1000 500 300 150 100 25 EERSTE BLAD IE STAND No. 67e Jaargang 1929 WOENSDAG Uitgave: Firma F. VAN OF VFIDEir., Waistraat 53-60, Vlissingen.Telef. 10. Postrekening£6287 26 «JUNI Verschijnt dagelijks, uitgezonderd op Zondag on algemeen erkende Christelijke Feestdagen MAMMOETVONDSTEN BIJ VLISSINGEN BINNENLAND koor en solist. 12.55 :ini. Koor, orkest en 9.35 Lezing. 9.55 „La ïryf). 11.10 Verras- ïuziek. 1744 M. 1250 Orkest-concert m ra. foonplaten. 8.55 Or- 5rClampi (zang). 10 35—12.15 Gra- .55 Muzlekuitzending :oor en solist. 12 55 —6.50 Orke tconcert. 8.20 Orkest-concert. ;che Volkslied (16)). irvolgens tot 12.20 10 Weerbericht. 10 35 .236.20 Orkest-con- en enz. 8.50 Vocaal itini (sopraan). 9.20 hwarz (piano), Boris der Schuster (cello), ot 12.50 Dansmuziek, rnding. 4 35 „Aufsatzstunde". uziek 6.20 Concert. .20 „Schneider Fips". drijf van Hans Stad- 11.20 Dansmuziek. .20 Concert dcor het leine Borrey (zang). 8.35 Orkest-concert. burg. o u w d J. Dieleman, 25 J. D W D en E. C. A. Jansen .RTL1JNEN Juni te Nordenham Juni van Genua ini van Adelaide 3 Juni v. Alexandria 23 Juni Perim 22 Juni Perim van Tamplco ini van Antw. uni van Bahia Juni van Port Said Beira van Rott. Funi v. Suez 23 Juni Perim 22 Juni van Madras p 24 Juni Gibraltar i. 24 Juni Kaap Bon iden" 22 Juni te Ba- 22 Juni Perim ni te Paramaribo 24 Juni van Wladl- 12 Juni te Djambi (uiti.) u. 23 Juni Rott. van New-York uni te Londen longkong, Pacifickust ;r.) 24 Juni v. Havre n Algiers, Java naar Juni van Padang New-York v. Rott, te Rangoon v. Rott. Juni Kaap del Armi New-York n. Java Juni van Port Said 22 Juni v. Port Said Juni te Madras mi Kaap del Armi Juni van Sabang ïi Perim, Java naar Juni v. Port Soedan Juni van Algiers Juni te Genua Junit e Manilla iNDENTIE goede bedoeling ap- ige wegens den vorm itsing. Red. •RICHT nd 769.0 te Isafjord md 747.4 te Kopefl- avond van 26 Juni; Noordelijke wind. Ge vankelijk nog kans op 'einig verandering in luto's. Fietsen tuiden. ïrJ uur 9.54 954 9.64 9.53 E VLISSINüEN 4.53 17.05 5.33 17.46 6.15 18.27 7.01 18.15 VLISSINGSCHE COURANT ABONNEMENTSPRIJS Voor Vlissingen en de gemeenten op Walcheren 12.20 per 3 maanden. Franco door het geheele rijk 2.50. Voor Belgis, Duitschland en Frankrijk 3.80. Voor de ove rige landen bij wekelijksche verzending 3.80, met Zondagsblad 4.75. Afzonderlijke nrs. 5 ct ADVERTENTIEPRIJS: Van 1—5 regels 1.25iedere regel meer 25 cent. Bij abonnement speciale prijzen. Reclames 50 ct p. regel. Kleine advertenties betreffende Huur enVerhuur.Koop en Verkoop, Dienstaanbiedingen en -Aanvragen van 1 —5 regels 75 ct., iedere regel meer 15 ct De abonné's in 't bezit eenei Polis, zijn GRATIS verze kerd tegen ongelukken voor gulden bij levens lange ongeschikt heid tot werken. gulden bij dood door een ongeluk. gulden bij verlies van een hand, voet of oog. gulden bij verlies van een duim gulden bi] verlies van een wijsvinger gulden bij verlies van eiken anderen vinger. Dit nummer toestaat uit twee bladen Vele mammoetrelicten in het Stedelijk Museum» ïi. Het beroemdst zijn als vindplaats van Mammoetsbeenderen en -tanden de Lja- chowsche eilanden, gelegen op ongeveer 74° N3r. tusschen de monden van de Jana en de Indigirka. Zij hebben hun naam ontvan gen naar een Siberisch koopman, Ljachow. Hij ontdekte twee eilanden, die voor hem een ware goudmijn werden door de over stelpende hoeveelheid Mammoe tbeenderen en -tanden. Nog noordelijker liggen nog grootere eilanden, waar Hedenström, die op last der Russische regeering deze eilanden bezocht, in 10 minuten gaans, 10 Mammoets tanden uit den grond zag steken. Een ivoor zoeker uit Irkoetsk bracht 8000 Kilo ivoor in 1821 van daar mede. Groote kudden heb ben dus door Siberië rondgezworven, van Kamschatka af, zuidelijk langs het Altai- gebergte, noordelijk tot aan de kusten der IJszee, en westelijk vervolgen wij hunne spo ren over het Oeralgebergte naar Europa, door geheel Midden Europa heen, tot zelfs over de Alpen in Italië, en ook uit den aard der zaak in Groot-Brittannië en op den bodem der Noordzee. We zullen later na gaan waar op onze bodem resten gevonden zijn. We zien dus, dat Mammoeten in over- grooten getale Europa bewoond hebben soms werden ze in heele kudden terugge vonden bijv. bij Cannstadt werden in 1700 niet minder dan 60 stoottanden bij elkaar gevondenin 1816 werden in dezelfde om geving in twee dagen tyds nog 44 stoottan den opgegraven, zoodat daar in kort bésték de overblijfsels waren van 52 exemplaren. Ook in Noord-Amerika leefde hij in grooten getale. Zoo was de Mammoet eenmaal de bewoner van den breeden aardgordel rondom het geheele noordelijke halfrond. De Mam moet is wel degelijk verschillend van de nog thans levende olifanten, dus den Aziatischen en den Afrikaanschen olifant. De beide laatste zijn ook weer onderling verschillend. De Afrikaansche heeft een meer gewelfd voorhoofd en grooter ooren dan de Indische, terwijl de kiezen ook groot verschil toonen. In elke kaak zijn aanwezig één of hoogstens twee paren kiezen. Successsievelijk verschij nen er 6 ter weerszijden in elke kaak, maar elke nieuwe achterwaarts gevormde kies verdringt de andere naar voren gelegene, terwijl elke nieuwe kies grooter is dan de voorafgegane. Elke kies heeft een zeker getal platen dat toeneemt met de grootte der kies. Bij den Indischen olifant hebben de achter eenvolgens verschijnende kiezen 4, 8, 12. 12, 16 en 22 tot 24 platen. Deze platen zijn sa mengesteld uit tandbeen, omgeven door een rand van émaildeze rand heeft een gol vend beloop. Alle platen worden met elkan der in verband gehouden door cement. Het vergelijkend onderzoek leert, dat de vorm dezer platen verschillend is bij elke soort van olifant. Bij de Afrikaansche soort heb ben zij, op de door de kauwing van het voedsel ontstane afslijtingsvlakte gezien, den vorm van langwerpige, schuinsche ruiten de platen der kiezen van den Indischen oli fant zijn daarentegen veel platter, bijna handvormig. Op grond van dit verschil in kiezen kan men het geslacht Elephas in twee ondergeslachten splitsen, waarvan het eene den Afrikaanschen, het andere den Indischen tot type heeft. En dit past men ook toe bij de uitgestorven soorten, die nu eens weer den Indischen dan weer den Afri kaanschen naderen. Het verschil tusschen een kies van een Mammoet en die van een Afrikaanschen olifant is grooter dan dat tusschen de kiezen van een Afrikaanschen en een Indischen. Het verschil der kiezen staat in verband met het verschil in voedsel. De Afrikaansche olifanten voeden zich met de bladeren en takken van Mimosa's en Acacia's, maar ook met de wortels van ver schillende soort van boomen. Het voedsel der Indische olifanten bestaat grootendeels uit jonge takken en bladeren van sappige planben. Zoo bijv. van vijgeboomen, voorts uit verschillende grasachtige planten, uit lopers van bamboe's, suikerriet, rijst enz. Het voedsel van den Afrikaanschen olifant is harder en vordert sterker kiezen, die uit breedere tandplaten, omgeven van dikkere émailranden zijn samengesteld. Het daar- tusschen liggend tandbeen en het cement tusschen de tandplaten slijt namelijk door het kauwen sneller af dan het zeer harde émail. De kiezen van den Mammoet nade ren die van de Indische soort, doch we za gen dat de tandplaten smaller en de émail- randen dunner zijnwe mogen dus aanne men, dat het hoofdvoedsel van den Mam moet uit minder harde plantendeelen zal bestaan hebben dan bij een der levende soorten. Hierop kom ik nog nader terug, daar met den aard van het voedsel de kli matologische omstandigheden nauw samen hangen en we die eerst moeten nagaan en dan tevens verklaren kunnen hoe het moge lijk was dat deze fauna hier leefde. Van te voren roep ik de clementie in van den we tenschappelijk gevormden lezer, die niet verwachten zal, dat ik op deze plaats een geleerde uiteenzetting ga geven van de wor ding der aarde, maar ook de niet-weten- schappelijk gevormde zal mij moeten verge ven, wanneer ik het niet geheel zonder eeni- ge geleerdheid kan stellen om een min of meer oppervlakkigen indruk te geven van wat zich ook hier in deze streken in den loop der tijden heeft afgespeeld „Jedes sein wird nur durch sein werden erkannt" alles wat is, kan slechts juist beoordeeld worden, als men weet, hoe het geworden is, merkt Haeckel terecht op. De natuur geeft een beeld van steeds wisselende verandering, van worden en vergaan, van ontplooiing, van evolutie. Landstreken worden door water be dekt, bergtoppen worden afgeslepen dcor de zwaarte van daarover heen schuivende glet- schers, diepe dalen ontstaan door water- stroomen en elders wordt het afgesleten en meegevoerde slib neergelegd, dat tot klei- en zelfs tot steenlagen wordt verhard. Met de veranderingen van de aarde, die men met perioden aanduidt, gaan wisselingen van klimaat en van de dieren- en plantenwereld gepaard. Hoe de eerste levende wezens ont staan zijn, is ons een raadsel, wel vinden we de overblijfselen van de eenmaal gevormde organismen vaak in de aardlagen terug, zelfs versteend en zoo kunnen wij den betrekke- lijken leeftijd van die aardlagen vaststellen. Naarmate jongere aardformatie's worden onderzocht, zien we overblijfselen van hoo- ger georganiseerde planten en dieren. Op de oudste steenlagen der Azoïsche periode, zon der herkenbaar leven, volgen de oudste lagen der palaeozoïsche periode of het primaire tijdvak met overblijfselen van laag georganiseerde ongewervelde dieren, zijn tot geringen graad van ontwikkeling gekomen waterbewoners en ongewervelde landdieren, gevolgd door visschen, geken merkt ook door steenkolenvorming, ontstaan uit weelderigen plantengroei als gevolg van het warme tropische klimaat, dat over de heele aarde heerschte (ook in de poolstreken zijn steenkoolbeddingen met overblijfselen van tropische planten gevonden).1) Na het primaire tijdperk terwijl de aarde geleidelijk afkoelt, de temperatuur lager en het klimaat minder tropisch wordt, verandert ook het karakter van dieren- en plantenwereld en onderscheiden we de tweede periode of het mesozoïsche tijdvak. Naast overblijfselen van naaldboomen, sagopalmen vinden we resten van groote kruipende dieren, die hun hoog ste ontwikkeling bereiken, die ieder wel kent uit afbeeldingen, maar ook de eerste sporen van zoogdieren en de eerste vogels in nog sterk aan de kruipende dieren her- inneiende vormen. In het derde, het tertiaire tijdvak (neozoïsche) volgen op de palmen, de varens, de naaldboomen en de sauriërs van de tweede periode de loofplanten en de hoogere palmen, de groote zoogdieren, maar ook een nieuwe verdeeling van land en water, totdat langzamerhand de aardopper vlakte het uiterlijk verkrijgt, ongeveer zooals wij dat nu kennen. Na het einde der derde geologische periode, bij den overgang naar de laatste periode, de vierde, die, waarin wij nu nog leven, is een merkwaardig tijdperk, dat der postpliocaene ijstijden, of kortweg gezegd, de ijstijd, de glaciale periode. Over de geheele aarde wordt de gemiddelde tem peratuur lager, worden de winters strenger en langer, de zomers korter, tot zich, van de poolstreken uit, de alle leven vernietigende ijskorst verder en verder naar het Zuiden, dieper en dieper van de hooge bergen tot in de minder koude dalen afdalende, uitbreidt. Zoo wordt het grootste gedeelte van Noord en West-Europa met dikke, soms kilometers- dikke ijsmassa's bedekt. Slechts de Zuidelijke streken, vooral Zuid- en West-Frankrijk en België blijven vrij. Deze afkoeling aan het eind der tertiaire periode was niet de eer ste, waarschijnlijk keeren dergelijke afkoe lingen van de aarde (vermoedelijk tengevol ge van astronomische oorzaken) na geregel de tusschenpoozen van ongeveer 50.000 jaar weder terug. De aarde was toen voldoende afgekoeld om het vormen van een ijskorst van groote uitgebreidheid mogelijk te ma ken bij een betrekkelijk geringe daling van de gemiddelde jaartemperatuur. Na dien eersten „ijstijd" volgen die afkoelingsperio den elkander regelmatig op. Vermoedelijk zijn reeds drie of meer dergelijke „ijstijden" verloopen, en leven wij nu zoo ongeveer tusschen twee afkoelingsperioden in. Niet alle geleerden zijn het intusschen hiermee eens maar zeer zeker kan men toch wel aannemen, dat zich schommelingen in de gemiddelde temperatuur en daarmee van de sneeuwgrens over een gedeelte van Europa hebben kenbaar gemaakt. Want een „ijstijd" is heel wat anders dan een sterke daling van de sneeuwgrens, die, zooals men weet, nu aan den noordrand der Alpen op 2800 M. ligt, terwijl bij de laatste ijsbedekking de sneeuw grens in de Alpen op 1000 M. hoogte lag, in het noordelijk deel van het Zwarte Woud zelfs op 850 M. om dan weer omhoog te rij zen. De gemiddelde jaartemperatuur was 2° C., de zomertemperatuur was vrij hoog.2) In den korten doch warmen zomer ontstond een weelderige plantengroei, gedu rende welken tijd de reusachtige planten- eters naar deze streken kwamen, om dan des winters weder meer naar het Zuiden te trekken.3) In de tertiaire periode zagen wij de zoog dieren in steeds hooger georganiseerde vor men optreden, terwijl onder de planten eveneens de hoogst ontwikkelde vormen, de loofboomen de aarde bedekten. Steeds meer blijken de overblijfselen van planten en die ren uit de latere gedeelten der tertiaire periode (wij vinden ze vaak in de steenlagen van die tijden) te gaan gelijken op de tegen woordig levende dieren en planten. Bij den overgang van de tertiaire In de quartaire (het vierde, dat men verdeelt in het pleisto- caene en het holocaene tijdvak) periode, het dilivium, nemen de hoogst ontwikkelde vor men onder de planten en dieren in aantal en in verbreiding over verschillende streken van de aarde toe, zien wij steeds hooger ge specialiseerde vormen van de zoogdieren op treden en krijgt de levende natuur meer en meer het karakter van den tegenwoordigen tijd. Hooger georganiseerde vormen treden op, ontwikkelen zich, bereiken een hoogte punt en sterven langzamerhand uit. Andere dier- of plantvormen nemen hun plaats in en vertoonen dezelfde verschijnselen. Dit al les leert ons de palaeontologie, de leer der fossielen. We hebben dus gezien, dat bij den aan het einde der tertiaire periode optredenden ijs tijd de gemiddelde temperatuur over groote uitgestrektheid zoo laag werd. dat het water gaat bevriezen en dus fjs en sneeuw in ko lossale massa's een groot deel van Europa gaat bedekken.Geweldlge yscomplexen over weldigden meer en meer het vasteland van Europa, vaak honderden Meters dik, schoven langzaam vooruit waarbij geheele bergtoppen werden afgeslepen (aan de gladde, ronde bergtoppen in den Eifel is dit bijv. nog zeer duidelijk te zien) en het afgeslepen en afge brokkelde materiaal werd soms duizenden kilometers ver medegenomen, om, als in een interglaciale periode de temperatuur iets hooger werd en de ijsmassa's smolten, op het daaronder gelegen land te worden gedepo neerd vandaar dat wjj bijv in ons land rotsblokken, zoogenaamde zwerfblokken vin den liggen, die uit Skandinavië afkomstig zijn. Bij het smelten der geweldige ijsmassa's ontstonden waterstroomen, die als reusach tige rivieren zeewaarts stroomden en diepe dalen uitgroeven. Waar zich nu een enor me hoeveelheid water als ijs in vasten vorm afzette, daalde de zeespiegel vermoe delijk tientallen van meters. Langzamerhand herstelde dit zich weer na het smelten van het ys, doch door den ijstijd veranderde de vorm van het vasteland sterk, lagen ondiepe zeeën droog, vormden zich landbruggen, waarlangs de dieren zich van het eene we relddeel naar het andere konden begeven, zoodat zij op deze wijze het leven konden redden, dat bedreigd werd door het alle le ven vernietigende, alle voedsel bedekkende ijs en de uitgestrekte doodsche sneeuwvel den. Konden zij dat niet, dan stierven zij eenvoudig uit. Zoo werden zy steeds meer naar het Zuiden gedrongen en trokken by het teruggaan van de sneeuwlijn in een interglaciale (d-i. dus warmere) periode weer mede Noordwaarts, omdat op het vruchtbare vochtige gebied van de door het smelten van het ys vrygekomen eindmorai- nen een weelderige plantengroei, overvloedig voedsel dus, ontstond. De dierenwereld paste zich aan bij de alles vernietigende yzige koude, die haar bestaan bedreigde, en zoo zien wy juist gedurende dien ystyd die eigenaardige dichtbehaarde vormen optreden als de langebehaarde mammoet, de lang harige neushoorn, en de vormen die in ho len beschutting zochten tegen de koude, de hclenbeer, de holenleeuw, de holenhyaena, de holenwolf. By warmere periodes, de zoo genaamde interplaciale perioden, bleven de holen verder ongebruikt.4) Kan men waar men van ystyden en inter glaciale perioden spreekt, eenigszins den duur dezer perioden aangeven Een vaste tydsopgave is onmogelijk, maar men rekent voor een ystyd en een interglaciale periode voor elk 50.000 jaar. Van den eenen ystyd tot den volgenden is dus 100.000 jaar. Dat deze getallen, al zyn ze dan ook globaal genomen, maar niet willekeurig zijn, moge blyken uit het volgende. Men heeft kunnen berekenen, dat sommige zwerfblokken, die door de groove gletscbers der ysperiode naar de lage landen werden vervoerd, tienduizend of meer jaren noodig gehad hebben om dien weg van Skandinavië naar hier af te leg gen. De ijsperiode zelf mott dus nog langer geduurd hebben. Zoo kan men uitrekenen, dat de Niagarawaterval in Amerika meer dan 30.000 jaar moet noodig hebben gehad, om de lange rotsgeul. die den waterval met het Ontario Meer verbindt, door afsbjping uit te graven. In de bovenste lagen der rots geul vindt men nu echter overblijfselen van de morainen der laatste ysperiode. Er moe ten dus meer dan 30.000 jaar verloopen zijn, sinds de laatste ysperiode door de warme periode (dezelfde, waarin wy ons nog be vinden) werd onderbroken. Nog even kom ik terug op de „ivoormy- nen" van de Ljachow- en Nieuw-Siberische eilanden waar ik hierboveD van sprak In de Arktische streken leefden tydens de in terglaciale tyden, reeksen van tienduizenden jaren, die dieren en planten, welke op onze breedten tydens den ystyd inheemsch wa ren. Men heeft deze langzame verschuiving van de glaciale fauna en flora naar de Pool toe treffend vergeleken met een „levende eindmoraine", die de naar het Noorden te rugwijkende ijsmassa's volgde. Juist in deze Noordpoolstreken als Ljachow- en de andere Nieuw-Siberische eilanden hebben zich deze ijstyd-dieren gedurende de Interglaciale pe riode thuis gevoeld, daar vond baron Toll de overblijfselen van een groot aantal pas geboren mammoetkalfjes bij de groote op- eenhoopingen van fossiel ivoor. Toen waren de eilanden een deel van het vasteland 3) H. G. VAN GROL. 1) Vgl. Prof. Dr. J. Boeke, De afstamming van den mensch. Amsterdam 1914. 2) Vgl. P. Kessler, Das eiszeitliche Klima, Stuttgart 1925. S. 144—181. 3) Vgl. Prof. Hans Pohlig, Eiszeit und TJr- geschichte des Menschen. Leipzig 1907. S. 75. u.s.w 4) Vgl. H. f Osborn, The age of Mam mals in Europe, Asia and North-America. New-York, 1910 p. 423. Steun aan werklooze valide arbeiders. De minister van binnenlandsche zaken en landbouw heeft ingesteld een commissie, aan welke wordt opgedragen te onderzoeken ot het gewenscht is, dat valide arbeiders, al dan niet tegen werkloosheid verzekerd, in geval van werkloosheid en indien behoefte aan steun bertaat, op andere wyze door de over heid worden tegemoet gekomen dan in de Armenwet is voorzien, en zoo ja, de daartoe vereischte voorstellen te doen. In deze commissie zyn benoemd tot lid en voorzitter, de heer C. Zaalberg, directeur-ge neraal van den arbeid tot leden de heeren mr. v. Doorninck, thesaurier-generaal van het Departement van Financiën, Ant. Fol- mer, directeur van den dienst der Rykswerk- loosheids-verzekering en arbeidsbemiddeling, mr. Harders, administrateur van het depar tement van Binnenlandsche Zaken en Land bouw, F. K. J. Heringa, administrateur aan het Departement van Arbeid, Handel en Ny- verheid, mr. L. G. Kortenhorst, secretaris der Alg. R. K. Werkgeversvereeniging, C. J. Kuiper, lid der Tweede Kamer, C. Smeenk, wethouder der gemeente Arnhem, J. R. Snoeck Henkemans, voorzitter der Algemee- ne Armen-Commissie, F. v. d. Walle, secre taris van het Nederlandsch Verbond van Vakvereenigingen en tot lid en secretaris, de heer Meyer de Vries, Rijksinspecteur van de Werkverschaffing in Algemeenen Dienst. Steunfonds spoorwegpersoneeL De directie der Nederlandsche Spoorwegen heeft aan het door haar gestichte Steun fonds voor personeel, dat in financieele moeiiykheden verkeert, als eerste schenking een gift van 50.000 geschonken ter vor ming van het grondkapitaal van het fonds. Uit de metaalindustrie. De leden van den Chr. Metaalbewerkers- bond m van den R.-Kath. Metaalbewerkers- bond hebben in meerderheid het ontwerp- collectief contract, waaromtrent overeen stemming was bereikt tusschen de besturen van den Metaalbond en van den Algemeenen Ned. Metaalbewerkersbond en de beide con- fessioneele bondc aanvaard. Evenwel zijn daarbij eenige condities ge steld, die betrekking hebben op de vacantie- regeling en op de indeeling der gemeenten in klassen. Een schoolhoofd buiten zijn boekje In de gehouden vergadering van den ge meenteraad van Leiden heeft de heer Sijts- ma (vryz.-dem.) de volgende vragen tot Burg. en Weth. gerici t 1. Is het waar, dat Burg. en Weth. het hoofd der school aan de Dulnenbodestraat, den heer J. C. van Schaik, naar aanleiding van een door hem aan het „Leidsch Dag blad"' gezonden en door de redactie van dit blad opgenomen artikel waarin critiek wordt uitgeoefend op de houding van hun college in verband met den raad aangeboden voor drachten van hoofd der school, ter verant woording hebben geroepen en een waar schuwing hebben doen toekomen, met de bedreiging by herhaling, krachtens art. 376 der l.o.-wet 1920, een zwaardere straf te zul len opleggen 2. Achten Burg. en Weth. het ongeoorloofd voor een ambtenaar (es) der gemeente dat hij (zy) op behoorlyke wijze in het openbaar zyn (haar) oordeel uitspreekt over voorstel len of besluiten var hun college of van het gemeentebestuur in het algemeen Zoo ja, op welken wettelijken grond steunt deze meening zoo neen, hoe is dan hun op treden jegens den heer van Schaik te ver klaren De voorzitter stelde den raad voor het ver lof niet te verleenen. Het betreft hier de uit voering van de wet van het l.o. die aan het college van Burg. en Weth. is opgedragen. Burg. en Weth. zyn hierover geen verant woording aan den raad verschuldigd. Na uitvoerige discussies en na re- en du pliek van den voorzitter werd in stemming gebracht het voorstel van Burg. en Weth. om de interpellatie niet toe te staan. Dit voorstel werd met 18 tegen 14 stemmen aan genomen. Het ledental der Vakcentralen. „De Gids", het orgaan van het C.N.V., publiceert cyfers over den groei der drie groote vakcentralen over het eerste kwar taal van 1929. Het N.V.V. klom van 220.545 op 227.411 leden, een winst van 6866 leden of 3.11 Het R. K. Werkliedenverbond klom van 115.589 op 120.705 leden, een winst van 5616 leden of *4.88 Het C.N.V. klom van 58.564 op 60.934 leden, een winst van 2370 leden of 4.05 Alle drie de groote vakcentralen in ons land gaan dus goed vooruit. Het blijkt ech ter uit de procentelyke cyfers, dat de beide Christelyke een tralen sterker groeien dan de socialistische. Ook wat het aantal betreft is dit het geval, zy wonnen samen 7986 le den, tegen het N.V.V. 6866. Het gure weer. De weerkundige medewerker van „het Vad schryft Sedert verleden week Woensdag, toen het nog warm weer was, is de temperatuur steeds lager geworden en wel ongeveer tien graden, zoodat zy, inplaats zes graden bo ven de normale te zyn, er thans ongeveer vier graden onder ligt. In de hoogere lucht lagen is bovendien gedurende de laatste da gen de temperatuur eveneens vry veel ge daald. Dit is een verschynsel, hetwelk in de Juni maand ~og wel eens r.ijer voorkomt. Kort geleden had het er veel van, of dit soort van gure weer voorloopig wel niet weer zou ko men, daar de daarvoor gunstige luchtdruk- verdeeling in ons werelddeel plaats gemaakt had voor een die mild weer brengt. Dat nu echter toch die gure weerstoestand teruggekeerd is toont aan hoe groot de hard nekkigheid is, waarmede in deze maand het gure weer wil heerschen. De rechtstreeksche oorzaak is de volgende: Donderdagmorgen had zich een gebied van hoogen druk in het Zuid-Westen ontwikkeld, terwyl in het Noord-Oosten weer een nieuwe depressie verschenen was. Daarna kwam het luchtdrukverschil tusschen Z.W. en NO. hoe langer hoe meer tot ontwikkeling. Reeds by den aanvang hiervan kwam een luchtstroom uit het Noorden door, die gaandeweg sterker is geworden. Zaterdagmorgen was in het ge bied tusschen IJsland en Noorwegen een nieuwe depressie verschenen, die naar het Zuiden trok en daarby zeer in uitgebreidheid en diepte toenam. Haar centrum lag Maan dagmorgen boven Zuid-Zweden, waarbij bo ven Denemarken de wind stormachtig uit het Noord-Westen woei, terwyl over de Noordzee, de Britsche eilanden en Noord - Duitschland zoowel als by ons de wind krachtig Noord°lyk tot Westelyk was. De aanvoer van koute lucht uit het Noorden was dientengevolge zeer ruim en daardoor is

Krantenbank Zeeland

Vlissingse Courant | 1929 | | pagina 1