AU
mi
IU11I
[fierste blad
tikelen
>üwing
j het verdrag met belgie.
66 e «Joargang
Jlscok op
IGHINES,
Haatschappij r Stm
MAANDAG OCTOBER
I Dementen 17 cent< aUes bii vooruitbeta-
I ^Afzonderlijke nummers 5 cent.
Handwondjes
PUROL
,tfO.238'
1928
koop
'j
jebracht dat de v
winterdienstregl
der Maatschapl
(rijgbaar zal zijn,]
DE DIREd
üm
PIETERSE VAN
te huur een B0VEN1Ö|
f 25.per maand en ei
ROOM, en te koop een#
net tuin bij de Walstfl
f2500 en een M0ESTlft|
Te koop 2de I
iets 15.iets
ïlauwe Kinderwagen '>1
7.50. Opruiming Nawf
A. KLIP, Walstraat J
VHssIngen-Middelbitfra
en tusschengelegenP5
VERVOER VAN PASSjj
GOEDEREN EN
vJtó1
October »J«*
Maandag 8
Dinsdag 9
Donderdagll
Vrijdag 12
Waandag 15
Dinsdag 16 i
Information
I Rotterdam N. V. Tr
Jndern. v.b. Erven O*
8708—2018. „oMun
viai^bW.'£v.BÓOSTEMl
Dordrecüi; OebrM, B
VLISSIINOSCHE COURANT
pjt nummer bestaat uit 2 bladen.
ABONNEMENTS PRIJS
Vlissingen en gemeenten op WaP
f2 20 per drie maanden. Franco
ISÏhet geheele rijk: ƒ2.50. Week-abon-
ADVERTENTIE-PRIJS
v.„ j5 regete 1.25, voor iederen
«4 meer 25 centbij abonnement spe-
I Sn. Reclames 50 cent per regel
i &e Advertenties betreffende Huur en
I Siur Koop en Verkoop, Dienstaanbre-
ISen én Dienstaanvragen, enz. prijs bij
I Staling van 1-5 rogels 0.75, voor
I iederen regel meer 15 cent
Door prol. dr. H. Burger, te Amsterdam
Ide volgende „Open Brief" aan den mi
nister van buitenlandsche zaken gericht
In uw verklaring, den 23sten April in de
Eerste Kamer afgelegd, hebt gij uw; be-
i kommernis erover uitgesproken, dat ora-
I verantwoordelijke personen dSngen hadden
en geschreven, die in staat zouden
I ziïn de rustige atmosfeer te -bederven,
noodig voor de voorbereiding van eeni
nieuw0verdrag met België. Het zij mij ge-
i oorloofd, U te herinneren, dat de al te rus-
- atmosfeer, waarin uw ambtsvoorgan-
ger zijn verdrag met minister Hijmans had
tot stand) gebracht, nog juist bijtijds is
I verstoord, doordat een groot aanal onver
antwoordelijke personen, in vlugschriften,
in de pers eni in. openbare bijeenkomsten,
alarm hebben geslagen en de openbare
meening hebben, wakker geschud voor het
gevaar, dat ons land bedreigde.
Aan dit krachtig alarm van personen,
niet verantwoordelijk in staatkundigen zin,
maar met een diep besef van verantwoor
delijkheid jegens hun: vaderland, dankt gij
iet hooge ambt, dat gij thans bekleedt.
Met bekommernis bespeuren, vele onver
antwoordelijke Nederlanders, dat de diplo-
I matieke atmosfeer in bedenkelijke mate
gelijkt op die, waarin het verdrag Hijmans
-Van Karnebeek het levenslicht aan-
f schouwde. Wederom dezelfde aanmatiging
I van Belgische zijde, wederom dezelfde on
aannemelijke eischen, wederom de ver-
I dachimaking e.n t(/t spoed pressende bang-
I makerij. De verklaring, door minister Hij
mans den 6en Juli afgelegd, laat, voor wie
1 aandachtig leest, aan. duidelijkheid niets te
wenschen overHij insinueert, dat wij de
verbetering der Antwerpsche waterwegen
opzettelijk tegenhouden ter wille van- Rot
terdam. Hij beschuldigt ons het verdrag
van 1839 niet behoorlijk te zijns nageko
men. Hij komt weder met den eisch van
België's souvereiniteit op de Schelde. Hij
eischt, dat wij deze rivier zullen bevaar
baar maken voor de allergrootste schepen.
Hij eischt weder het Moerdijkkanaal. En tot
slot worden wij met een voor ons nadee-
lige verkeerspolitiek en met de groote mo-
gendheden bedreigd.
Toch is niet dit hernieuwd misbaar van
den Belgischen; buurman de oorzaak onzer
beduchtheid, maar wel het feit, dat deze
aanval niet onzerzijds is beantwoord met
een krachtig neen Een houding, als mi
nister Hijmans zich wederom tegen ons
heeft durven- veroorloven, berust zielkundig
op de veronderstelling, dat tegenover hem
een regeering staat, die zich. zulk een ver
nederende bejegening laat welgevallen.
Minister Van Karnebeek heeft hem ge
leerd, dat er zulke regeeringen bestaan.
Wie heeft er in die dagen niet inet wee
moed teruggedacht aan de fiexe politiek
van het kabinet Cor.t van der Linden1
Loudoji, een politiek, die algemeen wan
trouwen! glansrijk heeft overwonnen en ons
de achting van- alle volken heeft verze
kerd'! Na de uitspraak der Eerste Kamer
en het verdwijnen van- minister Van Kar
nebeek hebben zeker alle goede Nederlan
ders gehoopt op een grondige luchtver-
versching in het departement van buiten
landsche zaken, gehoopt op een- terugkeer
van het zelfbewuste, ibewind uit den oor
logstijd. Aam hoopvol vertrouwen heeft het
Uwe Excellentie bij haar optreden niet ont
broken. Thans twijfelt gij, blijkens uw
joespaak tot -de Eerste Kamer, of dit ver
trouwen nog wel bestaat.
Relaas niet zond-er reden. Het krachtig
wen tegen ongepaste aanmatiging moch-
je^ wij uit uw mond nog niet vernemen,
'ntegen deel waart gij bereid, met dienzelf
den minister Hijma-ns, in een ^vriendschap
pelijke samen-spraak, d)e onderhandelingen
>e neropenen.
Uitdrukkelijk hebt gij verklaard, dat Bel
gie,buiten hetgeen in de thans geldende
verdragen- is vastgelegd, tegen Nederland
geen rechten kan doen gelden. En toch
ff2! 5^ de Belgische „wenschen", die gij
&t, dat U bekend zijn, als grondslag ne
en voor nieuwe onderhandelingen. Maar
ha? ^ensc^ z'in V00J" ons onaa-nvaard-
huk n*ster Van Karnebeek is .niet naar
s gezonden om- zijn persoon, maar om
O-, vo{?r. ons land verderfelijke politiek.
vnnr*« wenscht ons volk niet te zien
.tgezet onder een andere vlag.
}r 111 de Troonrede uitgesproken ver-
zniion i da* hernieuwde besprekingen
bevr^a- tot een' .>voor beide landen
2eSentle" uitkomst, dit vertrouwen,
PVni u uw samenspraak met minister
vervult ons met het aller-
daarhi;G-mistroi,wcn- Eerste Kamer, die
vertfolJ'H' waarheiid de openbare meening
wen?rïW<?,ord'^die' heeft de Belgische
oneelnnf«r gewezen. Van waar dan de
dat on °Ptimistische verwachting,
P «en grondslag dezer wenschen
binnen weinige m'aanden overeenstemming
met België zou kunnen worden verkregen.
Ongeloofelijk optimistisch en voor ons land J
in hooge mate verontrustend
Gij hebt U gezet aan een uitgebreid on-
dedrzoek dezer wenschen. Met .name hebt j
gij omtrent het Moerd'ijkkanaal de advie-
zen ingewonnen van een aantal deskundi-
gen, waaronder er ook zijn, die, als groote
uitzondering, niet onverzoenlijk staan te
genover dit kanaal. Mocht uit deze advie
zen een gemiddelde worden opgemaakt,
dan zal dit gemiddelde niet beantwoorden
aan de meening van die overgroote meer
derheid van ons volk.
Ons volk wil het Moerdijkkanaal .niet.
Ons volk zal niet dulden, dat, geheel on-
noodi-g, een zuigpomp van ongehoorde af
meting wordt gezet op de welvaart onzer
eigen havens. Dit kanaal, waarop gij zelf
erkent, dat België geen enkel recht kan
doen gelden, behoort tot de „wenschen"
van minister Hijmans. Een regeering, die
op dep. grondslag van ook dezen „wensch"
'met België ging onderhandelen, zou, even
als voorheen, het Ned'erlalndsche volk te
genover zich vin'dleni.
Een tweede reden voor onze ongerust
heid is de „wensch" van minister Hijmans,
dat in het nieuwe verdrag wederom zal
worden uitgesproken, dat de Schelde te
allen tijde bevaarbaar zal blijven voor de
allergootste zeeschepen-, en wel uitdrukke
lijk in- verband met den „vooruitgang van
den schepenbouw en de groeiende intensi
teit van het verkeer".
Minister Van Karnebeek, op dit punt
aangevallen, heeft deze bepaling „slechts
een beginselverklaring" genoemd. De ver
garing van eeni voor ons volstrekt onaan
nemelijk beginselEen verklaring die voor
■ons land noodlotjtig zou zijn geworden. In
zijn Memorie van Antwoord aan de Twee
de Kamer rept hij van- de mogelijkheid, dat
de diepte der vaargeul van acht op negen
meter zou moeten worden gebracht. Even
wel worden er thans reeds in het buiten
land havens geschikt gemaakt voor sche-
peira van dertien meter diepgang. Niemand
weet, wat -nog de toekomst zal brengen.
Niemand ook kan voorzien, of het tech
nisch mogelijk is de Schelde tot steeds
verder gaande diepten uit ,te graven en
zulke vaargeulen in stand te houden. En
niemand heeft zich .nog gewaagd' aan een
berekening der kosten van dergelijke wer
ken. Had' in onze gouden eeuw iemand de
stelling verkondigd, dat de zeeweg van
Amsterdam langs Pampus en Terschelling
bruikbaar zou moeten blijven voor de al
lergootste schepen, die in de toekomst ooit
zouden. wordën gebouwd, hoe hartelijk zou
Uwe Excellentie,, met uw voorganger, om
zulk een zeventiende-eeuwsche naïeviteit
hebben gelachen. Minister Hijmans- wordt
door niemand van naïeviteit verdacht. Zijn
„wensch", dat te-n opzichte van de Schelde
zulk een uitspraak in een Nederlandsch-
Belgisch verdrag zal worden opgenomen
een wensch, door uw voorganger zonder
gewetensbezwaar ingewilligd! deze
wensch is erop gericht, ons land in de toe
komst in. de allergrootste moeilijkheden te
brengen. Want opneming van zulk een ver
klaring in een verdrag tusschtn onze beide
landen sluit onafwijsbaar in zich, dat voor
d'e vervulling .ervan ons land op «enigerlei
wijze mede aansprakelijk is.
Indien zou blijken, dat voor de klim
mende eischeju van» het eersterangs-scheep-
vaartverketr d'e Schellde niet of slechts te
gen onzinnige kosten in orde zou zijn te
maken, dan ligt het voor de hand, dat Bel
gië zich zelf op eigen bodem een kanaal
graaft van Antwerpen naar de zee, even
als Nederlandl dit voor Amsterdam gedaan
heeft.
En dat zeker niet op onze kosten, zooals
allervriendelijkste Nederlanders vrijgevig
hebben- willen aanbieden Het ware de
grootste onvoorzichtigheid, die wij ooit
zouden kunnen begaan, indien wij in een
verdrag zouden vastleggen, dat voor het
in- stand houden of verbeteren van Ant-
werpen's zeeweg ons land zou moeten bij
dragen in de kosten. Zou België dit verlan
gen-, dan ware dit een onredelijke eisch,
waarop onzerzijds een ondubbeüzimnig ant
woord zou passen.
Vraagt België, als welgezind buurman,
onze toestemming, om in het belang van
zij.n haven- bepaalde werken op onze rivier
te mogen uitvoeren, dan hebben wij, even
als in het verleden, zulk een verzoek steeds
met de grootste welwillendheid te bejege
nen. Verlangt echter België, dat wij zu-llen
bijdragen- in die kosten, die alleen voor zijn
belang wordeni gemaakt, dan ware dit een
inderdaad' onzinnig verzoek. Even onzin
nig, als wa-nineer wij voor de verbetering
der Vlissingsche haven of van het Noord-
zeekanaali een geldelijke -bijdrage van Bel
gië zouden eischen.
Voor het toezicht op het Nederlandsche
gedeelte der Schelde, voor betonning en
belichting, wordt door ons land steeds op
Onberispelijke wijze gezorgd. Kort geleden
heeft de heer Tobie Claes, algemeen be
stuurder der (Belgische) Scheldediensten,
•dit nog eens onomwonden vastgesteld.
•Ken-teekenen-d voor den geest der regee-
•ring, waarmede Uwe Excellentie thans
gaat onderhandelen, is d-at de heer Glaes
'is gedwongen- geworden, den indruk van
zijn mannelijke, voor onzen waterstaat zoo
gunstige verklajing in< een Belga-persge-
sprek zoo veel mogelijk te verzwakken.
De baggerwerkan voor Antwerpen zijn
tot den huidigen dag altoos uitgevoerd op
kosten vam België. Nooit had iemand aan
een andere mogelijkheid' gedacht voordat
het verworpen- verdrag deze kosten op
Nederlandsche rekening heeft willen over
brengen. Minister Van Ka»cbeek heeft
deze staatsmandaad verdltfjg *iet de be
wering, -dat het betalen door België van
baggarwenken op Nederlandsche gebied
niet zou zijn .te rijmen met onze souverei
niteit een door hem voor -deze gelegen
heid nieuw uitgedacht be(ginsel
Ik behoef allerminst Uwe Excellentie,
maar -mag zeker wel mijn landgenooten
herinneren aan het Statuut van Barcelona
van 20 April 1921, een in Volkenbonds-
geest opgemaakte regeling van het beheer
eener door meer dam één land- stroomen-de
rivier. Volgens art. 10 van dit statuut heeft
een oeverstaat het recht, van de andere
.staten „een billijke deelneming in die on
derhoudskosten" van het vaarwater te
eischen. Zeer zeker brengt de billijkheid
-mee, dat kosten, welke uitsluitend ten be
hoeve van België worden gemaakt, voor
België's rekening komen. Wat betreft ver
beteringen. vara het vaarwater, bepaalt het
zelfde artikel, dat .een oeverstaat „niet mag
weigeren, op verzoek van een anderen
staat, de werken uit te voeren, noodig
voor de verbetering der bevaarbaarheid,
indien die andere staat aanbiedt de kosten
ervan te betalen, evenals -een billijk aan
deel in de hoogere onderhoudskosten. In-
tusschera mogen zulke wei ken niet worden
ondernomen, wanneer de staat, op wiens
grondgebied zij worden uitgevoerd, uit
hoofde van levensbelangera zich daartegen
verzet."
Dezie opvatting dus is in den geest van
den Volkenbond. Dat België méér verlang
de was onredelijk. Dat uw ambtsvoorgan
ger op dit onredelijk verlangen is inge
gaan zal de geschiedenis hem niet als -een
verdienste aanrekenen.
Ook zeker niet uit een oogpunt van in
ternationale verstandhouding Daar België
altijd zijn eigen baggerwerken betaalde, zijn
hieruit nooit onaangenaamheden voortge
komen. Niettemin wordt door mr. Arthur
Rotaert, mr. L. Hennebicq, Hervi Cousin,
Pierre Nothomb en andere onverantwoorde
lijke vrienden van minister Hijmansin hun
anti-Nederlandschen veldtocht rondgeba-
zunid, dat Nederland de Schelde opzettelijk
laat verzanden. Men kan zich, de manieren
der Fransch-Belgische pers kennende,
eenigszins denk en, welke liefelijkheden voor
taan tegen ons land zouden worden losge
laten, wanneer niet langer België, maar Ne
derland aansprakelijk zou zijn voor de uit
baggering der Schelde. Als er thans iets aan
de rivier hapert, gaat het gescheld tegen
Brussel komen de kosten voor onze reke
ning, dan zal het ongezouten en zonder
eind! gaan tegen Den Haag. En Uwe
Excellentie denkt zich van het te sluiten ver
drag verbetering van de verhouding tusschen
de beide landen
Zoowel dus de „wensch", dat de Schelde
bevaarbaar zal worden verklaard voor de
grootste toekomstschepen als de „wensch",
dat Nederland zal bijdragen in kosten, uit
sluitend ten behoeve van Antwerpen ge
maakt, deze beide wenschen zijn onredelijk,
zijn voor ons land schadelijk en in de toe
komst in hooge mate gevaarlijk. Maar deze
beide wenschen behooren tot degene, die
den grondslag vofrnen, waarop Uwe Excel
lentie met minister Hijmans wil onderhan
delen. Is het dan wonder, dat onverant
woordelijke Nederlanders uiting gaan geven
aan hun klimmende bezorgdheid omtrent het
nieuwe verdrag, dat in uw departement
wordt voorbereid
In de Eerste Kamer hebt gij aan België
het recht ontzegd, „een houding aan te ne
men, als had het van Nederland iets te vor
deren." Daar België deze houding inder
daad aanneemt, is het voor uw onverant
woordelijke landgenooten onbegrijpelijk, dat
gij over „aanhangig gebleven kwesties" on
derhandelingen wilt gaan openen. Welke
kwesties zijn aanhangig gebleven Het
Moerdijkkanaal, het Rijn-Schelde-kanaal,
België's medezeggenschap op onze Schelde,
deze alle zijn niet meer aanhangig. Zij zijn
door de uitspraak der Eerste Kamer afge
daan. Aanhangig gebleven is alleen het Ne-
derlandsch-Belgisch verdrag van 1839, dat
sedert den oorlog door België op meer dan
één punt is geschonden zoodat daaromtrent
een uiteenzetting inderdaad noodig is.
Men heetf getracht ons volk diets te ma
ken, dat door Versailles het verdrag van
1839 zou zijn vervallen, en dat op dien grond
een nieuw verdrag met België noodig zou
zijn. Men behoeft geen deskundige te wezen
om te begrijpen, dat een voor altijd geldend
verdrag tusschen twee staten niet kan wor
den teniet gedaan zonder medewerking van
beide partijen. Wat ook de geallieerde mo
gendheden in Versailles hebben besloten,
België blijft tegenover ons gebonden aan het
verdrag van 1839, zoo lang niet met onze
toestemming deze band is verbroken. Dit
verdrag nu is door België wederrechtelijk op
meer dan één punt geschonden.
Volgens art 7 van dit verdrag verbindt
zich België tot eeuwigdurende onzijdigheid.
Deze bepaling is door België geschonden,
toen het met Frankrijk een geheim militair
verbond heeft gesloten en toen het later is
toegetreden tot het pact van Locarno.
Art. 25 van hetzelfde verdrag bepaalt, dat
er tusschen de koningen van Nederland en
België en hunne opvolgens vrede en vriend
schap zal heerschen. Dit artikel is door
de Belgische regeering geschonden, toen in
den zomer van 1919 haar minister Paul Hij
mans geheime regeeringsagenten in Neder-
landsch Limburg heeft laten stoken tegen
ons land.
Art. 6 van het verdrag bepaalt, dat beide
partijen voor altijd afzien van alle aanspra
ken op grondgebied, steden .en plaatsen in
het andere land. Deze bepaling is door
de Belgische regeering geschonden, toen zij
in Febrnari 1919 bij den Oppersten Raad
der geallieerde mogendheden pogingen heeft
gedaan, om met zijn hulp, ons Zeeuwsch-
Vlaanderen afhandig te maken. Ook toen zij
in den zomer van datzelfde jaar haar reeds
genoemde opruiingsagenten in Limburg aan
het werk stelde.
Daarentegen mag worden vastgesteld, dat
onzerzijds nooit ofte nimmer ook maar de
geringste onwelwillendheid jegens België is
gepleegd.
Er is waarachtig geen reden, dat wij dee
moedig met den hoed in de hand zouden
staan tegenover België, een houding, die in
1919 en 1920 minister Van Karnebeek, door
na-oorlogsche vrees bevangen, heeft aange
nomen, en waarin hij huiverend is blijven
staan, heel den duur der onderhandelingen
over zijn verdrag van 1925. Het zou voor
ons, onverantwoordelijke Nederlanders, een
grievend leed zijn, moesten wij ook Uwe
Excellentie in zulk een houding zien. Van
harte hopen wij, dat onze vrees ongegrond
zal blijken.
Inzake het verdrag van 1839 dient het te
komen tot een openbare uiteenzetting der
feiten. De eerste stap daartoe had niet van
Nederland mogen uitgaan, tenzij dan om van
België opheldering en rechtsherstel te vra
gen. Zulk een houding zou zuiverend heb
ben gewerkt op de door Belgische aanmati
ging vertroebelde atmosfeer. In stede daar
van heeft onze regeering sedert den vrede
van Versailles op ons land den schijn gela
den alsof niet België tegenover ons, maar
wij tegenover België iets hadden goed te
maken. Zij heeft de zaken op den kop gezet.
Het was een ongerijmdheid aan België rijke
geschenken in den schoot te willen werpen.
Het was niet onze, maar het is België's
plicht, te vragen om herziening van het ver
drag van 1839, een herziening, die wij niet
behoeven, die voor ons niet anders dan ach
teruitgang, verminderde veiligheid, kan be-
te eken en.
Wenscht België onze toestemming voor de
opheffing zijner voor altijd vastgestelde on
zijdigheid, dan hebben niet wij aan België,
maar dan heeft België aan ons, met zijn
zeer nederige verontschuldigingen, aanbie
dingen te doen, opdat de door ons te lijden
schade zooveel mogelijk worde vergoed.
En nooit ofte nimmer mag worden getornd
aan het beginsel van art. 14 van het verdrag
van 1839, waarbij Antwerpen werd ver
klaard uitsluitend handelshaven te zijn. Het
is een van de vele voor onverantwoordelij
ke personen niet te begrijpen daden onzer
toenmalige regeering, dat zij in de schrap
ping zonder meer van dit artikel heeft toe
gestemd. Een stad, die alleen door een an
der land heen met de zee is verbonden, kan
onmogelijk o.orlogshaven zijn zonder het
andere land in gevaar te brengen. Zouden
wij zeer tot ons nadeel toestemmen in
de opheffing van België's onzijdigheid, dan
diende er voor gewaakt, dat andere veilig
heidswaarborgen niet worden verzwakt,
maar versterkt. Op zijn minst zou de schrap
ping van art. 14 vergezeld moeten gaan van
de tractueele verklaring, dat op de Neder
landsche Schelde Belgische oorlogsschepen
in geen andere verhouding zullen verkeeren
dan die van alle andere vreemde mogend
heden. Maar zelfs dit heeft uw voorganger
niet durven eischen.
Wil België van Antwerpen een werkelijke
oorlogshaven maken, dan bestaat daartoe
maar één voor ons aannemelijke weg het
grave zich een uitweg naar de zee op eigen
bodem
België is daartoe rijk genoeg. Wat onze
koopsteden voor hun bloei en vooruitgang
op zich nemen, dat kan ook België zich ver
oorloven. Het is een al te goedkoope poli
tiek, te willen teren op 's buurmans zak. Het
verworpen verdrag was één lange klaploo-
perij op onze beurs. Het koor van België's
„wenschen" is gestemd op den grondtoon
van een in nood verkeerend Antwerpen
maar deze toon is valsch. Heel de wereld
kan het zien de Antwerpsche haven bloeit
als nooit te voren. Haar hulpbronnen, haar
achterland zijn veel rijker dan die van onze
koopsteden. Niet zonder reden zingt het of-
ficieele België uitbundige jubelzangen op de
grootheid der Antwerpsche haven.
Komt het echter in zijn kraam te pas, druk
uit te oefenen op onze regeering, dan ver
neemt de wer^Ld- dat de verbindingen van
die zelfde haven met den Rijn en met de zee
door onze snoodheid worden bedreigd en
dat haar 'ondergang aanstaande is.
In uw verklaring van 23 April doet gij een
beroep op ons aller meegevoel met de moei
lijke omstandigheden, waarin uw regeering
zich bevindt. Wij begrijpen deze moeilijkheid
ten volle, maar de oorzaak ervan zien wij
op een andere plaats dan gij. Niet in het
alarmgeroep van goede vaderlanders, maar
in de politiek van uw ambtsvoorganger, die
ons diep in het moeras heeft gebracht. Al
leen een krachtig zelfbewustzijn kan ons
weer op het droge brengen.
Wanneer, na de uitspraak van de Eerste
Kamer, de Belgische regeering, in plaats
van vage beloften, de duidelijke mededeeling
had ontvangen, dat wij niet langer geneigd
zijn, onredelijke wenschen in overweging te
nemen, hoe helder zou de staatkundige he
mel er thans uitzien. Welk een weldadige
stilte heeft het vorig jaar die uitspraak ge
bracht. Heel het onvriendelijke koor van
eischen en dreigementen was plotseling met
stomheid geslagen.
Dat is de les der geschiedenis.
Vóór enkele maanden is dan het gerucht
opnieuw opgedoken, eerst voorzichtig, pol
send, maar dan plotseling, als op een uit
gegeven wachtwoord, luidruchtig over de
geheele linie. Gelooft het maar, dat minister
Hijmans wederom heeft gemeend de Hol-
landsche haas te ontdekken, die zich door
geschreeuw in een schuilhoek laat jagen.
De mise-en-scène van twee jaar geleden
was weer uit het pakhuis gehaald. De boe
man der groote mogendheden keek alweer
om de coulisse. De Franskiljonsche pers
zong weer het lied van vreesaanjaging af
gevaardigden van verschillende partijen
kwamen weer met plechtige verklaringen.
Alleen Frans van Cauwelaert ontbrak nog
op het appèl. Hij, eens Viaamsch- en Neder-
landschgezind, heeft het vorig jaar zoo dap
per helpen dreigen, onder aanroeping van
het verdrag van Munster. Toen is het opeens
weer merkwaardig stil geworden, als ware
er geen wolkje meer aan den hemel. Blijk
baar heeft de slechte pers, die de rede van
minister Hijmans in Nederland heeft gevon
den, een nieuw wachtwoord doen uitgeven.
Deze redevoering echter, die niet meer on
gedaan kan worden gemaakt, was het on
loochenbaar teeken van den aanmatigenden,
ons vijandigen geest, die daarginder nog
onverzwakt heerscht.
Uw onverantwoordelijke landgenooten, die
niet tot hun genoegen die alles ga
deslaan, vragen zich af, hoe het mogelijk
is, dat na de mislukking van een jaar gele
den, zulk een droeve klucht zich durft her
halen. Moge het thans een afdoend fiasco
worden.
Onze regeerders uit de latere j'aren heb-
doen pijn bii den arbeid en leiden
vaak tot verzwering of bloed
vergiftiging. Reinig ze altijd dade
lijk en behandel ze verder met
Doos 30-60-90 ct
ben niets bespeurd, noch van den aan ons
vijandigen geest der Belgische machtheb
bers, noch van de jegens ons oprecht
vriendschappelijke gezindheid der Vlaam-
sche intellectueelen, wier oudhoogstudenten-
bonden zich eenparig tegen het verdrag van
minister Hijmans hebben uitgesproken, on
danks de geweldige stoffelijke voordeelen,
die het aan België zou hebben gebracht. Dit
spreekt boedkeelen. Maar zulke boeken wer
den de moeite van het lezen niet waard ge
keurd.
Zoo lang onze regeering niet weet, wie in
België onze vrienden en wie onze vijanden
zijn zoo lang zij zich afslooft om door
allerlei vriendelijkheden de machthebbers
daarginder gunstig te stemmen, zóó lang
zal de verhouding tusschen ons en onzen
nabuur ongezond blijven. Want deze nabuur
is onverzadelijk. Door oplettendheden en ge
schenken wordt niet zijn goede gezindheid,
maar wel zijn begeerlijkheid opgewekt.
Nu gaat in 1930 Nederland, met een zoet
zuur gezicht, de honderdjarige herdenking
van den Belgischen opstand officieel mede
vieren, een feest dat de bezegeling zal zijn
eener eeuw van jegens ons land onwelwil
lende politiek, van stelselmatige verfran-
sching van België en van onderdrukking van
het stamverwante. Vlaamsche volk. Het
weinig kiesche verzoek tot deelneming aan
deze herdenking is door uw regeering niet
van de hand gewezen. Was het omdat zij
vreesde, dat een weigering de rustige atmos
feer zou hebben verstoord, noodig voor de
voorbereiding van Uw nieuwe verdrag
Het is niet moeilijk te voorspellen, welk
een atmosfeer gij zult aantreffen, zoodra gij
de officieele onderhandelingen niet de Bel
gische regeering gaat heropenen. Zóó vrij
gevig als uw voorganger kunt gij niet zijn.
De uitspraak der Eerste Kamer zult gij niet
willen beschouwen als een vodje papier. Dus
geen Moerdijkkanaal, geen Rijn-Scheldeka
naal, geen Fransch sprekende gemengde be
heerscommissie op de Schelde, geen bijdra
gen van Nederland in kosten, die uitslui
tend ten prof ij te van België worden ge
maakt
Maar al zoudt gij ook veel meer aanbie
den dan onze Kamers, dan ons volk zouden
dulden, het zou toch altijd ver beneden
's buurmans „wenschen" blijven. Immers de
kapitale geschenken van minister Van Kar
nebeek waren voor hem slechts een gedeel
telijke afbetaling onzer schuld. Dus zullen
uw onderhandelaars alras dezelfde atmos
feer inademen, door prof. Struycken inder
tijd treffend gekenschetst. Zullen zij zich dan
opnieuw achteruit laten dringen, zonder ooit
door een offensief hunnerzijds te komen tot
een eerlijke volkenrechtelijke krachtmeting
tusschen gelijkwaardige partijen
Zullen zij, zoo vragen wij ons met be
duchtheid af, zullen zij durven eischen, en
den eisch duiven volhouden, dat in het ver
drag wordt vastgelegd, dat voor alles wat
op ons gebied ten bate van Antwerpen
wordt ondernomen aanleg zoowel als
onderhoud de kosten uitsluitend ten laste
van België komen dat de vrije sleepdien
sten van Dordt naar Antwerpen onmiddellijk
worden afgeschaft; dat Terneuzen behoor
lijk wordt behandeld dat van mede-beheer
eener vreemde mogendheid op onze Schelde
geen sprake zal zijn dat op onze wateren
Belgische oorlogsschepen zijn onderworpen
aan de door ons voor alle vreemde oorlogs
schepen vast te stellen regelen dat de
loodsdiensten op de Schelde op billijke wijze
worden verdeeld, zoowel voor in- als voor
uitgaande schepen dat aan de onfatsoen
lijke koersberekening der loodsgelden, waar
door wij ettelijke millioenen zijn tekort ge
komen, terstond een eind wordt gemaakt
dat op de Schelde het Nederlandsch de uit
sluitende taal van beheer en toezicht zal
zijn
Wat gij op het punt staat te ondernemen,
schijnt ons van den aanvang af een hope-
looze zaak. Uw tegenpartij heeft geen
recht iets te eischen de omstandigheden
geven geen reden hem iets aan te bieden. En
toch hebt gij zijn eischen als grondslag ge
nomen van een regeling, waarmee, naar wij
wel moeten vreezen, nóch ons volk, noch
die tegenpartij genoegen zal nemen. Deze
voorbereiding schijnt geen ander uitzicht
vrij te laten dan' naar eem verwaterden
tweeden druk van het verworpen verdrag,
waaraan wij uit den grond des harten een
zelfde lot zouden toewenschen als aam zijn
voorganger.
Maar wie ter wereld zou er verlangen
naar een herhaling van al die opwinding
en tweespalt Wie zou het schouwspel
terugwenschen van een minister, voor de
volksvertegenwoordiging tr&dend, niet als
verdediger van 's lands reebtera, maar, in
zijn bewijsvoering, als pleitbezorger van
den buurman
Zoo lang er leven is, zegt een oud-Hol-
laradscb spreekwoord', is er hoop. Zoo lang
de officieele onderhandelingen met de Bel
gische rogeerirag nog niet zijn. geopend,
klampen wij ons vast aan de hoop, dat uw
voorbereidend onderzoek U tot de over
tuiging heeft gebracht of alsnog zal bren
gen, dat teen regefing met België niet mag
berusten op den grondslag van onredelijke
„wenschen" maar alleen op recht en ge
rechtigheid.
Mocht dan door daden blijken, dat de
geest van 1925 uit uw departement voor
goed is uitgebannen mocht gij aan' uw
Belgischen ambtgenoot laten weten, dat
wij jegens anderen de rechtvaardigheid
willen, betrachten, maar dat ook wij met
rechtvaardigheid wenschein te worden be
handeld, dan, Excellentie, zou dit gij aan ons
land een onschahtbaren dienst hebben be
wezen. En over de opstandigheid uwer on
verantwoordelijke medeburgers zoudt gij U
nimmermeer hdbbein te beklagen.