1000
500
300
150
100
25
EERSTE BLAD
IE STAND
No.
67e Jaargang
1929
WOENSDAG
Uitgave: Firma F. VAN OF VFIDEir., Waistraat 53-60, Vlissingen.Telef. 10. Postrekening£6287
26 «JUNI
Verschijnt dagelijks, uitgezonderd op Zondag on algemeen erkende Christelijke Feestdagen
MAMMOETVONDSTEN BIJ VLISSINGEN
BINNENLAND
koor en solist. 12.55
:ini. Koor, orkest en
9.35 Lezing. 9.55 „La
ïryf). 11.10 Verras-
ïuziek.
1744 M. 1250
Orkest-concert m ra.
foonplaten. 8.55 Or-
5rClampi (zang).
10 35—12.15 Gra-
.55 Muzlekuitzending
:oor en solist. 12 55
—6.50 Orke tconcert.
8.20 Orkest-concert.
;che Volkslied (16)).
irvolgens tot 12.20
10 Weerbericht. 10 35
.236.20 Orkest-con-
en enz. 8.50 Vocaal
itini (sopraan). 9.20
hwarz (piano), Boris
der Schuster (cello),
ot 12.50 Dansmuziek,
rnding.
4 35 „Aufsatzstunde".
uziek 6.20 Concert.
.20 „Schneider Fips".
drijf van Hans Stad-
11.20 Dansmuziek.
.20 Concert dcor het
leine Borrey (zang).
8.35 Orkest-concert.
burg.
o u w d
J. Dieleman, 25 J.
D W D
en E. C. A. Jansen
.RTL1JNEN
Juni te Nordenham
Juni van Genua
ini van Adelaide
3 Juni v. Alexandria
23 Juni Perim
22 Juni Perim
van Tamplco
ini van Antw.
uni van Bahia
Juni van Port Said
Beira van Rott.
Funi v. Suez
23 Juni Perim
22 Juni van Madras
p 24 Juni Gibraltar
i. 24 Juni Kaap Bon
iden" 22 Juni te Ba-
22 Juni Perim
ni te Paramaribo
24 Juni van Wladl-
12 Juni te Djambi
(uiti.) u. 23 Juni
Rott. van New-York
uni te Londen
longkong, Pacifickust
;r.) 24 Juni v. Havre
n Algiers, Java naar
Juni van Padang
New-York v. Rott,
te Rangoon v. Rott.
Juni Kaap del Armi
New-York n. Java
Juni van Port Said
22 Juni v. Port Said
Juni te Madras
mi Kaap del Armi
Juni van Sabang
ïi Perim, Java naar
Juni v. Port Soedan
Juni van Algiers
Juni te Genua
Junit e Manilla
iNDENTIE
goede bedoeling ap-
ige wegens den vorm
itsing. Red.
•RICHT
nd 769.0 te Isafjord
md 747.4 te Kopefl-
avond van 26 Juni;
Noordelijke wind. Ge
vankelijk nog kans op
'einig verandering in
luto's. Fietsen
tuiden.
ïrJ uur
9.54
954
9.64
9.53
E VLISSINüEN
4.53
17.05
5.33
17.46
6.15
18.27
7.01
18.15
VLISSINGSCHE COURANT
ABONNEMENTSPRIJS Voor Vlissingen en de gemeenten op Walcheren 12.20 per 3 maanden.
Franco door het geheele rijk 2.50. Voor Belgis, Duitschland en Frankrijk 3.80. Voor de ove
rige landen bij wekelijksche verzending 3.80, met Zondagsblad 4.75. Afzonderlijke nrs. 5 ct
ADVERTENTIEPRIJS: Van 1—5 regels 1.25iedere regel meer 25 cent. Bij abonnement
speciale prijzen. Reclames 50 ct p. regel. Kleine advertenties betreffende Huur enVerhuur.Koop
en Verkoop, Dienstaanbiedingen en -Aanvragen van 1 —5 regels 75 ct., iedere regel meer 15 ct
De abonné's in 't bezit eenei
Polis, zijn GRATIS verze
kerd tegen ongelukken voor
gulden bij levens
lange ongeschikt
heid tot werken.
gulden bij dood
door
een ongeluk.
gulden bij verlies
van een
hand, voet of oog.
gulden bij verlies
van
een duim
gulden bi] verlies
van een
wijsvinger
gulden bij verlies
van eiken
anderen vinger.
Dit nummer toestaat uit twee bladen
Vele mammoetrelicten in het Stedelijk Museum»
ïi.
Het beroemdst zijn als vindplaats van
Mammoetsbeenderen en -tanden de Lja-
chowsche eilanden, gelegen op ongeveer 74°
N3r. tusschen de monden van de Jana en
de Indigirka. Zij hebben hun naam ontvan
gen naar een Siberisch koopman, Ljachow.
Hij ontdekte twee eilanden, die voor hem
een ware goudmijn werden door de over
stelpende hoeveelheid Mammoe tbeenderen
en -tanden. Nog noordelijker liggen nog
grootere eilanden, waar Hedenström, die op
last der Russische regeering deze eilanden
bezocht, in 10 minuten gaans, 10 Mammoets
tanden uit den grond zag steken. Een ivoor
zoeker uit Irkoetsk bracht 8000 Kilo ivoor
in 1821 van daar mede. Groote kudden heb
ben dus door Siberië rondgezworven, van
Kamschatka af, zuidelijk langs het Altai-
gebergte, noordelijk tot aan de kusten der
IJszee, en westelijk vervolgen wij hunne spo
ren over het Oeralgebergte naar Europa,
door geheel Midden Europa heen, tot zelfs
over de Alpen in Italië, en ook uit den aard
der zaak in Groot-Brittannië en op den
bodem der Noordzee. We zullen later na
gaan waar op onze bodem resten gevonden
zijn. We zien dus, dat Mammoeten in over-
grooten getale Europa bewoond hebben
soms werden ze in heele kudden terugge
vonden bijv. bij Cannstadt werden in 1700
niet minder dan 60 stoottanden bij elkaar
gevondenin 1816 werden in dezelfde om
geving in twee dagen tyds nog 44 stoottan
den opgegraven, zoodat daar in kort bésték
de overblijfsels waren van 52 exemplaren.
Ook in Noord-Amerika leefde hij in grooten
getale. Zoo was de Mammoet eenmaal de
bewoner van den breeden aardgordel rondom
het geheele noordelijke halfrond. De Mam
moet is wel degelijk verschillend van de nog
thans levende olifanten, dus den Aziatischen
en den Afrikaanschen olifant. De beide
laatste zijn ook weer onderling verschillend.
De Afrikaansche heeft een meer gewelfd
voorhoofd en grooter ooren dan de Indische,
terwijl de kiezen ook groot verschil toonen.
In elke kaak zijn aanwezig één of hoogstens
twee paren kiezen. Successsievelijk verschij
nen er 6 ter weerszijden in elke kaak, maar
elke nieuwe achterwaarts gevormde kies
verdringt de andere naar voren gelegene,
terwijl elke nieuwe kies grooter is dan de
voorafgegane. Elke kies heeft een zeker getal
platen dat toeneemt met de grootte der kies.
Bij den Indischen olifant hebben de achter
eenvolgens verschijnende kiezen 4, 8, 12. 12,
16 en 22 tot 24 platen. Deze platen zijn sa
mengesteld uit tandbeen, omgeven door een
rand van émaildeze rand heeft een gol
vend beloop. Alle platen worden met elkan
der in verband gehouden door cement. Het
vergelijkend onderzoek leert, dat de vorm
dezer platen verschillend is bij elke soort
van olifant. Bij de Afrikaansche soort heb
ben zij, op de door de kauwing van het
voedsel ontstane afslijtingsvlakte gezien, den
vorm van langwerpige, schuinsche ruiten
de platen der kiezen van den Indischen oli
fant zijn daarentegen veel platter, bijna
handvormig. Op grond van dit verschil in
kiezen kan men het geslacht Elephas in
twee ondergeslachten splitsen, waarvan het
eene den Afrikaanschen, het andere den
Indischen tot type heeft. En dit past men
ook toe bij de uitgestorven soorten, die nu
eens weer den Indischen dan weer den Afri
kaanschen naderen. Het verschil tusschen
een kies van een Mammoet en die van een
Afrikaanschen olifant is grooter dan dat
tusschen de kiezen van een Afrikaanschen
en een Indischen. Het verschil der kiezen
staat in verband met het verschil in voedsel.
De Afrikaansche olifanten voeden zich met
de bladeren en takken van Mimosa's en
Acacia's, maar ook met de wortels van ver
schillende soort van boomen. Het voedsel
der Indische olifanten bestaat grootendeels
uit jonge takken en bladeren van sappige
planben. Zoo bijv. van vijgeboomen, voorts
uit verschillende grasachtige planten, uit
lopers van bamboe's, suikerriet, rijst enz.
Het voedsel van den Afrikaanschen olifant
is harder en vordert sterker kiezen, die uit
breedere tandplaten, omgeven van dikkere
émailranden zijn samengesteld. Het daar-
tusschen liggend tandbeen en het cement
tusschen de tandplaten slijt namelijk door
het kauwen sneller af dan het zeer harde
émail. De kiezen van den Mammoet nade
ren die van de Indische soort, doch we za
gen dat de tandplaten smaller en de émail-
randen dunner zijnwe mogen dus aanne
men, dat het hoofdvoedsel van den Mam
moet uit minder harde plantendeelen zal
bestaan hebben dan bij een der levende
soorten. Hierop kom ik nog nader terug,
daar met den aard van het voedsel de kli
matologische omstandigheden nauw samen
hangen en we die eerst moeten nagaan en
dan tevens verklaren kunnen hoe het moge
lijk was dat deze fauna hier leefde. Van te
voren roep ik de clementie in van den we
tenschappelijk gevormden lezer, die niet
verwachten zal, dat ik op deze plaats een
geleerde uiteenzetting ga geven van de wor
ding der aarde, maar ook de niet-weten-
schappelijk gevormde zal mij moeten verge
ven, wanneer ik het niet geheel zonder eeni-
ge geleerdheid kan stellen om een min of
meer oppervlakkigen indruk te geven van
wat zich ook hier in deze streken in den
loop der tijden heeft afgespeeld „Jedes sein
wird nur durch sein werden erkannt" alles
wat is, kan slechts juist beoordeeld worden,
als men weet, hoe het geworden is, merkt
Haeckel terecht op. De natuur geeft een
beeld van steeds wisselende verandering, van
worden en vergaan, van ontplooiing, van
evolutie. Landstreken worden door water be
dekt, bergtoppen worden afgeslepen dcor de
zwaarte van daarover heen schuivende glet-
schers, diepe dalen ontstaan door water-
stroomen en elders wordt het afgesleten en
meegevoerde slib neergelegd, dat tot klei- en
zelfs tot steenlagen wordt verhard. Met de
veranderingen van de aarde, die men met
perioden aanduidt, gaan wisselingen van
klimaat en van de dieren- en plantenwereld
gepaard. Hoe de eerste levende wezens ont
staan zijn, is ons een raadsel, wel vinden we
de overblijfselen van de eenmaal gevormde
organismen vaak in de aardlagen terug, zelfs
versteend en zoo kunnen wij den betrekke-
lijken leeftijd van die aardlagen vaststellen.
Naarmate jongere aardformatie's worden
onderzocht, zien we overblijfselen van hoo-
ger georganiseerde planten en dieren. Op de
oudste steenlagen der Azoïsche periode, zon
der herkenbaar leven, volgen de
oudste lagen der palaeozoïsche periode of
het primaire tijdvak met overblijfselen van
laag georganiseerde ongewervelde dieren,
zijn tot geringen graad van ontwikkeling
gekomen waterbewoners en ongewervelde
landdieren, gevolgd door visschen, geken
merkt ook door steenkolenvorming, ontstaan
uit weelderigen plantengroei als gevolg van
het warme tropische klimaat, dat over de
heele aarde heerschte (ook in de poolstreken
zijn steenkoolbeddingen met overblijfselen
van tropische planten gevonden).1) Na het
primaire tijdperk terwijl de aarde geleidelijk
afkoelt, de temperatuur lager en het klimaat
minder tropisch wordt, verandert ook het
karakter van dieren- en plantenwereld en
onderscheiden we de tweede periode of het
mesozoïsche tijdvak. Naast overblijfselen van
naaldboomen, sagopalmen vinden we resten
van groote kruipende dieren, die hun hoog
ste ontwikkeling bereiken, die ieder wel
kent uit afbeeldingen, maar ook de eerste
sporen van zoogdieren en de eerste vogels
in nog sterk aan de kruipende dieren her-
inneiende vormen. In het derde, het tertiaire
tijdvak (neozoïsche) volgen op de palmen,
de varens, de naaldboomen en de sauriërs
van de tweede periode de loofplanten en de
hoogere palmen, de groote zoogdieren, maar
ook een nieuwe verdeeling van land en
water, totdat langzamerhand de aardopper
vlakte het uiterlijk verkrijgt, ongeveer zooals
wij dat nu kennen. Na het einde der derde
geologische periode, bij den overgang naar
de laatste periode, de vierde, die, waarin wij
nu nog leven, is een merkwaardig tijdperk,
dat der postpliocaene ijstijden, of kortweg
gezegd, de ijstijd, de glaciale periode. Over
de geheele aarde wordt de gemiddelde tem
peratuur lager, worden de winters strenger
en langer, de zomers korter, tot zich, van de
poolstreken uit, de alle leven vernietigende
ijskorst verder en verder naar het Zuiden,
dieper en dieper van de hooge bergen tot in
de minder koude dalen afdalende, uitbreidt.
Zoo wordt het grootste gedeelte van Noord
en West-Europa met dikke, soms kilometers-
dikke ijsmassa's bedekt. Slechts de Zuidelijke
streken, vooral Zuid- en West-Frankrijk en
België blijven vrij. Deze afkoeling aan het
eind der tertiaire periode was niet de eer
ste, waarschijnlijk keeren dergelijke afkoe
lingen van de aarde (vermoedelijk tengevol
ge van astronomische oorzaken) na geregel
de tusschenpoozen van ongeveer 50.000 jaar
weder terug. De aarde was toen voldoende
afgekoeld om het vormen van een ijskorst
van groote uitgebreidheid mogelijk te ma
ken bij een betrekkelijk geringe daling van
de gemiddelde jaartemperatuur. Na dien
eersten „ijstijd" volgen die afkoelingsperio
den elkander regelmatig op. Vermoedelijk
zijn reeds drie of meer dergelijke „ijstijden"
verloopen, en leven wij nu zoo ongeveer
tusschen twee afkoelingsperioden in. Niet
alle geleerden zijn het intusschen hiermee
eens maar zeer zeker kan men toch wel
aannemen, dat zich schommelingen in de
gemiddelde temperatuur en daarmee van de
sneeuwgrens over een gedeelte van Europa
hebben kenbaar gemaakt. Want een „ijstijd"
is heel wat anders dan een sterke daling van
de sneeuwgrens, die, zooals men weet, nu aan
den noordrand der Alpen op 2800 M. ligt,
terwijl bij de laatste ijsbedekking de sneeuw
grens in de Alpen op 1000 M. hoogte lag, in
het noordelijk deel van het Zwarte Woud
zelfs op 850 M. om dan weer omhoog te rij
zen. De gemiddelde jaartemperatuur was
2° C., de zomertemperatuur was vrij
hoog.2) In den korten doch warmen zomer
ontstond een weelderige plantengroei, gedu
rende welken tijd de reusachtige planten-
eters naar deze streken kwamen, om dan
des winters weder meer naar het Zuiden
te trekken.3)
In de tertiaire periode zagen wij de zoog
dieren in steeds hooger georganiseerde vor
men optreden, terwijl onder de planten
eveneens de hoogst ontwikkelde vormen, de
loofboomen de aarde bedekten. Steeds meer
blijken de overblijfselen van planten en die
ren uit de latere gedeelten der tertiaire
periode (wij vinden ze vaak in de steenlagen
van die tijden) te gaan gelijken op de tegen
woordig levende dieren en planten. Bij den
overgang van de tertiaire In de quartaire
(het vierde, dat men verdeelt in het pleisto-
caene en het holocaene tijdvak) periode, het
dilivium, nemen de hoogst ontwikkelde vor
men onder de planten en dieren in aantal
en in verbreiding over verschillende streken
van de aarde toe, zien wij steeds hooger ge
specialiseerde vormen van de zoogdieren op
treden en krijgt de levende natuur meer en
meer het karakter van den tegenwoordigen
tijd. Hooger georganiseerde vormen treden
op, ontwikkelen zich, bereiken een hoogte
punt en sterven langzamerhand uit. Andere
dier- of plantvormen nemen hun plaats in
en vertoonen dezelfde verschijnselen. Dit al
les leert ons de palaeontologie, de leer der
fossielen.
We hebben dus gezien, dat bij den aan het
einde der tertiaire periode optredenden ijs
tijd de gemiddelde temperatuur over groote
uitgestrektheid zoo laag werd. dat het water
gaat bevriezen en dus fjs en sneeuw in ko
lossale massa's een groot deel van Europa
gaat bedekken.Geweldlge yscomplexen over
weldigden meer en meer het vasteland van
Europa, vaak honderden Meters dik, schoven
langzaam vooruit waarbij geheele bergtoppen
werden afgeslepen (aan de gladde, ronde
bergtoppen in den Eifel is dit bijv. nog zeer
duidelijk te zien) en het afgeslepen en afge
brokkelde materiaal werd soms duizenden
kilometers ver medegenomen, om, als in een
interglaciale periode de temperatuur iets
hooger werd en de ijsmassa's smolten, op het
daaronder gelegen land te worden gedepo
neerd vandaar dat wjj bijv in ons land
rotsblokken, zoogenaamde zwerfblokken vin
den liggen, die uit Skandinavië afkomstig
zijn. Bij het smelten der geweldige ijsmassa's
ontstonden waterstroomen, die als reusach
tige rivieren zeewaarts stroomden en diepe
dalen uitgroeven. Waar zich nu een enor
me hoeveelheid water als ijs in vasten
vorm afzette, daalde de zeespiegel vermoe
delijk tientallen van meters. Langzamerhand
herstelde dit zich weer na het smelten van
het ys, doch door den ijstijd veranderde de
vorm van het vasteland sterk, lagen ondiepe
zeeën droog, vormden zich landbruggen,
waarlangs de dieren zich van het eene we
relddeel naar het andere konden begeven,
zoodat zij op deze wijze het leven konden
redden, dat bedreigd werd door het alle le
ven vernietigende, alle voedsel bedekkende
ijs en de uitgestrekte doodsche sneeuwvel
den. Konden zij dat niet, dan stierven zij
eenvoudig uit. Zoo werden zy steeds meer
naar het Zuiden gedrongen en trokken by
het teruggaan van de sneeuwlijn in een
interglaciale (d-i. dus warmere) periode
weer mede Noordwaarts, omdat op het
vruchtbare vochtige gebied van de door het
smelten van het ys vrygekomen eindmorai-
nen een weelderige plantengroei, overvloedig
voedsel dus, ontstond. De dierenwereld paste
zich aan bij de alles vernietigende yzige
koude, die haar bestaan bedreigde, en zoo
zien wy juist gedurende dien ystyd die
eigenaardige dichtbehaarde vormen optreden
als de langebehaarde mammoet, de lang
harige neushoorn, en de vormen die in ho
len beschutting zochten tegen de koude, de
hclenbeer, de holenleeuw, de holenhyaena,
de holenwolf. By warmere periodes, de zoo
genaamde interplaciale perioden, bleven de
holen verder ongebruikt.4)
Kan men waar men van ystyden en inter
glaciale perioden spreekt, eenigszins den
duur dezer perioden aangeven Een vaste
tydsopgave is onmogelijk, maar men rekent
voor een ystyd en een interglaciale periode
voor elk 50.000 jaar. Van den eenen ystyd
tot den volgenden is dus 100.000 jaar. Dat
deze getallen, al zyn ze dan ook globaal
genomen, maar niet willekeurig zijn, moge
blyken uit het volgende. Men heeft kunnen
berekenen, dat sommige zwerfblokken, die
door de groove gletscbers der ysperiode naar
de lage landen werden vervoerd, tienduizend
of meer jaren noodig gehad hebben om dien
weg van Skandinavië naar hier af te leg
gen. De ijsperiode zelf mott dus nog langer
geduurd hebben. Zoo kan men uitrekenen,
dat de Niagarawaterval in Amerika meer
dan 30.000 jaar moet noodig hebben gehad,
om de lange rotsgeul. die den waterval met
het Ontario Meer verbindt, door afsbjping
uit te graven. In de bovenste lagen der rots
geul vindt men nu echter overblijfselen van
de morainen der laatste ysperiode. Er moe
ten dus meer dan 30.000 jaar verloopen zijn,
sinds de laatste ysperiode door de warme
periode (dezelfde, waarin wy ons nog be
vinden) werd onderbroken.
Nog even kom ik terug op de „ivoormy-
nen" van de Ljachow- en Nieuw-Siberische
eilanden waar ik hierboveD van sprak In
de Arktische streken leefden tydens de in
terglaciale tyden, reeksen van tienduizenden
jaren, die dieren en planten, welke op onze
breedten tydens den ystyd inheemsch wa
ren. Men heeft deze langzame verschuiving
van de glaciale fauna en flora naar de Pool
toe treffend vergeleken met een „levende
eindmoraine", die de naar het Noorden te
rugwijkende ijsmassa's volgde. Juist in deze
Noordpoolstreken als Ljachow- en de andere
Nieuw-Siberische eilanden hebben zich deze
ijstyd-dieren gedurende de Interglaciale pe
riode thuis gevoeld, daar vond baron Toll
de overblijfselen van een groot aantal pas
geboren mammoetkalfjes bij de groote op-
eenhoopingen van fossiel ivoor. Toen waren
de eilanden een deel van het vasteland 3)
H. G. VAN GROL.
1) Vgl. Prof. Dr. J. Boeke, De afstamming
van den mensch. Amsterdam 1914.
2) Vgl. P. Kessler, Das eiszeitliche Klima,
Stuttgart 1925. S. 144—181.
3) Vgl. Prof. Hans Pohlig, Eiszeit und TJr-
geschichte des Menschen. Leipzig 1907. S.
75. u.s.w
4) Vgl. H. f Osborn, The age of Mam
mals in Europe, Asia and North-America.
New-York, 1910 p. 423.
Steun aan werklooze valide arbeiders.
De minister van binnenlandsche zaken en
landbouw heeft ingesteld een commissie, aan
welke wordt opgedragen te onderzoeken ot
het gewenscht is, dat valide arbeiders, al dan
niet tegen werkloosheid verzekerd, in geval
van werkloosheid en indien behoefte aan
steun bertaat, op andere wyze door de over
heid worden tegemoet gekomen dan in de
Armenwet is voorzien, en zoo ja, de daartoe
vereischte voorstellen te doen.
In deze commissie zyn benoemd tot lid en
voorzitter, de heer C. Zaalberg, directeur-ge
neraal van den arbeid tot leden de heeren
mr. v. Doorninck, thesaurier-generaal van
het Departement van Financiën, Ant. Fol-
mer, directeur van den dienst der Rykswerk-
loosheids-verzekering en arbeidsbemiddeling,
mr. Harders, administrateur van het depar
tement van Binnenlandsche Zaken en Land
bouw, F. K. J. Heringa, administrateur aan
het Departement van Arbeid, Handel en Ny-
verheid, mr. L. G. Kortenhorst, secretaris
der Alg. R. K. Werkgeversvereeniging, C. J.
Kuiper, lid der Tweede Kamer, C. Smeenk,
wethouder der gemeente Arnhem, J. R.
Snoeck Henkemans, voorzitter der Algemee-
ne Armen-Commissie, F. v. d. Walle, secre
taris van het Nederlandsch Verbond van
Vakvereenigingen en tot lid en secretaris, de
heer Meyer de Vries, Rijksinspecteur van de
Werkverschaffing in Algemeenen Dienst.
Steunfonds spoorwegpersoneeL
De directie der Nederlandsche Spoorwegen
heeft aan het door haar gestichte Steun
fonds voor personeel, dat in financieele
moeiiykheden verkeert, als eerste schenking
een gift van 50.000 geschonken ter vor
ming van het grondkapitaal van het fonds.
Uit de metaalindustrie.
De leden van den Chr. Metaalbewerkers-
bond m van den R.-Kath. Metaalbewerkers-
bond hebben in meerderheid het ontwerp-
collectief contract, waaromtrent overeen
stemming was bereikt tusschen de besturen
van den Metaalbond en van den Algemeenen
Ned. Metaalbewerkersbond en de beide con-
fessioneele bondc aanvaard.
Evenwel zijn daarbij eenige condities ge
steld, die betrekking hebben op de vacantie-
regeling en op de indeeling der gemeenten
in klassen.
Een schoolhoofd buiten zijn boekje
In de gehouden vergadering van den ge
meenteraad van Leiden heeft de heer Sijts-
ma (vryz.-dem.) de volgende vragen tot
Burg. en Weth. gerici t
1. Is het waar, dat Burg. en Weth. het
hoofd der school aan de Dulnenbodestraat,
den heer J. C. van Schaik, naar aanleiding
van een door hem aan het „Leidsch Dag
blad"' gezonden en door de redactie van dit
blad opgenomen artikel waarin critiek wordt
uitgeoefend op de houding van hun college
in verband met den raad aangeboden voor
drachten van hoofd der school, ter verant
woording hebben geroepen en een waar
schuwing hebben doen toekomen, met de
bedreiging by herhaling, krachtens art. 376
der l.o.-wet 1920, een zwaardere straf te zul
len opleggen
2. Achten Burg. en Weth. het ongeoorloofd
voor een ambtenaar (es) der gemeente dat hij
(zy) op behoorlyke wijze in het openbaar
zyn (haar) oordeel uitspreekt over voorstel
len of besluiten var hun college of van het
gemeentebestuur in het algemeen Zoo ja,
op welken wettelijken grond steunt deze
meening zoo neen, hoe is dan hun op
treden jegens den heer van Schaik te ver
klaren
De voorzitter stelde den raad voor het ver
lof niet te verleenen. Het betreft hier de uit
voering van de wet van het l.o. die aan het
college van Burg. en Weth. is opgedragen.
Burg. en Weth. zyn hierover geen verant
woording aan den raad verschuldigd.
Na uitvoerige discussies en na re- en du
pliek van den voorzitter werd in stemming
gebracht het voorstel van Burg. en Weth.
om de interpellatie niet toe te staan. Dit
voorstel werd met 18 tegen 14 stemmen aan
genomen.
Het ledental der Vakcentralen.
„De Gids", het orgaan van het C.N.V.,
publiceert cyfers over den groei der drie
groote vakcentralen over het eerste kwar
taal van 1929. Het N.V.V. klom van 220.545
op 227.411 leden, een winst van 6866 leden
of 3.11 Het R. K. Werkliedenverbond
klom van 115.589 op 120.705 leden, een winst
van 5616 leden of *4.88 Het C.N.V. klom
van 58.564 op 60.934 leden, een winst van
2370 leden of 4.05
Alle drie de groote vakcentralen in ons
land gaan dus goed vooruit. Het blijkt ech
ter uit de procentelyke cyfers, dat de beide
Christelyke een tralen sterker groeien dan
de socialistische. Ook wat het aantal betreft
is dit het geval, zy wonnen samen 7986 le
den, tegen het N.V.V. 6866.
Het gure weer.
De weerkundige medewerker van „het
Vad schryft
Sedert verleden week Woensdag, toen het
nog warm weer was, is de temperatuur
steeds lager geworden en wel ongeveer tien
graden, zoodat zy, inplaats zes graden bo
ven de normale te zyn, er thans ongeveer
vier graden onder ligt. In de hoogere lucht
lagen is bovendien gedurende de laatste da
gen de temperatuur eveneens vry veel ge
daald.
Dit is een verschynsel, hetwelk in de Juni
maand ~og wel eens r.ijer voorkomt. Kort
geleden had het er veel van, of dit soort van
gure weer voorloopig wel niet weer zou ko
men, daar de daarvoor gunstige luchtdruk-
verdeeling in ons werelddeel plaats gemaakt
had voor een die mild weer brengt.
Dat nu echter toch die gure weerstoestand
teruggekeerd is toont aan hoe groot de hard
nekkigheid is, waarmede in deze maand het
gure weer wil heerschen.
De rechtstreeksche oorzaak is de volgende:
Donderdagmorgen had zich een gebied van
hoogen druk in het Zuid-Westen ontwikkeld,
terwyl in het Noord-Oosten weer een nieuwe
depressie verschenen was. Daarna kwam het
luchtdrukverschil tusschen Z.W. en NO. hoe
langer hoe meer tot ontwikkeling. Reeds by
den aanvang hiervan kwam een luchtstroom
uit het Noorden door, die gaandeweg sterker
is geworden. Zaterdagmorgen was in het ge
bied tusschen IJsland en Noorwegen een
nieuwe depressie verschenen, die naar het
Zuiden trok en daarby zeer in uitgebreidheid
en diepte toenam. Haar centrum lag Maan
dagmorgen boven Zuid-Zweden, waarbij bo
ven Denemarken de wind stormachtig uit
het Noord-Westen woei, terwyl over de
Noordzee, de Britsche eilanden en Noord -
Duitschland zoowel als by ons de wind
krachtig Noord°lyk tot Westelyk was. De
aanvoer van koute lucht uit het Noorden
was dientengevolge zeer ruim en daardoor is