1000
500
300
150
100
25
I
WOENSDAG
3 JULI
EERSTE BLAD
IVO. 13^
67e Jaargang
1929
Uitgave: Firma F. VAK OE VELDE lr., Mstraa1 58-60, Vlissingen. Telef. 10. Postrekening 60287
Verschijnt dagelijks, uitgezonderd op Zondag en algemeen erkende Christelijke Feestdagen
BINNENLAND
MAMMOETVONDSTEN BIJ VLISSINGEN
VLISSINOSCHE COURANT
ABONNEMENTSPRIJSVoor Vlissingen en de gemeenten op Walcheren /2.20 per 3 maanden.
Franco door het geheele rijk 2.50. Voor België, Duitschland en Frankrijk 3.80. Voor de ove
rige landen bij wekelijksche verzending 3.80, met Zondagsblad 4.75. Afzonderlijke nrs. 5 et
ADVERTENTIEPRIJS: Van 1—5 regels 11.25; iedere regel meer 25 cent Bij abonnement
speciale prijzen. Reclames 50 ct p. regel. Kleine advertenties betreffende Huur enVerhuur.Koop
en Verkoop, Dienstaanbiedingen en -Aanvragen van 1—5 regels 75 ct, iedere regel meer 15 ct
De abonné's in 't bezit eener
Polis, zijn GRATIS verze
kerd tegen ongelukken voor
gulden bij levens
lange ongeschikt
heid tot werken.
gulden bij dood
door
een ongeluk.
gulden bij verlies
van een
hand, voet of oog.
gulden bij verlies
van
een duim
gulden bij verlies
van een
wijsvinger
gulden bij verlies
van eiken
anderen vinger.
Dit nummer bestaat uit 2 bladen.
De Tweede Kamerverkiezingen.
Blijkens een kennisgeving van den voorzit
ter van het Centraal Stembureau voor de vex -
kiezi ig van de leden der Tweede Kamer zal,
indien noodzakelijk mocht blijken, dat voor
de vaststelling van den uitslag der verkiezing
een loting moet plaats vinden als bedoeid
in art. 104, vierde lid der Kieswet (wanneer
dezelfde candidaat op meer dan één lijst het
vereischte aantal stemmen heeft behaald',
deze loting zal geschieden in een zitting van
het Centraal Stembureau, te houden op Za
terdag 6 Juli a.s. der middags te 5 uur, in
het lokaal van het gemeentehuis te 's-Gra-
venhage, voorheen voor de vergaderingen
van den Raad bestemd.
De zitting, bedoeld in art. 107 der Kieswet,
tot bekendmaking van den uitslag der ver
kiezing, zal worden gehouden op Zaterdag
6 Juli te half zes, in hetzelfde lokaal van het
gemeentehuis.
De Ziektewet.
In een te Utrecht gehouden vergadering
hebben de besturen der bedryfsvereemgmgen
Nationale Bóeren-Onderlinge te Amsterdam,
De Waarborg te Leeuwarden en de Federa
tie voor Landbouwongevallenverzekering te
Groningen is besloten maatregelen te nemen
om in samenwerking met de drie landelijke
landarbeidersbonden (Moderne, R.-Kath. en
Christelijke) te komen tot de oprichting van
een of meer bedrijfsverenigingen in den zin
van het le lid van artikel 90 der Ziektewet.
Een commissie bestaande uit de voorzitters
en directeuren der voormelde vereenigingen
werd benoemd om voor die oprichting overleg
te plegen met de besturen der arbeidersorga
nisaties.
Ned. R.-Kath. Bond van handels-, kantoor-
en winkelbedienden „St. Franciscus van
Assisie".
Bovengenoemde bond heeft een bondsver
gadering te Amsterdam gehouden, onder
voorzitterschap van den heer A, van Hemers-
veld.
Bij de bepreking over een vertegenwoor
diging op de aanstaande internationale con
gressen gaf een der aanwezigen te kennen,
dat met het oog op de bondsfinanciën het
niet gewenscht is hieraan deel te nemen. De
vergadering besloot echter de voorgestelde
afvaardigingen naar het internationaal con
gres voor het handelsonderwijs, het congres
van het internationaal verbond van Christe
lijke bediendenorganisaties te München goed
te keuren. De bondsraad vereenigde zich met
het voorstel van het bestuur om in het or
gaan een oproep te doen tot de leden om aan
dit congres deel te nemen. Eveneens werd
goedgekeurd de afvaardiging naar het con
gres van het Internationaal Christelijk
Vakverbond.
Goedgekeurd werd het voorstel van het
bondsbestuur, om, evenals vorige jaren een
actie te ontvouwen ten gunste van de win
kelsluiting op de katholieke feestdagen te
vieren als Zondag, zijnde 15 Augustus en 1
November.
Een uitvoerig verslag werd gedaan over de
conferentie, welke het bondsbestuur met de
commissie van het concern van Vroom en
Dreesman heeft gehad. De bondsraad ver
eenigde zich met de tactiek en leiding van
het bondsbestuur in deze actie.
Eveneens werd goedgekeurd het propagan-
daplan voor de jeugdige bedienden en de an
dere propaganda, welke van buitengewone
beteekenis moet worden geacht.
Toorops literaire nalatenschap.
Mevrouw Ch. Toorop heeft de literaire na
latenschap van wijlen haar vader, den schil
der J. H. Toorc.7 (bevattende zyn briefwis
seling, boeken en tijdschriften, die op hem
betrekking hebben, aanteekeningen van zijn
hand, enz.), aan de Staat der Nederlanden
ten geschenke gegeven, ter plaatsing in de
Koninklijke Bibliotheek. De minister van on
derwijs, kunsten en wetenschappen heeft haar
voor deze zeer gewaardeerde schenking den
dank der regeering betuigd.
Een belangrijke mededeeling voor houders
van motorrijtuigen.
De Koninklijke Nederlandsche Automobiel
Club meldt, dat het bestuur bericht ontving
van den minister van financiën, dat het tot
bevordering van juiste opgaven van het ge
wicht van de motorrijtuigen in de aangifte
voor de wegenbelasting noodig is, een inten
sief toezicht uit te oefenen door weging op
don weg. Den ambtenaren, hiermede belast,
is echter opgedragen, eerst op 22 Juli a.s. tot
Vele mammoetrelicten in het Stedelijk Museum*
IV
Van het begin van den eersten ijstijd
(Günz-ijstijd) tot het einde van den laatsten
(Wlirm-ijstijd) omvat een tydsve loop van
250.000 jaar, terwijl het einde van den laat
sten ijstijd een 25000 jaar geleden is. We mo
gen dus aannemen dat een 2530.000 jaar
geleden de mammoet nog een deel van Euro
pa bewoonde.
Toen de laatste ijsperiode in aantocht was
en toenemende koude deze aankondigde, ver
dwenen de groote zoogdieren van de daaraan
voorafgaande interglaciale periode voorgoed uit
Europa, nl. de Elephantus antiquus, de neus
hoorn van Merck, het nijlpaard zij konden
nog gebruik maken van de overlandverbin-
dingen en naar men weet, komt het nijlpaard
nog tot op heden in de tropen voor.
Wat die overlandverbindingen betreft, een
enkel woord. De ijsperiode veranderde het
niveau der omringende zeeën aanmerkelijk,
daar er kolossale hoeveelheden water ver
ijsden, welke aan den totalen inhoud der
watervlakten onttrokken werden, de wereld
zee werd honderden voeten ondieper, bij diepe
zeeën was het verschil niet zoo groot,
maar bij de ondiepe zeeën om Europa heen
was dit belangrijk. De ondiepe bekkens van
Oost- en Noordzee en Kanaal kwamen droog
te liggen. Dientengevolge waren de Britsche
eilanden tienduizenden jaren lang een deel
van "het vasteland, zoodat de dierenwereld
zich ongehinderd naar daar en omgekeerd
kon verplaatsen. De Middellandsche Zee was
ook voor een groot gedeelte droog, zoodat er
breede landbruggen van Noord-Afrika naar
Zuid-Europa liepen, waardoor vele eilanden
van nu, deelen van het vasteland waren. Zoo,
spreekt het vanzelf dat zoowel op de Brit
sche eilanden als op Middellandsche-Zee-
eilanden dezelfde dieren voorkwamen als op
het. vasteland. Toen het ijstijdperk ophield
en de zeespiegel steeg, ontstonden de eilanden
en deze werden hoe langer hoe kleiner, naar
mate de zee rees. Op Sicilië, Corsica, Sar
dinië, Malta en Cyprus zijn overblijfselen van
olifanten, nijlpaarden enz. opgegraven, die
daarheen gekomen waren toen de bruggen
tusschen Afrika en Europa nog niet ver
zwolgen waren. Als eilandd leren „verküm-
merten" ze hoe langer hoe meer, naarmate de
eilanden kleiner werden. Zooals we heden
het paard op de Shetlandseilanden en op
IJsland tot de bekende „poneyrassen" ver
worden zien door de ongunstige levensom
standigheden, zooals we nu nog op vele
eilanden in de Middellandsche Zee dergelijke
„poneyrassen" onder de soorten wilde scha
pen en geiten aantreffen, zoo waren indertijd
ook olifanten, nijlpaarden, oerstieren, bisons
en herten op Sicilië en naburige eilanden tot
„poneyrassen" verworden zoo worden daar
fossielen van olifanten en rïvierpaarden ge
vonden, die ten slotte onder de ongunstige
omstandigheden in volwassen toestand nog
slechts een hoogte van één M. bereik
ten, eer zij geheel ten slotte uitstierven.
Dit lot trof ook daar den Elephantus an
tiquus, die 5 M. hoog werd op het vasteland.
Dit waren evenals dergelijke verworden
rhinocerossen van Merck (de z.g. etruskische)
en mammoeten (Elephas Leith-Adamsii)
„kümmerrassen" dus pygmee- of dwergvor-
men geworden.
Gedurende de interglaciale periode leefden
de mammoet en de neushoorn, d.w.z. Rhino
ceros tichorhinus om maar de twee meest
typische vertegenwoordigers van den ijstijd
te noemen in de Arktische streken, deze
waren immers in de voorlaatste ijsperiode in
onze streken inheemsch, maar trokken toen
het warmer werd naar het Noorden, zoo
als ik reeds eerder heb opgemerkt. Zagen
we, dat met het komen van den laatsten
ijstijd de typische vertegenwoordigers van
het warmere interglaciale tijdperk naar het
verre Zuiden trokken en nu voorgoed
de karakterdieren van den ijstijd verhuis
den weder naar onze streken, d.w.z. naar
onze breedtegordels. Vandaar dus, dat men
hun overblijfselen hier nog vindt. Dat
men zoowel in Canada als in Siberië de
bevroren lijken der dieren vindt wordt
aldus verklaard. In het laatste interglaciale
tijdvak waren de mammoet en de rhino
ceros tichorhinus bewoners van Siberië en
Canadade groote rivieren die veel
meer capaciteit hadden dan heden, na-
(Slot)
men de lijken van gestorven dieren bij hun
overstroomingon medetotdat de ijstijd
kwam en de buiten hun oevers getreden ri
vieren met de daarin voorkomende lijken be
vroren dit gedeelte, dat weer overdekt werd
door slijk en zand van volgende overstroo
mingen gedurende den kortevt zomer ont
dooide niet meer, het bleef een eeuwig-ver
ijsden bodem, die weder periodiek bedekt
werd en beschermd tegen de korte, zij het
dan ook krachtige, zomerzon. Vandaar dat
men de lijken van mammoet, rhinoceros en
bison daar nog onverteerd kan aantreffen.
Op 0112e breedten vinden we dezelfde die
ren, maar alleen deelen van het skelet of een
enkele maal geheele geraamten. Toen de
laatste Ijstijd verdwenen was, zyn de typische
groote zoogdieren van den ijstijd niet meer
naar de arktische streken teruggekeerd. Wat
is nu de oorzaak daarvan Daarover zyn de
geleerden het niet geheel eens. De Bonnsche
hoogleeraa'r Hans Pohlig, een der beste ken
ners, zegtZij zijn ten offer gevallen aan de
uitbreiding van het menscheïijk geslacht, al
thans in Europa 2) en verklaartin de
periode van het Magdajenium (25.00010.000
jaar geleden) was de mammoet grooten-
deels uitgeroeid evenals de Siberische
neushoorn. <0 Zeker is, dat hij in de voor
gaande* periode, die van het Solutréen (25
30.000 jaar geleden), nog wel aanwezig was.
Ter verduidelijking diene, dat deze twee tijd
perken, onderdeelen van den laatsten ijstijd,
die ook weder Frankrijk (voor een groot deel)
en België vrij liet, aldus genaamd zijn naar
vindplaatsen van mensbhenresten. Men-
schenresten van het Solutréen werden ge
vonden bij Solutré. tusschen Chalons en
Lyon, die van het Magdalenium (naar La
Madelaine, een rots bij Tursac, Dcrdcgne)
werden gevonden bij Cro-Magncn in Dor-
degne, dit bleken rendier- en bisonjagers te
zijn uitgestrekte steppen nl. waren ontstaan
tijdens den laatsten ijstijd. Het rendier werd
huisdierbij het warmer worden van het
klimaat trok het rendier naar het Noorden
en de menschen hebben het misschien ge
deeltelijk gevolgd. We raken althans zijn spoor
kwijt en wanneer we weer menschelijke spo
ren vinden, dan is de mensch een geheel an
dere geworden in een andere omgeving. De
uitgestrekte steppen, die na den afloop van
den ijstijd waren ontstaan, zyn verdwenen,
dichte wouden bedekken het grootste gedeelte
van Europa, met een rijke dierenwereld, uit
andere vormen bestaande dan de ijstijd
fauna. Behalve de mammoet en de dikharige
rhinoceros zijn ook de holenbeer, -leeuw,
-hyaem verdwenen, die geen afstammelingen
nalatentoendra- en steppedieren zijn naar
het Noorden geweken. 4) Wel b2yft nog het
rendier en de biscn en ook de ogros tot in de
12e eeuw in Midden Europa, de bison nog in
Letland.
Wij komen in het nieuw-steenen tijdperk
(het neolithicum) met werktuigen uit herts
hoorn hi plaats van het rendierhoorn uit de
laatste periode van het palaeolithicum, het
oude steenen tijdperk, het Magdalenium.
Nu is het een feit, dat die oude bewoners
vernietigend optraden tegen de met hen le
vende fauna en tegen massa-moord niet op
zagen. Treffend is bv. dat in de omgeving
van het kamp bij Solutré fragmenten gevon
den werden van wel 100.000 wilde paarden,
die in kudden blijkbaar successievelijk door
vuur en anderszins een steilen afgrond af
gejaagd werden, zoodat ze jammerlijk om
kwamen. Mammoeten en dergelijke werden
in vangkuilen gevangen en dan afgemaakt,
onloochenbare vondsten zijn daar om het te
bewijzen. Maar het blijft toch zeer opmerke
lijk, dat het den fcegenwoordigen bewoners van
Afrika en Azië nog tot op den huidigen dag
niet gelukt is 5), den daar levenden olifant
uit te roeien met beter hulpmiddelen dan de
oude bewoners van Europa hadden, dus on
getwijfeld hebben andere omstandigheden ook
invloed uitgeoefend. Welke dan de uitroeiing
bevorderd hebben, ligt vooralsnog in het
duister. Neuville spreekt van een ontaar
ding 6), waardoor de mammoet zich niet
meer kon aanpassen aan de geweldige koude
van den laatsten ijstijd, terwijl zyn verdwij
nen verhaast werd door een zeldzamer wor
den van zijn gewone voedsel, maar nader
minutieus onderzoek blijft aanbevolen. Zal
er misschien licht ontstoken worden door de
vondst van zeer recenten datum te Miskolez
in Hongarije, waar arbeiders „een waar mam
moetkerkhof utdekten, dat hier voor 20.000—
25.000 jaren moet geweest zijn" 7) Als ze
wel op toendra's konden leven, waren zij dan
misschien niet bestand tegen de steppen, die
hun ander voedsel leverden We weten nog
zeer weinig van het kwartaire klimaat, kli
maat en bodem bepalen het organische leven
en tusschen deze drie bestaat een wissel
werking, waarvan wij, en zeker ten opzichte
Van het geslacht Cervius (hert), een voor
hoofdsbeen met fragment van het gewei.
Van den Bison, waarschijnlijk Bison priscus,
eveneens opgevischt uit de Wester-Schelde,
een groot fragment van den schedel met de
horens.
Als bewijs dat hier reeds vroeg in de om
geving een ,eeboezem is geweest, prijken in
het Museum wee reusachtige bovenkaken
•van walrussen niet onmogelijk dateerende
uit een interglaciaal tijdvak, voorafgaande
dus aan den ijstijd, toen de Noordzee, zooals
Omtrekken van den mammoet, ingekrast op mammoet-ivoor uit het Magdalenium,
door zijn menschelijkcn tijdgenoot. Men lette op de staartverbrceding, waar
ik in mijn vorig artikel van sprak. Naar de Mortïllet, op mijn verzoek
nageteeksjid door den heer P. Verheul, alhier
van Nederland, bitter weinig weten. Als
vaststaand mogen wij aannemen, dat de
mensch tijdens en na den ijstijd veel invloed
geoefend heeft op de fauna en flora. Het
maken van klimatologische gevolgtrekkingen
uit de aanwezigheid (en dit geldt ook voor de
afwezigheid) van een of, meerdere diersoorten,
dient te geschieden volgens L. Germain
(1923) s) „met zeer veel voorzichtigheid en
slechts na een zorgvuldige analyse van de
betreffende fauna. Men kan geen conclusie's
trekken als men niet in het bezit is van vol
doende talrijke documenten en wanneer men
de geheele dierenwereld niet kent."
Zooals ik in het begin van mijn artikelen
reeks vermeldde, zijn bij de graafwerken van
de Keersluis een stuk van een stoottand en
ook twee kiezen opgedolven van een mam
moet. Nu is het eigenaardig, dat deze relicten
geïsoleerd voorkwamen, het zou uit den aard
der zaak veel interessanter geweest zijn als
het geheele skelet gevonden was. Het vinden
dezer geïsoleerde deden doet vanself de ver
onderstelling opkomen, dat het stuk stoottand
zoowel als de kiezen secundair zijn. d.w.z. dat
ze van hun oorspronkelijke dus primaire lig
plaats hier naar toe zijn gebracht, wat, niet
anders kan gebeurd zijn dan door de
diluviale Schelde. Daar komt nog iets bij. Ook
zijn opgedolven, ongeveer op dezelfde diepte,
dikke eikenhouten palen, die gepunt waren
en horizontaal en geïsoleerd lagen. Nu weet
men reeds uit het voorgaande, dat een eiken
stam en een mammoet onmogelijk synchroon
d.w.z. gelijktijdig bestaan kunnen hebben, de
conclusie ligt dus voor de hand, dat deze
resten van niet gelijktijdig gegroeide fauna en
flora uit h|t ver verleden toevallif erwijze bij
elkaar werden aangetroffen, door de grillig
heid van het stroomend water. Zeker is, dat
deze overblijfselen gevonden zijn op 8.50 M.
A.P. (d.w.z. 11.50 M. onder het maaiveld),
dus in het zand. 9)
Jammer is, dat men zelden precies de laag
weet, waarin de vondst heeft plaats gehad.
Wie een fossiel voorwerp, hetzij beenderen,
tanden, schelpen, menschelijke kunstvoor
werpen enz. vindt, moet acht geven op het
volgende 10)
le. de zoo nauwkeurig mogelijke aanduiding
der vindplaats, zoo mogelijk het voorwerp
laten zitten totdat een deskundige aanwe
zig is
2e. zoo nauwkeurig mogelijke aanduiding
der plaats, waar het voorwerp in de groeve
lag, uitgedrukt in meters beneden het opper
vlak en zoo mogelijk mede ten aanzien van
Amsterdamsch Peil
3e. de dikte en samenstelling der laag,
waarin het voorwerp lag
4e. de dikte en samenstelling der laag (of
lagen) onder het Voorwerp of (en) er boven;
5e. ten aanzien van het onderzoek der voor
werpen, het gevondene te stellen in handen
van specialisten, die deze, krachtens hun bij
zondere ervaring, bevoegd zijn te onderzoeken.
In het Stedelijk Museum zijn aanwezig, dit
zijn alle vondsten uit de Tester-Schelde, van
Elephas IPrimigeniusBlumenbach of mammoet,
respectievelijk 3 onderkaken met zich daarin
bevindende kiezen een afzonderlijke kies
een stoottandtwee dijbeenderenonder
scheiden fragmenten van het bekken ten
slotte een -ware wervel van den wervelkolom.
wij zagen, droog was.
Nadat dit artikel geschreven was, kreeg ik
bericht van den Hoofdingenieur van den
Rijkswaterstaat alhier dat de Directeur van
het Rijks Geologisch Museum, eerstgenoem
de vrijheid heeft gelaten, een der kiezen van
den Mammoet (elephas primigenius)gevon
den bij de Keersluiswerken, af te staan aan
het Stedelijk Museum alhier. Dit is het eerste
fossiel in het Museum, dat dus in den
bodem zelf is aangetroffen en niet in
de Schelde. Ook juist vorige week is door
mij' aangekocht van een Arnemuidschen
visscher een zeer groote horen, 80 c.M. lang,
gebogen in een flauwe S-vorm, behoord heb
bende aan een vertegenwoordiger der Ca-
provinae, waarschijnlijk een Cervus Capreo-
lus n), dus een reusachtige reebok, die hier
in een interglaciale periode, dus in de war
mere tijden, tusschen de ijstijden in, woonde
en reeds in het Pliocene tijdvak (het laatste
gedee2te van het tertiaire) Europa bewoon
de 1>-). Wellicht is het ook een Caprovis, een
„voorwereldlijke" vorm (uit ditzelfde tijdvak)
tusschen geit en schaap, die eenige overeen
komst heeft met de mouflon van Sar
dinië 1M). Deze horen is opgevischt in het
Oostgat onder Zoutelande de Schelde bij
Zoutelande is een rijke vindplaats van fos
sielen evenals Breskens. Hoogstwaarschijnlijk
zijn deze depots van secundairen aard. d.w.z.
door de grilligheid der stroomingen zijn de
fossielen daar bij elkander gespoeld.
H. G. VAN GROL.
1) Vgl. Prof. Boeke. Afstamming van den
mensch, blz. 131 Prof. Hans Pohlig, Eiszeit
und Urgeschichte S. 64.
2) Vgl. Pohlig. Eiszeit und Urgeschichte,
Leipzig 1907 S. 85.
3) Ibidem, S. 108.
4) Vgl. H. T. Osborn, The age of Mam
mals in Europe, Asia and North America.
New York 1910, p. 428,
5) Een zegswijze in Abessinië is de olifant
heeft meer menschen gedood dan de mensch
olifanten. Vgl. L'Anthropologic, Tome XXIX,
Paris 1919, p. 195 noot.
6) Vgl. zijn artikel in L'Anthropologic,
Tome XXIX, Paris 1919, p. 193—212.
7) Vgl. N. R. Ct. 23 Juni 1929 Ochtend
blad B. onder Wetenschapp. Berichten.
8) L'Anthropologie, Tome XXXII. Paris
1923, p. 301.
8) Uit het „Rapport omtrent een Geo-Hy-
drologisch Vooronderzoek ten behoeve van.
den bouw van een Keersluis op een terrein
bezuiden de dubb, schutsluis te Vlissingen",
opgesteld door Dr. J. F. Steenhuis, Geologisch
adviseur, mij welwillend door den Hoofd
ingenieur hier ter stede ter inzage afgestaan,
blijkt dat een boring bewees, dat van 3 M.
A.P. tot 8.45 M. A.P. zeer fijn, slibrijk,
donkergrijs zand voorkomt, daaronder ook
weer zand, vuil donkergrijs met sporen
schelpgruis.
10) Vgl. Prof. J. v. Baaren, De Bodem van
Nederland, 1924, blz. 966.
11H. F. Osbarn, The age of mammals in
Europe, Asia and North America. New York
1910, blz. 394 en 3 5.
11) H. F. Osborn, The age of mammals in
in Europe, Asia and North America. New York
1919, blz. 391.
12) Zie ibidem, blz. 391.
13) Zie Osborn, The age of mammals, p. 392.
dezen maatregel over te gaan, om de hou
ders van motorrijtuigen nog in de gelegen
heid te stellen, door vrijwillige weging onder
ambtelijk toezicht het ongerief, verbonden
aan een weging van een motorrijtuig op den
weg, te ontgaan.
Nopens de plaats, waar onder ambtelijk toe
zicht vrijwillig kan worden gewogen en de
tijdstippen, waarop dit kan geschieden, zon
der dat kosten van toezicht zijn verschuldigd.
worden op het ontvangkantoor en ter Inspec
tie van de directe belastingen, waaronder de
houder van het motorrijtuig woont, inlichtin
gen verstrekt.
Vermoeden de ambtenaren bij controle, dat
het gewicht van een motorrijtuig te laag is
aangegeven, dan geven zij daarvan kennis
aan hun inspecteur en deze richt dan een uit-
noodiging aan belanghebbende, om zijn mo
torrijtuig aan een ambtelijke we<ring te on
derwerpen. De plaats van weging mag op i ;cn
grooteren afstand dan 10 K.M. van de garage
of de bergplaats van het motorrijtuig zijn
verwijderd, terwijl het voor de weging aan
gewezen tijdstip niet mag vallen binnen acht
dagen na den dag, waarop de uitnoodiging
aan den belanghebbende is uitgereikt.
Houders van motorrijtuigen, die hun mo
torrijtuigen op een afstand van 10 K.M. of
meer en niet genegen zijn. hm
voertuig vrijwillig onder ambtelijk toezicht te
doen wegen, zijn verplicht, hun motorrijtoig
ter plaatse, waar het zich bevindt, bij de
controle of in de onmiddellijke nabijheid
daarvan aan een ambtelijke weging te onder
werpen.
Uit bovenstaande uiteenzetting blijkt dus,
dat het wel aanbeveling verdient, zorg te
dragen, dat men het gewicht van zijn motor
rijtuig juist aangeeft.