1000 500 300 150 100 25 I WOENSDAG 3 JULI EERSTE BLAD IVO. 13^ 67e Jaargang 1929 Uitgave: Firma F. VAK OE VELDE lr., Mstraa1 58-60, Vlissingen. Telef. 10. Postrekening 60287 Verschijnt dagelijks, uitgezonderd op Zondag en algemeen erkende Christelijke Feestdagen BINNENLAND MAMMOETVONDSTEN BIJ VLISSINGEN VLISSINOSCHE COURANT ABONNEMENTSPRIJSVoor Vlissingen en de gemeenten op Walcheren /2.20 per 3 maanden. Franco door het geheele rijk 2.50. Voor België, Duitschland en Frankrijk 3.80. Voor de ove rige landen bij wekelijksche verzending 3.80, met Zondagsblad 4.75. Afzonderlijke nrs. 5 et ADVERTENTIEPRIJS: Van 1—5 regels 11.25; iedere regel meer 25 cent Bij abonnement speciale prijzen. Reclames 50 ct p. regel. Kleine advertenties betreffende Huur enVerhuur.Koop en Verkoop, Dienstaanbiedingen en -Aanvragen van 1—5 regels 75 ct, iedere regel meer 15 ct De abonné's in 't bezit eener Polis, zijn GRATIS verze kerd tegen ongelukken voor gulden bij levens lange ongeschikt heid tot werken. gulden bij dood door een ongeluk. gulden bij verlies van een hand, voet of oog. gulden bij verlies van een duim gulden bij verlies van een wijsvinger gulden bij verlies van eiken anderen vinger. Dit nummer bestaat uit 2 bladen. De Tweede Kamerverkiezingen. Blijkens een kennisgeving van den voorzit ter van het Centraal Stembureau voor de vex - kiezi ig van de leden der Tweede Kamer zal, indien noodzakelijk mocht blijken, dat voor de vaststelling van den uitslag der verkiezing een loting moet plaats vinden als bedoeid in art. 104, vierde lid der Kieswet (wanneer dezelfde candidaat op meer dan één lijst het vereischte aantal stemmen heeft behaald', deze loting zal geschieden in een zitting van het Centraal Stembureau, te houden op Za terdag 6 Juli a.s. der middags te 5 uur, in het lokaal van het gemeentehuis te 's-Gra- venhage, voorheen voor de vergaderingen van den Raad bestemd. De zitting, bedoeld in art. 107 der Kieswet, tot bekendmaking van den uitslag der ver kiezing, zal worden gehouden op Zaterdag 6 Juli te half zes, in hetzelfde lokaal van het gemeentehuis. De Ziektewet. In een te Utrecht gehouden vergadering hebben de besturen der bedryfsvereemgmgen Nationale Bóeren-Onderlinge te Amsterdam, De Waarborg te Leeuwarden en de Federa tie voor Landbouwongevallenverzekering te Groningen is besloten maatregelen te nemen om in samenwerking met de drie landelijke landarbeidersbonden (Moderne, R.-Kath. en Christelijke) te komen tot de oprichting van een of meer bedrijfsverenigingen in den zin van het le lid van artikel 90 der Ziektewet. Een commissie bestaande uit de voorzitters en directeuren der voormelde vereenigingen werd benoemd om voor die oprichting overleg te plegen met de besturen der arbeidersorga nisaties. Ned. R.-Kath. Bond van handels-, kantoor- en winkelbedienden „St. Franciscus van Assisie". Bovengenoemde bond heeft een bondsver gadering te Amsterdam gehouden, onder voorzitterschap van den heer A, van Hemers- veld. Bij de bepreking over een vertegenwoor diging op de aanstaande internationale con gressen gaf een der aanwezigen te kennen, dat met het oog op de bondsfinanciën het niet gewenscht is hieraan deel te nemen. De vergadering besloot echter de voorgestelde afvaardigingen naar het internationaal con gres voor het handelsonderwijs, het congres van het internationaal verbond van Christe lijke bediendenorganisaties te München goed te keuren. De bondsraad vereenigde zich met het voorstel van het bestuur om in het or gaan een oproep te doen tot de leden om aan dit congres deel te nemen. Eveneens werd goedgekeurd de afvaardiging naar het con gres van het Internationaal Christelijk Vakverbond. Goedgekeurd werd het voorstel van het bondsbestuur, om, evenals vorige jaren een actie te ontvouwen ten gunste van de win kelsluiting op de katholieke feestdagen te vieren als Zondag, zijnde 15 Augustus en 1 November. Een uitvoerig verslag werd gedaan over de conferentie, welke het bondsbestuur met de commissie van het concern van Vroom en Dreesman heeft gehad. De bondsraad ver eenigde zich met de tactiek en leiding van het bondsbestuur in deze actie. Eveneens werd goedgekeurd het propagan- daplan voor de jeugdige bedienden en de an dere propaganda, welke van buitengewone beteekenis moet worden geacht. Toorops literaire nalatenschap. Mevrouw Ch. Toorop heeft de literaire na latenschap van wijlen haar vader, den schil der J. H. Toorc.7 (bevattende zyn briefwis seling, boeken en tijdschriften, die op hem betrekking hebben, aanteekeningen van zijn hand, enz.), aan de Staat der Nederlanden ten geschenke gegeven, ter plaatsing in de Koninklijke Bibliotheek. De minister van on derwijs, kunsten en wetenschappen heeft haar voor deze zeer gewaardeerde schenking den dank der regeering betuigd. Een belangrijke mededeeling voor houders van motorrijtuigen. De Koninklijke Nederlandsche Automobiel Club meldt, dat het bestuur bericht ontving van den minister van financiën, dat het tot bevordering van juiste opgaven van het ge wicht van de motorrijtuigen in de aangifte voor de wegenbelasting noodig is, een inten sief toezicht uit te oefenen door weging op don weg. Den ambtenaren, hiermede belast, is echter opgedragen, eerst op 22 Juli a.s. tot Vele mammoetrelicten in het Stedelijk Museum* IV Van het begin van den eersten ijstijd (Günz-ijstijd) tot het einde van den laatsten (Wlirm-ijstijd) omvat een tydsve loop van 250.000 jaar, terwijl het einde van den laat sten ijstijd een 25000 jaar geleden is. We mo gen dus aannemen dat een 2530.000 jaar geleden de mammoet nog een deel van Euro pa bewoonde. Toen de laatste ijsperiode in aantocht was en toenemende koude deze aankondigde, ver dwenen de groote zoogdieren van de daaraan voorafgaande interglaciale periode voorgoed uit Europa, nl. de Elephantus antiquus, de neus hoorn van Merck, het nijlpaard zij konden nog gebruik maken van de overlandverbin- dingen en naar men weet, komt het nijlpaard nog tot op heden in de tropen voor. Wat die overlandverbindingen betreft, een enkel woord. De ijsperiode veranderde het niveau der omringende zeeën aanmerkelijk, daar er kolossale hoeveelheden water ver ijsden, welke aan den totalen inhoud der watervlakten onttrokken werden, de wereld zee werd honderden voeten ondieper, bij diepe zeeën was het verschil niet zoo groot, maar bij de ondiepe zeeën om Europa heen was dit belangrijk. De ondiepe bekkens van Oost- en Noordzee en Kanaal kwamen droog te liggen. Dientengevolge waren de Britsche eilanden tienduizenden jaren lang een deel van "het vasteland, zoodat de dierenwereld zich ongehinderd naar daar en omgekeerd kon verplaatsen. De Middellandsche Zee was ook voor een groot gedeelte droog, zoodat er breede landbruggen van Noord-Afrika naar Zuid-Europa liepen, waardoor vele eilanden van nu, deelen van het vasteland waren. Zoo, spreekt het vanzelf dat zoowel op de Brit sche eilanden als op Middellandsche-Zee- eilanden dezelfde dieren voorkwamen als op het. vasteland. Toen het ijstijdperk ophield en de zeespiegel steeg, ontstonden de eilanden en deze werden hoe langer hoe kleiner, naar mate de zee rees. Op Sicilië, Corsica, Sar dinië, Malta en Cyprus zijn overblijfselen van olifanten, nijlpaarden enz. opgegraven, die daarheen gekomen waren toen de bruggen tusschen Afrika en Europa nog niet ver zwolgen waren. Als eilandd leren „verküm- merten" ze hoe langer hoe meer, naarmate de eilanden kleiner werden. Zooals we heden het paard op de Shetlandseilanden en op IJsland tot de bekende „poneyrassen" ver worden zien door de ongunstige levensom standigheden, zooals we nu nog op vele eilanden in de Middellandsche Zee dergelijke „poneyrassen" onder de soorten wilde scha pen en geiten aantreffen, zoo waren indertijd ook olifanten, nijlpaarden, oerstieren, bisons en herten op Sicilië en naburige eilanden tot „poneyrassen" verworden zoo worden daar fossielen van olifanten en rïvierpaarden ge vonden, die ten slotte onder de ongunstige omstandigheden in volwassen toestand nog slechts een hoogte van één M. bereik ten, eer zij geheel ten slotte uitstierven. Dit lot trof ook daar den Elephantus an tiquus, die 5 M. hoog werd op het vasteland. Dit waren evenals dergelijke verworden rhinocerossen van Merck (de z.g. etruskische) en mammoeten (Elephas Leith-Adamsii) „kümmerrassen" dus pygmee- of dwergvor- men geworden. Gedurende de interglaciale periode leefden de mammoet en de neushoorn, d.w.z. Rhino ceros tichorhinus om maar de twee meest typische vertegenwoordigers van den ijstijd te noemen in de Arktische streken, deze waren immers in de voorlaatste ijsperiode in onze streken inheemsch, maar trokken toen het warmer werd naar het Noorden, zoo als ik reeds eerder heb opgemerkt. Zagen we, dat met het komen van den laatsten ijstijd de typische vertegenwoordigers van het warmere interglaciale tijdperk naar het verre Zuiden trokken en nu voorgoed de karakterdieren van den ijstijd verhuis den weder naar onze streken, d.w.z. naar onze breedtegordels. Vandaar dus, dat men hun overblijfselen hier nog vindt. Dat men zoowel in Canada als in Siberië de bevroren lijken der dieren vindt wordt aldus verklaard. In het laatste interglaciale tijdvak waren de mammoet en de rhino ceros tichorhinus bewoners van Siberië en Canadade groote rivieren die veel meer capaciteit hadden dan heden, na- (Slot) men de lijken van gestorven dieren bij hun overstroomingon medetotdat de ijstijd kwam en de buiten hun oevers getreden ri vieren met de daarin voorkomende lijken be vroren dit gedeelte, dat weer overdekt werd door slijk en zand van volgende overstroo mingen gedurende den kortevt zomer ont dooide niet meer, het bleef een eeuwig-ver ijsden bodem, die weder periodiek bedekt werd en beschermd tegen de korte, zij het dan ook krachtige, zomerzon. Vandaar dat men de lijken van mammoet, rhinoceros en bison daar nog onverteerd kan aantreffen. Op 0112e breedten vinden we dezelfde die ren, maar alleen deelen van het skelet of een enkele maal geheele geraamten. Toen de laatste Ijstijd verdwenen was, zyn de typische groote zoogdieren van den ijstijd niet meer naar de arktische streken teruggekeerd. Wat is nu de oorzaak daarvan Daarover zyn de geleerden het niet geheel eens. De Bonnsche hoogleeraa'r Hans Pohlig, een der beste ken ners, zegtZij zijn ten offer gevallen aan de uitbreiding van het menscheïijk geslacht, al thans in Europa 2) en verklaartin de periode van het Magdajenium (25.00010.000 jaar geleden) was de mammoet grooten- deels uitgeroeid evenals de Siberische neushoorn. <0 Zeker is, dat hij in de voor gaande* periode, die van het Solutréen (25 30.000 jaar geleden), nog wel aanwezig was. Ter verduidelijking diene, dat deze twee tijd perken, onderdeelen van den laatsten ijstijd, die ook weder Frankrijk (voor een groot deel) en België vrij liet, aldus genaamd zijn naar vindplaatsen van mensbhenresten. Men- schenresten van het Solutréen werden ge vonden bij Solutré. tusschen Chalons en Lyon, die van het Magdalenium (naar La Madelaine, een rots bij Tursac, Dcrdcgne) werden gevonden bij Cro-Magncn in Dor- degne, dit bleken rendier- en bisonjagers te zijn uitgestrekte steppen nl. waren ontstaan tijdens den laatsten ijstijd. Het rendier werd huisdierbij het warmer worden van het klimaat trok het rendier naar het Noorden en de menschen hebben het misschien ge deeltelijk gevolgd. We raken althans zijn spoor kwijt en wanneer we weer menschelijke spo ren vinden, dan is de mensch een geheel an dere geworden in een andere omgeving. De uitgestrekte steppen, die na den afloop van den ijstijd waren ontstaan, zyn verdwenen, dichte wouden bedekken het grootste gedeelte van Europa, met een rijke dierenwereld, uit andere vormen bestaande dan de ijstijd fauna. Behalve de mammoet en de dikharige rhinoceros zijn ook de holenbeer, -leeuw, -hyaem verdwenen, die geen afstammelingen nalatentoendra- en steppedieren zijn naar het Noorden geweken. 4) Wel b2yft nog het rendier en de biscn en ook de ogros tot in de 12e eeuw in Midden Europa, de bison nog in Letland. Wij komen in het nieuw-steenen tijdperk (het neolithicum) met werktuigen uit herts hoorn hi plaats van het rendierhoorn uit de laatste periode van het palaeolithicum, het oude steenen tijdperk, het Magdalenium. Nu is het een feit, dat die oude bewoners vernietigend optraden tegen de met hen le vende fauna en tegen massa-moord niet op zagen. Treffend is bv. dat in de omgeving van het kamp bij Solutré fragmenten gevon den werden van wel 100.000 wilde paarden, die in kudden blijkbaar successievelijk door vuur en anderszins een steilen afgrond af gejaagd werden, zoodat ze jammerlijk om kwamen. Mammoeten en dergelijke werden in vangkuilen gevangen en dan afgemaakt, onloochenbare vondsten zijn daar om het te bewijzen. Maar het blijft toch zeer opmerke lijk, dat het den fcegenwoordigen bewoners van Afrika en Azië nog tot op den huidigen dag niet gelukt is 5), den daar levenden olifant uit te roeien met beter hulpmiddelen dan de oude bewoners van Europa hadden, dus on getwijfeld hebben andere omstandigheden ook invloed uitgeoefend. Welke dan de uitroeiing bevorderd hebben, ligt vooralsnog in het duister. Neuville spreekt van een ontaar ding 6), waardoor de mammoet zich niet meer kon aanpassen aan de geweldige koude van den laatsten ijstijd, terwijl zyn verdwij nen verhaast werd door een zeldzamer wor den van zijn gewone voedsel, maar nader minutieus onderzoek blijft aanbevolen. Zal er misschien licht ontstoken worden door de vondst van zeer recenten datum te Miskolez in Hongarije, waar arbeiders „een waar mam moetkerkhof utdekten, dat hier voor 20.000— 25.000 jaren moet geweest zijn" 7) Als ze wel op toendra's konden leven, waren zij dan misschien niet bestand tegen de steppen, die hun ander voedsel leverden We weten nog zeer weinig van het kwartaire klimaat, kli maat en bodem bepalen het organische leven en tusschen deze drie bestaat een wissel werking, waarvan wij, en zeker ten opzichte Van het geslacht Cervius (hert), een voor hoofdsbeen met fragment van het gewei. Van den Bison, waarschijnlijk Bison priscus, eveneens opgevischt uit de Wester-Schelde, een groot fragment van den schedel met de horens. Als bewijs dat hier reeds vroeg in de om geving een ,eeboezem is geweest, prijken in het Museum wee reusachtige bovenkaken •van walrussen niet onmogelijk dateerende uit een interglaciaal tijdvak, voorafgaande dus aan den ijstijd, toen de Noordzee, zooals Omtrekken van den mammoet, ingekrast op mammoet-ivoor uit het Magdalenium, door zijn menschelijkcn tijdgenoot. Men lette op de staartverbrceding, waar ik in mijn vorig artikel van sprak. Naar de Mortïllet, op mijn verzoek nageteeksjid door den heer P. Verheul, alhier van Nederland, bitter weinig weten. Als vaststaand mogen wij aannemen, dat de mensch tijdens en na den ijstijd veel invloed geoefend heeft op de fauna en flora. Het maken van klimatologische gevolgtrekkingen uit de aanwezigheid (en dit geldt ook voor de afwezigheid) van een of, meerdere diersoorten, dient te geschieden volgens L. Germain (1923) s) „met zeer veel voorzichtigheid en slechts na een zorgvuldige analyse van de betreffende fauna. Men kan geen conclusie's trekken als men niet in het bezit is van vol doende talrijke documenten en wanneer men de geheele dierenwereld niet kent." Zooals ik in het begin van mijn artikelen reeks vermeldde, zijn bij de graafwerken van de Keersluis een stuk van een stoottand en ook twee kiezen opgedolven van een mam moet. Nu is het eigenaardig, dat deze relicten geïsoleerd voorkwamen, het zou uit den aard der zaak veel interessanter geweest zijn als het geheele skelet gevonden was. Het vinden dezer geïsoleerde deden doet vanself de ver onderstelling opkomen, dat het stuk stoottand zoowel als de kiezen secundair zijn. d.w.z. dat ze van hun oorspronkelijke dus primaire lig plaats hier naar toe zijn gebracht, wat, niet anders kan gebeurd zijn dan door de diluviale Schelde. Daar komt nog iets bij. Ook zijn opgedolven, ongeveer op dezelfde diepte, dikke eikenhouten palen, die gepunt waren en horizontaal en geïsoleerd lagen. Nu weet men reeds uit het voorgaande, dat een eiken stam en een mammoet onmogelijk synchroon d.w.z. gelijktijdig bestaan kunnen hebben, de conclusie ligt dus voor de hand, dat deze resten van niet gelijktijdig gegroeide fauna en flora uit h|t ver verleden toevallif erwijze bij elkaar werden aangetroffen, door de grillig heid van het stroomend water. Zeker is, dat deze overblijfselen gevonden zijn op 8.50 M. A.P. (d.w.z. 11.50 M. onder het maaiveld), dus in het zand. 9) Jammer is, dat men zelden precies de laag weet, waarin de vondst heeft plaats gehad. Wie een fossiel voorwerp, hetzij beenderen, tanden, schelpen, menschelijke kunstvoor werpen enz. vindt, moet acht geven op het volgende 10) le. de zoo nauwkeurig mogelijke aanduiding der vindplaats, zoo mogelijk het voorwerp laten zitten totdat een deskundige aanwe zig is 2e. zoo nauwkeurig mogelijke aanduiding der plaats, waar het voorwerp in de groeve lag, uitgedrukt in meters beneden het opper vlak en zoo mogelijk mede ten aanzien van Amsterdamsch Peil 3e. de dikte en samenstelling der laag, waarin het voorwerp lag 4e. de dikte en samenstelling der laag (of lagen) onder het Voorwerp of (en) er boven; 5e. ten aanzien van het onderzoek der voor werpen, het gevondene te stellen in handen van specialisten, die deze, krachtens hun bij zondere ervaring, bevoegd zijn te onderzoeken. In het Stedelijk Museum zijn aanwezig, dit zijn alle vondsten uit de Tester-Schelde, van Elephas IPrimigeniusBlumenbach of mammoet, respectievelijk 3 onderkaken met zich daarin bevindende kiezen een afzonderlijke kies een stoottandtwee dijbeenderenonder scheiden fragmenten van het bekken ten slotte een -ware wervel van den wervelkolom. wij zagen, droog was. Nadat dit artikel geschreven was, kreeg ik bericht van den Hoofdingenieur van den Rijkswaterstaat alhier dat de Directeur van het Rijks Geologisch Museum, eerstgenoem de vrijheid heeft gelaten, een der kiezen van den Mammoet (elephas primigenius)gevon den bij de Keersluiswerken, af te staan aan het Stedelijk Museum alhier. Dit is het eerste fossiel in het Museum, dat dus in den bodem zelf is aangetroffen en niet in de Schelde. Ook juist vorige week is door mij' aangekocht van een Arnemuidschen visscher een zeer groote horen, 80 c.M. lang, gebogen in een flauwe S-vorm, behoord heb bende aan een vertegenwoordiger der Ca- provinae, waarschijnlijk een Cervus Capreo- lus n), dus een reusachtige reebok, die hier in een interglaciale periode, dus in de war mere tijden, tusschen de ijstijden in, woonde en reeds in het Pliocene tijdvak (het laatste gedee2te van het tertiaire) Europa bewoon de 1>-). Wellicht is het ook een Caprovis, een „voorwereldlijke" vorm (uit ditzelfde tijdvak) tusschen geit en schaap, die eenige overeen komst heeft met de mouflon van Sar dinië 1M). Deze horen is opgevischt in het Oostgat onder Zoutelande de Schelde bij Zoutelande is een rijke vindplaats van fos sielen evenals Breskens. Hoogstwaarschijnlijk zijn deze depots van secundairen aard. d.w.z. door de grilligheid der stroomingen zijn de fossielen daar bij elkander gespoeld. H. G. VAN GROL. 1) Vgl. Prof. Boeke. Afstamming van den mensch, blz. 131 Prof. Hans Pohlig, Eiszeit und Urgeschichte S. 64. 2) Vgl. Pohlig. Eiszeit und Urgeschichte, Leipzig 1907 S. 85. 3) Ibidem, S. 108. 4) Vgl. H. T. Osborn, The age of Mam mals in Europe, Asia and North America. New York 1910, p. 428, 5) Een zegswijze in Abessinië is de olifant heeft meer menschen gedood dan de mensch olifanten. Vgl. L'Anthropologic, Tome XXIX, Paris 1919, p. 195 noot. 6) Vgl. zijn artikel in L'Anthropologic, Tome XXIX, Paris 1919, p. 193—212. 7) Vgl. N. R. Ct. 23 Juni 1929 Ochtend blad B. onder Wetenschapp. Berichten. 8) L'Anthropologie, Tome XXXII. Paris 1923, p. 301. 8) Uit het „Rapport omtrent een Geo-Hy- drologisch Vooronderzoek ten behoeve van. den bouw van een Keersluis op een terrein bezuiden de dubb, schutsluis te Vlissingen", opgesteld door Dr. J. F. Steenhuis, Geologisch adviseur, mij welwillend door den Hoofd ingenieur hier ter stede ter inzage afgestaan, blijkt dat een boring bewees, dat van 3 M. A.P. tot 8.45 M. A.P. zeer fijn, slibrijk, donkergrijs zand voorkomt, daaronder ook weer zand, vuil donkergrijs met sporen schelpgruis. 10) Vgl. Prof. J. v. Baaren, De Bodem van Nederland, 1924, blz. 966. 11H. F. Osbarn, The age of mammals in Europe, Asia and North America. New York 1910, blz. 394 en 3 5. 11) H. F. Osborn, The age of mammals in in Europe, Asia and North America. New York 1919, blz. 391. 12) Zie ibidem, blz. 391. 13) Zie Osborn, The age of mammals, p. 392. dezen maatregel over te gaan, om de hou ders van motorrijtuigen nog in de gelegen heid te stellen, door vrijwillige weging onder ambtelijk toezicht het ongerief, verbonden aan een weging van een motorrijtuig op den weg, te ontgaan. Nopens de plaats, waar onder ambtelijk toe zicht vrijwillig kan worden gewogen en de tijdstippen, waarop dit kan geschieden, zon der dat kosten van toezicht zijn verschuldigd. worden op het ontvangkantoor en ter Inspec tie van de directe belastingen, waaronder de houder van het motorrijtuig woont, inlichtin gen verstrekt. Vermoeden de ambtenaren bij controle, dat het gewicht van een motorrijtuig te laag is aangegeven, dan geven zij daarvan kennis aan hun inspecteur en deze richt dan een uit- noodiging aan belanghebbende, om zijn mo torrijtuig aan een ambtelijke we<ring te on derwerpen. De plaats van weging mag op i ;cn grooteren afstand dan 10 K.M. van de garage of de bergplaats van het motorrijtuig zijn verwijderd, terwijl het voor de weging aan gewezen tijdstip niet mag vallen binnen acht dagen na den dag, waarop de uitnoodiging aan den belanghebbende is uitgereikt. Houders van motorrijtuigen, die hun mo torrijtuigen op een afstand van 10 K.M. of meer en niet genegen zijn. hm voertuig vrijwillig onder ambtelijk toezicht te doen wegen, zijn verplicht, hun motorrijtoig ter plaatse, waar het zich bevindt, bij de controle of in de onmiddellijke nabijheid daarvan aan een ambtelijke weging te onder werpen. Uit bovenstaande uiteenzetting blijkt dus, dat het wel aanbeveling verdient, zorg te dragen, dat men het gewicht van zijn motor rijtuig juist aangeeft.

Krantenbank Zeeland

Vlissingse Courant | 1929 | | pagina 1