." In mijn tweede en laatste artikel behandel ik verder de geschiedenis van het Droogdok, maar vond dit te aardig uit den mond van ooggetuigen, toen het dok nog een nieuwtje was, om het weg te laten. H. G. VAN GROL, Archivaris. di. de groote sluis voor de verbinding met de zee, bij de Gasfabriek dus ongeveer geapprobeert goedgekeurd. 2) d.i. geblinddoekt. VLISSINGEN, 7 MAART. Im Westen Nichts Neues. Concertgebouw Bovenstaand tooneelstuk, dat deze week hier ter stede veel stof heeft doen opwaaien, werd gisterenavond vertoond en deed in haar opvoering wel wat denken aan dat andere, eveneens uit een bekend prozawerk getrokken tooneelwerk „het Verraad". Want evenals dit laatste is „lm Westen Nichts Neues" een aan eenschakeling van een 11-tal tafereelen, die b\j een ruimer tooneel door de vluggere op eenvolging meer indruk zullen maken. De vertooning werd voorafgegaan door een korte toespraak, waarin gewezen werd op het ver schil tusschen boek en tooneel, in welk laat ste, door de andere eischen, die eraan gesteld moeten worden, scènes moeten worden inge- lascht. De strekking, die naar voren treedt, is die van de anti-oorlogsidee nog eens af zonderlijk aangedikt in de epiloogwaar de dood in de sombere omgeving van een slag veld met haar groot aantal grafkruizen op wekt tot de verwezenlijking van de leuze nooit meer oorlog welke echter niet mag verward worden met de idee anti-Vader- landsch. Waar in dit stuk verschillende per sonen meespelen, die het geheel maken tot iet?, waarnaar men, ondanks de zwakheden, die noodzakelijkerwijs elk stuk aankleven, met genoegen kijkt, gedurende ruim 3 uur. zonder te gerekte pauze, is het te veel ge vergd allen te bespreken in deze korte recen sie. Wij volstaan dus met de hoofdpersonen, die werk gepresteerd hebben, dat de moeite van 't aanschouwen waard was, en beginnen dan met Paul, vertolkt door Bart Elfrink. Wij kenden hem reeds als zanger-voordrager en hebben hem in die kwaliteit wel gehuldigd, maar dat in hem een acteur stak, die op zoo doordringende wijze de anti-oorlogsidee pro pageert en dit op verrassend natuurlijke, ge voelige manier doet, dat hadden we niet kun nen denken. Hij wordt op kostelijke wijze ge- secundeerd door Jozef Goldstein, die met zijn Jiddischen tongval en zijn gewilde brutaliteit af en toe „la note gaie" naar voren brengt. De jonge Elfrink, die het broertje van Paul speelt, toont al vroeg in vaders voetsporen te treden, zijn spel is natuurlijk, is „pattriot- tisch" zouden we willen zeggen. Het idee van den soldaat Höwer, die te pas en te onpas uitspreekt over zijn twee schepjes suiker in de koffie en dat hem bijblijft, als hij, na den aanval in de loopgraven, krankzinnig wordt, gaf aan die rol iets tragi-comisch. Reeds da delijk bij het opgaan van het doek, konden we het spel van Pauls moeder en zuster waardeeren, vooral dat tooneeltje, waar Paul door vaders aandringen op het kantoor ontslagen, om hem te dwingen als vrijwilliger te teekenen afscheid neemt om soldaat te worden. En dan de schitterende typeering van den vader, die zijn zoon in de oorlog dringt. Hoe mooi komt dit uit in de simpele woorden „eindelijk is mijn eer gered". Van de tafereelen voor de pauze, afgeschei den van die der africhting van de recruten en het daarmee samenhangende, dat al te parodistisch is voorgesteld, noemen wij het 7e en 8e, waar het dramatische van den huiselijken toestand en van dien in het veld lazaret op schitterende wijze naar voren wordt gebracht. Vooral na deze beide taferee len laaide het applaus op uit de zaal, die niet meer dan matig bezet was. Indrukwekkend was het tooneeltje in de loopgraven, als daar tijdens het Kerstfeest een vijand over de borstwering komt om de verbroedering aan schouwelijk te maken. En in het offensief, dat onmiddellijk daarop volgt, hebben we de hartroerende scène van het sterven van Pauls zwager, die ten slotte de idee uit, dat Paul toch gelijk had van het begin af en die aan Goldstein opdraagt, Hans te zeggen, dat zijn zoontje nooit vrijwillig soldaat mag worden. Onmiddellijk daarop wonen we de wanhoops- scène van Paul zelf bij, die merkt, dat een bom hem blind heeft gemaakt. Goldstein brengt hem naar het lazareth, waarbij hij zelf een arm verspeelt. Gevoelig spel wordt daar geleverd door die beide acteurs, die, zoo als wij in den beginne reeds reiden, kranig gesecundeerd werden door de overigen. En tenslotte komt Paul weer in den familiekring terug, waar vader ons voor het eerst, gedu rende den heelen avond sympathiek wordt, hoewel hij in zijn rol goed blijft, doordat hij de verzoenende hand uitstrekt naar zijn ver minkten zoon. Was er reeds voor de pauze duchtig geap plaudisseerd, het leek ha het einde van dit lioininniiniiiiiiiiiiniiiiiininniniinniiiniinniiinniiniiHjninnniniiniiiniiinpniiiiiiniuniininnn TE VLISSINGEN. Zitting op a.s. DINSDAG 10 MAART in het voormalig Burgerweeshuis aan de Badhuisstraat, van 7'/29 uur. Inlichtingen, zoowel voor meisjes als jon gens, worden kosteloos verstrekt. Ouders, kiest een beroep voor uw kind in overleg met het Bureau. tafereel wel of er geen einde wilde komen aan de toejuichingen. Die waren dan ook ver diend, zoowel door het spel als door de heele enscèneering van het tooneelspel, dat frap pante gelijkenissen gaf met den „frisschen, fröhlichen Krieg". En niet minder door de muzikale begeleiding. Na afloop van het stuk verscheen de im- pressario met de meespelenden voor het, heü tooneel afsluitend gordijn om aan de zaal, die hij hartelijk dankte voor het applaus, de vraag voor te leggen of het publiek misleid was, zooals in een advertentie was beweerd, wat ontkennend werd beantwoord, terwijl op de vraag of het gezelschap met dit stuk te- rug moest komen een bevestigend antwoord werd gegeven, waarop hy aan de aanwezigen verzocht wel de hulp te willen verleenen om over inhoud en vertooning van dit stuk met vrienden en kennissen te spreken. Concert „Looft den Heer Men verzoekt ons te melden dat de leden van de Vereeniging voor Slechthoorenden, op vertoon van hun insigne, Dinsdag a.s. by het concert van de zangvereeniging „Looft den Heer" in de Groote Kerk, gebruik kunnen maken van plaatsen die voor hen gereser- voerd worden. Alliambra-Theater. Sag it with Songs. Al Jolson en Davey Lee neen, niet in „The Singing Fool", maar in hun jongste film „Say it with Songs". Men heeft Al Jolson eens gevraagd aan welke oorzaak hy zijn succes toe schreef en zyn laconieke antwoord luidde „Omdat ik de menschen huilen laat". Maar waarom huilen de menschen Het antwoord is niet moeilijkdoor den ontróerenden inhoud. „The Singing Fool" bijv. de geschiedenis van den zingenden dwaas en den kleinen Sonny Boy, van dien vader met dat gouden hart en dat kleine, teere kereltje met het lieve, hooge stemmetje, dat nog niet begrij pen kan onder welk verdriet zijn vader ge bogen gaat. Dit grijpt de menschen aan, die romantiek naar wat zoo mooi en idyllisch zou zijn. En er wordt gehuild om deze tra gedie, maar een Al Jolson-film ontroert niet ais kunstuiting. Het is de inhoud" want de

Krantenbank Zeeland

Vlissingse Courant | 1931 | | pagina 1