AU mi IU11I [fierste blad tikelen >üwing j het verdrag met belgie. 66 e «Joargang Jlscok op IGHINES, Haatschappij r Stm MAANDAG OCTOBER I Dementen 17 cent< aUes bii vooruitbeta- I ^Afzonderlijke nummers 5 cent. Handwondjes PUROL ,tfO.238' 1928 koop 'j jebracht dat de v winterdienstregl der Maatschapl (rijgbaar zal zijn,] DE DIREd üm PIETERSE VAN te huur een B0VEN1Ö| f 25.per maand en ei ROOM, en te koop een# net tuin bij de Walstfl f2500 en een M0ESTlft| Te koop 2de I iets 15.iets ïlauwe Kinderwagen '>1 7.50. Opruiming Nawf A. KLIP, Walstraat J VHssIngen-Middelbitfra en tusschengelegenP5 VERVOER VAN PASSjj GOEDEREN EN vJtó1 October »J«* Maandag 8 Dinsdag 9 Donderdagll Vrijdag 12 Waandag 15 Dinsdag 16 i Information I Rotterdam N. V. Tr Jndern. v.b. Erven O* 8708—2018. „oMun viai^bW.'£v.BÓOSTEMl Dordrecüi; OebrM, B VLISSIINOSCHE COURANT pjt nummer bestaat uit 2 bladen. ABONNEMENTS PRIJS Vlissingen en gemeenten op WaP f2 20 per drie maanden. Franco ISÏhet geheele rijk: ƒ2.50. Week-abon- ADVERTENTIE-PRIJS v.„ j5 regete 1.25, voor iederen «4 meer 25 centbij abonnement spe- I Sn. Reclames 50 cent per regel i &e Advertenties betreffende Huur en I Siur Koop en Verkoop, Dienstaanbre- ISen én Dienstaanvragen, enz. prijs bij I Staling van 1-5 rogels 0.75, voor I iederen regel meer 15 cent Door prol. dr. H. Burger, te Amsterdam Ide volgende „Open Brief" aan den mi nister van buitenlandsche zaken gericht In uw verklaring, den 23sten April in de Eerste Kamer afgelegd, hebt gij uw; be- i kommernis erover uitgesproken, dat ora- I verantwoordelijke personen dSngen hadden en geschreven, die in staat zouden I ziïn de rustige atmosfeer te -bederven, noodig voor de voorbereiding van eeni nieuw0verdrag met België. Het zij mij ge- i oorloofd, U te herinneren, dat de al te rus- - atmosfeer, waarin uw ambtsvoorgan- ger zijn verdrag met minister Hijmans had tot stand) gebracht, nog juist bijtijds is I verstoord, doordat een groot aanal onver antwoordelijke personen, in vlugschriften, in de pers eni in. openbare bijeenkomsten, alarm hebben geslagen en de openbare meening hebben, wakker geschud voor het gevaar, dat ons land bedreigde. Aan dit krachtig alarm van personen, niet verantwoordelijk in staatkundigen zin, maar met een diep besef van verantwoor delijkheid jegens hun: vaderland, dankt gij iet hooge ambt, dat gij thans bekleedt. Met bekommernis bespeuren, vele onver antwoordelijke Nederlanders, dat de diplo- I matieke atmosfeer in bedenkelijke mate gelijkt op die, waarin het verdrag Hijmans -Van Karnebeek het levenslicht aan- f schouwde. Wederom dezelfde aanmatiging I van Belgische zijde, wederom dezelfde on aannemelijke eischen, wederom de ver- I dachimaking e.n t(/t spoed pressende bang- I makerij. De verklaring, door minister Hij mans den 6en Juli afgelegd, laat, voor wie 1 aandachtig leest, aan. duidelijkheid niets te wenschen overHij insinueert, dat wij de verbetering der Antwerpsche waterwegen opzettelijk tegenhouden ter wille van- Rot terdam. Hij beschuldigt ons het verdrag van 1839 niet behoorlijk te zijns nageko men. Hij komt weder met den eisch van België's souvereiniteit op de Schelde. Hij eischt, dat wij deze rivier zullen bevaar baar maken voor de allergrootste schepen. Hij eischt weder het Moerdijkkanaal. En tot slot worden wij met een voor ons nadee- lige verkeerspolitiek en met de groote mo- gendheden bedreigd. Toch is niet dit hernieuwd misbaar van den Belgischen; buurman de oorzaak onzer beduchtheid, maar wel het feit, dat deze aanval niet onzerzijds is beantwoord met een krachtig neen Een houding, als mi nister Hijmans zich wederom tegen ons heeft durven- veroorloven, berust zielkundig op de veronderstelling, dat tegenover hem een regeering staat, die zich. zulk een ver nederende bejegening laat welgevallen. Minister Van Karnebeek heeft hem ge leerd, dat er zulke regeeringen bestaan. Wie heeft er in die dagen niet inet wee moed teruggedacht aan de fiexe politiek van het kabinet Cor.t van der Linden1 Loudoji, een politiek, die algemeen wan trouwen! glansrijk heeft overwonnen en ons de achting van- alle volken heeft verze kerd'! Na de uitspraak der Eerste Kamer en het verdwijnen van- minister Van Kar nebeek hebben zeker alle goede Nederlan ders gehoopt op een grondige luchtver- versching in het departement van buiten landsche zaken, gehoopt op een- terugkeer van het zelfbewuste, ibewind uit den oor logstijd. Aam hoopvol vertrouwen heeft het Uwe Excellentie bij haar optreden niet ont broken. Thans twijfelt gij, blijkens uw joespaak tot -de Eerste Kamer, of dit ver trouwen nog wel bestaat. Relaas niet zond-er reden. Het krachtig wen tegen ongepaste aanmatiging moch- je^ wij uit uw mond nog niet vernemen, 'ntegen deel waart gij bereid, met dienzelf den minister Hijma-ns, in een ^vriendschap pelijke samen-spraak, d)e onderhandelingen >e neropenen. Uitdrukkelijk hebt gij verklaard, dat Bel gie,buiten hetgeen in de thans geldende verdragen- is vastgelegd, tegen Nederland geen rechten kan doen gelden. En toch ff2! 5^ de Belgische „wenschen", die gij &t, dat U bekend zijn, als grondslag ne en voor nieuwe onderhandelingen. Maar ha? ^ensc^ z'in V00J" ons onaa-nvaard- huk n*ster Van Karnebeek is .niet naar s gezonden om- zijn persoon, maar om O-, vo{?r. ons land verderfelijke politiek. vnnr*« wenscht ons volk niet te zien .tgezet onder een andere vlag. }r 111 de Troonrede uitgesproken ver- zniion i da* hernieuwde besprekingen bevr^a- tot een' .>voor beide landen 2eSentle" uitkomst, dit vertrouwen, PVni u uw samenspraak met minister vervult ons met het aller- daarhi;G-mistroi,wcn- Eerste Kamer, die vertfolJ'H' waarheiid de openbare meening wen?rïW<?,ord'^die' heeft de Belgische oneelnnf«r gewezen. Van waar dan de dat on °Ptimistische verwachting, P «en grondslag dezer wenschen binnen weinige m'aanden overeenstemming met België zou kunnen worden verkregen. Ongeloofelijk optimistisch en voor ons land J in hooge mate verontrustend Gij hebt U gezet aan een uitgebreid on- dedrzoek dezer wenschen. Met .name hebt j gij omtrent het Moerd'ijkkanaal de advie- zen ingewonnen van een aantal deskundi- gen, waaronder er ook zijn, die, als groote uitzondering, niet onverzoenlijk staan te genover dit kanaal. Mocht uit deze advie zen een gemiddelde worden opgemaakt, dan zal dit gemiddelde niet beantwoorden aan de meening van die overgroote meer derheid van ons volk. Ons volk wil het Moerdijkkanaal .niet. Ons volk zal niet dulden, dat, geheel on- noodi-g, een zuigpomp van ongehoorde af meting wordt gezet op de welvaart onzer eigen havens. Dit kanaal, waarop gij zelf erkent, dat België geen enkel recht kan doen gelden, behoort tot de „wenschen" van minister Hijmans. Een regeering, die op dep. grondslag van ook dezen „wensch" 'met België ging onderhandelen, zou, even als voorheen, het Ned'erlalndsche volk te genover zich vin'dleni. Een tweede reden voor onze ongerust heid is de „wensch" van minister Hijmans, dat in het nieuwe verdrag wederom zal worden uitgesproken, dat de Schelde te allen tijde bevaarbaar zal blijven voor de allergootste zeeschepen-, en wel uitdrukke lijk in- verband met den „vooruitgang van den schepenbouw en de groeiende intensi teit van het verkeer". Minister Van Karnebeek, op dit punt aangevallen, heeft deze bepaling „slechts een beginselverklaring" genoemd. De ver garing van eeni voor ons volstrekt onaan nemelijk beginselEen verklaring die voor ■ons land noodlotjtig zou zijn geworden. In zijn Memorie van Antwoord aan de Twee de Kamer rept hij van- de mogelijkheid, dat de diepte der vaargeul van acht op negen meter zou moeten worden gebracht. Even wel worden er thans reeds in het buiten land havens geschikt gemaakt voor sche- peira van dertien meter diepgang. Niemand weet, wat -nog de toekomst zal brengen. Niemand ook kan voorzien, of het tech nisch mogelijk is de Schelde tot steeds verder gaande diepten uit ,te graven en zulke vaargeulen in stand te houden. En niemand heeft zich .nog gewaagd' aan een berekening der kosten van dergelijke wer ken. Had' in onze gouden eeuw iemand de stelling verkondigd, dat de zeeweg van Amsterdam langs Pampus en Terschelling bruikbaar zou moeten blijven voor de al lergootste schepen, die in de toekomst ooit zouden. wordën gebouwd, hoe hartelijk zou Uwe Excellentie,, met uw voorganger, om zulk een zeventiende-eeuwsche naïeviteit hebben gelachen. Minister Hijmans- wordt door niemand van naïeviteit verdacht. Zijn „wensch", dat te-n opzichte van de Schelde zulk een uitspraak in een Nederlandsch- Belgisch verdrag zal worden opgenomen een wensch, door uw voorganger zonder gewetensbezwaar ingewilligd! deze wensch is erop gericht, ons land in de toe komst in. de allergrootste moeilijkheden te brengen. Want opneming van zulk een ver klaring in een verdrag tusschtn onze beide landen sluit onafwijsbaar in zich, dat voor d'e vervulling .ervan ons land op «enigerlei wijze mede aansprakelijk is. Indien zou blijken, dat voor de klim mende eischeju van» het eersterangs-scheep- vaartverketr d'e Schellde niet of slechts te gen onzinnige kosten in orde zou zijn te maken, dan ligt het voor de hand, dat Bel gië zich zelf op eigen bodem een kanaal graaft van Antwerpen naar de zee, even als Nederlandl dit voor Amsterdam gedaan heeft. En dat zeker niet op onze kosten, zooals allervriendelijkste Nederlanders vrijgevig hebben- willen aanbieden Het ware de grootste onvoorzichtigheid, die wij ooit zouden kunnen begaan, indien wij in een verdrag zouden vastleggen, dat voor het in- stand houden of verbeteren van Ant- werpen's zeeweg ons land zou moeten bij dragen in de kosten. Zou België dit verlan gen-, dan ware dit een onredelijke eisch, waarop onzerzijds een ondubbeüzimnig ant woord zou passen. Vraagt België, als welgezind buurman, onze toestemming, om in het belang van zij.n haven- bepaalde werken op onze rivier te mogen uitvoeren, dan hebben wij, even als in het verleden, zulk een verzoek steeds met de grootste welwillendheid te bejege nen. Verlangt echter België, dat wij zu-llen bijdragen- in die kosten, die alleen voor zijn belang wordeni gemaakt, dan ware dit een inderdaad' onzinnig verzoek. Even onzin nig, als wa-nineer wij voor de verbetering der Vlissingsche haven of van het Noord- zeekanaali een geldelijke -bijdrage van Bel gië zouden eischen. Voor het toezicht op het Nederlandsche gedeelte der Schelde, voor betonning en belichting, wordt door ons land steeds op Onberispelijke wijze gezorgd. Kort geleden heeft de heer Tobie Claes, algemeen be stuurder der (Belgische) Scheldediensten, •dit nog eens onomwonden vastgesteld. •Ken-teekenen-d voor den geest der regee- •ring, waarmede Uwe Excellentie thans gaat onderhandelen, is d-at de heer Glaes 'is gedwongen- geworden, den indruk van zijn mannelijke, voor onzen waterstaat zoo gunstige verklajing in< een Belga-persge- sprek zoo veel mogelijk te verzwakken. De baggerwerkan voor Antwerpen zijn tot den huidigen dag altoos uitgevoerd op kosten vam België. Nooit had iemand aan een andere mogelijkheid' gedacht voordat het verworpen- verdrag deze kosten op Nederlandsche rekening heeft willen over brengen. Minister Van Ka»cbeek heeft deze staatsmandaad verdltfjg *iet de be wering, -dat het betalen door België van baggarwenken op Nederlandsche gebied niet zou zijn .te rijmen met onze souverei niteit een door hem voor -deze gelegen heid nieuw uitgedacht be(ginsel Ik behoef allerminst Uwe Excellentie, maar -mag zeker wel mijn landgenooten herinneren aan het Statuut van Barcelona van 20 April 1921, een in Volkenbonds- geest opgemaakte regeling van het beheer eener door meer dam één land- stroomen-de rivier. Volgens art. 10 van dit statuut heeft een oeverstaat het recht, van de andere .staten „een billijke deelneming in die on derhoudskosten" van het vaarwater te eischen. Zeer zeker brengt de billijkheid -mee, dat kosten, welke uitsluitend ten be hoeve van België worden gemaakt, voor België's rekening komen. Wat betreft ver beteringen. vara het vaarwater, bepaalt het zelfde artikel, dat .een oeverstaat „niet mag weigeren, op verzoek van een anderen staat, de werken uit te voeren, noodig voor de verbetering der bevaarbaarheid, indien die andere staat aanbiedt de kosten ervan te betalen, evenals -een billijk aan deel in de hoogere onderhoudskosten. In- tusschera mogen zulke wei ken niet worden ondernomen, wanneer de staat, op wiens grondgebied zij worden uitgevoerd, uit hoofde van levensbelangera zich daartegen verzet." Dezie opvatting dus is in den geest van den Volkenbond. Dat België méér verlang de was onredelijk. Dat uw ambtsvoorgan ger op dit onredelijk verlangen is inge gaan zal de geschiedenis hem niet als -een verdienste aanrekenen. Ook zeker niet uit een oogpunt van in ternationale verstandhouding Daar België altijd zijn eigen baggerwerken betaalde, zijn hieruit nooit onaangenaamheden voortge komen. Niettemin wordt door mr. Arthur Rotaert, mr. L. Hennebicq, Hervi Cousin, Pierre Nothomb en andere onverantwoorde lijke vrienden van minister Hijmansin hun anti-Nederlandschen veldtocht rondgeba- zunid, dat Nederland de Schelde opzettelijk laat verzanden. Men kan zich, de manieren der Fransch-Belgische pers kennende, eenigszins denk en, welke liefelijkheden voor taan tegen ons land zouden worden losge laten, wanneer niet langer België, maar Ne derland aansprakelijk zou zijn voor de uit baggering der Schelde. Als er thans iets aan de rivier hapert, gaat het gescheld tegen Brussel komen de kosten voor onze reke ning, dan zal het ongezouten en zonder eind! gaan tegen Den Haag. En Uwe Excellentie denkt zich van het te sluiten ver drag verbetering van de verhouding tusschen de beide landen Zoowel dus de „wensch", dat de Schelde bevaarbaar zal worden verklaard voor de grootste toekomstschepen als de „wensch", dat Nederland zal bijdragen in kosten, uit sluitend ten behoeve van Antwerpen ge maakt, deze beide wenschen zijn onredelijk, zijn voor ons land schadelijk en in de toe komst in hooge mate gevaarlijk. Maar deze beide wenschen behooren tot degene, die den grondslag vofrnen, waarop Uwe Excel lentie met minister Hijmans wil onderhan delen. Is het dan wonder, dat onverant woordelijke Nederlanders uiting gaan geven aan hun klimmende bezorgdheid omtrent het nieuwe verdrag, dat in uw departement wordt voorbereid In de Eerste Kamer hebt gij aan België het recht ontzegd, „een houding aan te ne men, als had het van Nederland iets te vor deren." Daar België deze houding inder daad aanneemt, is het voor uw onverant woordelijke landgenooten onbegrijpelijk, dat gij over „aanhangig gebleven kwesties" on derhandelingen wilt gaan openen. Welke kwesties zijn aanhangig gebleven Het Moerdijkkanaal, het Rijn-Schelde-kanaal, België's medezeggenschap op onze Schelde, deze alle zijn niet meer aanhangig. Zij zijn door de uitspraak der Eerste Kamer afge daan. Aanhangig gebleven is alleen het Ne- derlandsch-Belgisch verdrag van 1839, dat sedert den oorlog door België op meer dan één punt is geschonden zoodat daaromtrent een uiteenzetting inderdaad noodig is. Men heetf getracht ons volk diets te ma ken, dat door Versailles het verdrag van 1839 zou zijn vervallen, en dat op dien grond een nieuw verdrag met België noodig zou zijn. Men behoeft geen deskundige te wezen om te begrijpen, dat een voor altijd geldend verdrag tusschen twee staten niet kan wor den teniet gedaan zonder medewerking van beide partijen. Wat ook de geallieerde mo gendheden in Versailles hebben besloten, België blijft tegenover ons gebonden aan het verdrag van 1839, zoo lang niet met onze toestemming deze band is verbroken. Dit verdrag nu is door België wederrechtelijk op meer dan één punt geschonden. Volgens art 7 van dit verdrag verbindt zich België tot eeuwigdurende onzijdigheid. Deze bepaling is door België geschonden, toen het met Frankrijk een geheim militair verbond heeft gesloten en toen het later is toegetreden tot het pact van Locarno. Art. 25 van hetzelfde verdrag bepaalt, dat er tusschen de koningen van Nederland en België en hunne opvolgens vrede en vriend schap zal heerschen. Dit artikel is door de Belgische regeering geschonden, toen in den zomer van 1919 haar minister Paul Hij mans geheime regeeringsagenten in Neder- landsch Limburg heeft laten stoken tegen ons land. Art. 6 van het verdrag bepaalt, dat beide partijen voor altijd afzien van alle aanspra ken op grondgebied, steden .en plaatsen in het andere land. Deze bepaling is door de Belgische regeering geschonden, toen zij in Febrnari 1919 bij den Oppersten Raad der geallieerde mogendheden pogingen heeft gedaan, om met zijn hulp, ons Zeeuwsch- Vlaanderen afhandig te maken. Ook toen zij in den zomer van datzelfde jaar haar reeds genoemde opruiingsagenten in Limburg aan het werk stelde. Daarentegen mag worden vastgesteld, dat onzerzijds nooit ofte nimmer ook maar de geringste onwelwillendheid jegens België is gepleegd. Er is waarachtig geen reden, dat wij dee moedig met den hoed in de hand zouden staan tegenover België, een houding, die in 1919 en 1920 minister Van Karnebeek, door na-oorlogsche vrees bevangen, heeft aange nomen, en waarin hij huiverend is blijven staan, heel den duur der onderhandelingen over zijn verdrag van 1925. Het zou voor ons, onverantwoordelijke Nederlanders, een grievend leed zijn, moesten wij ook Uwe Excellentie in zulk een houding zien. Van harte hopen wij, dat onze vrees ongegrond zal blijken. Inzake het verdrag van 1839 dient het te komen tot een openbare uiteenzetting der feiten. De eerste stap daartoe had niet van Nederland mogen uitgaan, tenzij dan om van België opheldering en rechtsherstel te vra gen. Zulk een houding zou zuiverend heb ben gewerkt op de door Belgische aanmati ging vertroebelde atmosfeer. In stede daar van heeft onze regeering sedert den vrede van Versailles op ons land den schijn gela den alsof niet België tegenover ons, maar wij tegenover België iets hadden goed te maken. Zij heeft de zaken op den kop gezet. Het was een ongerijmdheid aan België rijke geschenken in den schoot te willen werpen. Het was niet onze, maar het is België's plicht, te vragen om herziening van het ver drag van 1839, een herziening, die wij niet behoeven, die voor ons niet anders dan ach teruitgang, verminderde veiligheid, kan be- te eken en. Wenscht België onze toestemming voor de opheffing zijner voor altijd vastgestelde on zijdigheid, dan hebben niet wij aan België, maar dan heeft België aan ons, met zijn zeer nederige verontschuldigingen, aanbie dingen te doen, opdat de door ons te lijden schade zooveel mogelijk worde vergoed. En nooit ofte nimmer mag worden getornd aan het beginsel van art. 14 van het verdrag van 1839, waarbij Antwerpen werd ver klaard uitsluitend handelshaven te zijn. Het is een van de vele voor onverantwoordelij ke personen niet te begrijpen daden onzer toenmalige regeering, dat zij in de schrap ping zonder meer van dit artikel heeft toe gestemd. Een stad, die alleen door een an der land heen met de zee is verbonden, kan onmogelijk o.orlogshaven zijn zonder het andere land in gevaar te brengen. Zouden wij zeer tot ons nadeel toestemmen in de opheffing van België's onzijdigheid, dan diende er voor gewaakt, dat andere veilig heidswaarborgen niet worden verzwakt, maar versterkt. Op zijn minst zou de schrap ping van art. 14 vergezeld moeten gaan van de tractueele verklaring, dat op de Neder landsche Schelde Belgische oorlogsschepen in geen andere verhouding zullen verkeeren dan die van alle andere vreemde mogend heden. Maar zelfs dit heeft uw voorganger niet durven eischen. Wil België van Antwerpen een werkelijke oorlogshaven maken, dan bestaat daartoe maar één voor ons aannemelijke weg het grave zich een uitweg naar de zee op eigen bodem België is daartoe rijk genoeg. Wat onze koopsteden voor hun bloei en vooruitgang op zich nemen, dat kan ook België zich ver oorloven. Het is een al te goedkoope poli tiek, te willen teren op 's buurmans zak. Het verworpen verdrag was één lange klaploo- perij op onze beurs. Het koor van België's „wenschen" is gestemd op den grondtoon van een in nood verkeerend Antwerpen maar deze toon is valsch. Heel de wereld kan het zien de Antwerpsche haven bloeit als nooit te voren. Haar hulpbronnen, haar achterland zijn veel rijker dan die van onze koopsteden. Niet zonder reden zingt het of- ficieele België uitbundige jubelzangen op de grootheid der Antwerpsche haven. Komt het echter in zijn kraam te pas, druk uit te oefenen op onze regeering, dan ver neemt de wer^Ld- dat de verbindingen van die zelfde haven met den Rijn en met de zee door onze snoodheid worden bedreigd en dat haar 'ondergang aanstaande is. In uw verklaring van 23 April doet gij een beroep op ons aller meegevoel met de moei lijke omstandigheden, waarin uw regeering zich bevindt. Wij begrijpen deze moeilijkheid ten volle, maar de oorzaak ervan zien wij op een andere plaats dan gij. Niet in het alarmgeroep van goede vaderlanders, maar in de politiek van uw ambtsvoorganger, die ons diep in het moeras heeft gebracht. Al leen een krachtig zelfbewustzijn kan ons weer op het droge brengen. Wanneer, na de uitspraak van de Eerste Kamer, de Belgische regeering, in plaats van vage beloften, de duidelijke mededeeling had ontvangen, dat wij niet langer geneigd zijn, onredelijke wenschen in overweging te nemen, hoe helder zou de staatkundige he mel er thans uitzien. Welk een weldadige stilte heeft het vorig jaar die uitspraak ge bracht. Heel het onvriendelijke koor van eischen en dreigementen was plotseling met stomheid geslagen. Dat is de les der geschiedenis. Vóór enkele maanden is dan het gerucht opnieuw opgedoken, eerst voorzichtig, pol send, maar dan plotseling, als op een uit gegeven wachtwoord, luidruchtig over de geheele linie. Gelooft het maar, dat minister Hijmans wederom heeft gemeend de Hol- landsche haas te ontdekken, die zich door geschreeuw in een schuilhoek laat jagen. De mise-en-scène van twee jaar geleden was weer uit het pakhuis gehaald. De boe man der groote mogendheden keek alweer om de coulisse. De Franskiljonsche pers zong weer het lied van vreesaanjaging af gevaardigden van verschillende partijen kwamen weer met plechtige verklaringen. Alleen Frans van Cauwelaert ontbrak nog op het appèl. Hij, eens Viaamsch- en Neder- landschgezind, heeft het vorig jaar zoo dap per helpen dreigen, onder aanroeping van het verdrag van Munster. Toen is het opeens weer merkwaardig stil geworden, als ware er geen wolkje meer aan den hemel. Blijk baar heeft de slechte pers, die de rede van minister Hijmans in Nederland heeft gevon den, een nieuw wachtwoord doen uitgeven. Deze redevoering echter, die niet meer on gedaan kan worden gemaakt, was het on loochenbaar teeken van den aanmatigenden, ons vijandigen geest, die daarginder nog onverzwakt heerscht. Uw onverantwoordelijke landgenooten, die niet tot hun genoegen die alles ga deslaan, vragen zich af, hoe het mogelijk is, dat na de mislukking van een jaar gele den, zulk een droeve klucht zich durft her halen. Moge het thans een afdoend fiasco worden. Onze regeerders uit de latere j'aren heb- doen pijn bii den arbeid en leiden vaak tot verzwering of bloed vergiftiging. Reinig ze altijd dade lijk en behandel ze verder met Doos 30-60-90 ct ben niets bespeurd, noch van den aan ons vijandigen geest der Belgische machtheb bers, noch van de jegens ons oprecht vriendschappelijke gezindheid der Vlaam- sche intellectueelen, wier oudhoogstudenten- bonden zich eenparig tegen het verdrag van minister Hijmans hebben uitgesproken, on danks de geweldige stoffelijke voordeelen, die het aan België zou hebben gebracht. Dit spreekt boedkeelen. Maar zulke boeken wer den de moeite van het lezen niet waard ge keurd. Zoo lang onze regeering niet weet, wie in België onze vrienden en wie onze vijanden zijn zoo lang zij zich afslooft om door allerlei vriendelijkheden de machthebbers daarginder gunstig te stemmen, zóó lang zal de verhouding tusschen ons en onzen nabuur ongezond blijven. Want deze nabuur is onverzadelijk. Door oplettendheden en ge schenken wordt niet zijn goede gezindheid, maar wel zijn begeerlijkheid opgewekt. Nu gaat in 1930 Nederland, met een zoet zuur gezicht, de honderdjarige herdenking van den Belgischen opstand officieel mede vieren, een feest dat de bezegeling zal zijn eener eeuw van jegens ons land onwelwil lende politiek, van stelselmatige verfran- sching van België en van onderdrukking van het stamverwante. Vlaamsche volk. Het weinig kiesche verzoek tot deelneming aan deze herdenking is door uw regeering niet van de hand gewezen. Was het omdat zij vreesde, dat een weigering de rustige atmos feer zou hebben verstoord, noodig voor de voorbereiding van Uw nieuwe verdrag Het is niet moeilijk te voorspellen, welk een atmosfeer gij zult aantreffen, zoodra gij de officieele onderhandelingen niet de Bel gische regeering gaat heropenen. Zóó vrij gevig als uw voorganger kunt gij niet zijn. De uitspraak der Eerste Kamer zult gij niet willen beschouwen als een vodje papier. Dus geen Moerdijkkanaal, geen Rijn-Scheldeka naal, geen Fransch sprekende gemengde be heerscommissie op de Schelde, geen bijdra gen van Nederland in kosten, die uitslui tend ten prof ij te van België worden ge maakt Maar al zoudt gij ook veel meer aanbie den dan onze Kamers, dan ons volk zouden dulden, het zou toch altijd ver beneden 's buurmans „wenschen" blijven. Immers de kapitale geschenken van minister Van Kar nebeek waren voor hem slechts een gedeel telijke afbetaling onzer schuld. Dus zullen uw onderhandelaars alras dezelfde atmos feer inademen, door prof. Struycken inder tijd treffend gekenschetst. Zullen zij zich dan opnieuw achteruit laten dringen, zonder ooit door een offensief hunnerzijds te komen tot een eerlijke volkenrechtelijke krachtmeting tusschen gelijkwaardige partijen Zullen zij, zoo vragen wij ons met be duchtheid af, zullen zij durven eischen, en den eisch duiven volhouden, dat in het ver drag wordt vastgelegd, dat voor alles wat op ons gebied ten bate van Antwerpen wordt ondernomen aanleg zoowel als onderhoud de kosten uitsluitend ten laste van België komen dat de vrije sleepdien sten van Dordt naar Antwerpen onmiddellijk worden afgeschaft; dat Terneuzen behoor lijk wordt behandeld dat van mede-beheer eener vreemde mogendheid op onze Schelde geen sprake zal zijn dat op onze wateren Belgische oorlogsschepen zijn onderworpen aan de door ons voor alle vreemde oorlogs schepen vast te stellen regelen dat de loodsdiensten op de Schelde op billijke wijze worden verdeeld, zoowel voor in- als voor uitgaande schepen dat aan de onfatsoen lijke koersberekening der loodsgelden, waar door wij ettelijke millioenen zijn tekort ge komen, terstond een eind wordt gemaakt dat op de Schelde het Nederlandsch de uit sluitende taal van beheer en toezicht zal zijn Wat gij op het punt staat te ondernemen, schijnt ons van den aanvang af een hope- looze zaak. Uw tegenpartij heeft geen recht iets te eischen de omstandigheden geven geen reden hem iets aan te bieden. En toch hebt gij zijn eischen als grondslag ge nomen van een regeling, waarmee, naar wij wel moeten vreezen, nóch ons volk, noch die tegenpartij genoegen zal nemen. Deze voorbereiding schijnt geen ander uitzicht vrij te laten dan' naar eem verwaterden tweeden druk van het verworpen verdrag, waaraan wij uit den grond des harten een zelfde lot zouden toewenschen als aam zijn voorganger. Maar wie ter wereld zou er verlangen naar een herhaling van al die opwinding en tweespalt Wie zou het schouwspel terugwenschen van een minister, voor de volksvertegenwoordiging tr&dend, niet als verdediger van 's lands reebtera, maar, in zijn bewijsvoering, als pleitbezorger van den buurman Zoo lang er leven is, zegt een oud-Hol- laradscb spreekwoord', is er hoop. Zoo lang de officieele onderhandelingen met de Bel gische rogeerirag nog niet zijn. geopend, klampen wij ons vast aan de hoop, dat uw voorbereidend onderzoek U tot de over tuiging heeft gebracht of alsnog zal bren gen, dat teen regefing met België niet mag berusten op den grondslag van onredelijke „wenschen" maar alleen op recht en ge rechtigheid. Mocht dan door daden blijken, dat de geest van 1925 uit uw departement voor goed is uitgebannen mocht gij aan' uw Belgischen ambtgenoot laten weten, dat wij jegens anderen de rechtvaardigheid willen, betrachten, maar dat ook wij met rechtvaardigheid wenschein te worden be handeld, dan, Excellentie, zou dit gij aan ons land een onschahtbaren dienst hebben be wezen. En over de opstandigheid uwer on verantwoordelijke medeburgers zoudt gij U nimmermeer hdbbein te beklagen.

Krantenbank Zeeland

Vlissingse Courant | 1928 | | pagina 1