en het Kind Koor en soli met uckig is het land, eerd of wend. Uit c. Gezongen door ;gel. 5. O Heer :nte spreyt. „Konr nen". Uit Valerius tngen door Mevr niet orgelbegef Vader, die in de :ch. Orgel. 7 Te iph. Diepenbroek. - 10.50 Tijdsein, incert. Radiokwar- cello. 1.20—2.20 3.35 Lezing badger. 4.20 Monday. 4.35 inrtje. 6.20 Dans- 'oor Europa. 7.20 ber., nieuws. 7.45 iven. 8.00 Lezing 0 De Luton Red bariton. 8.50 d. Soc. of Somer- L50 Speech v. d. 0 Muziek. 10.20 Harp-concert tot imuziek, v. h. Sa let van Hansje Teddybeer 1750 M. 12.50 (piano-viool-cello) Orkestconcert. 1300 M. 7.50 ir, sopraan. 9.50—- •5 Fragmenten van v. Audran, 9.05 ionne la téléphonie 0.20 Nieuws. 35—1.50 Walsen :n in Es-du r, door aschingsgebr&uche 0 Lezing Sinnes- er- und Pflanzen- ich. Strauss, die sopraanzang. 8.35 :11e 410", comedie. orie per Radio. latje, behoorende van den heer R is der N.V. Phi- radiotheorie" ge worden voor den O. op 15 Februari, delen over electro- tie van •HUIJSEN. VROUW E OPVOEDING. neen, 't is geen werkelijkheid er en een moeder, twee volwassen beeldden vader en :n met hun kindje, n geleerd had aan Plotseling liep de huilde zich achter en later volgde de leder stonden ze >m en ze lachten, kleine miniatuur- artelijk gillend en gelaten tusschen id, met radelooze sen gezichtje, ver- ndend gevoel van vader noch moe- .1 aan anderen met r als een „aardig- later, veel later, „aardigheidje" de kinderzieltje voor zenuwspanning, op die zelfde wij- erstoppertje op maar niet wanneer un nog heel jonge, n, voor de aardig heid van geest en mtstaat angst uit, angst, die in één i kinderhartje ver ding, niet in staat gezond voelend en ngst aanjagen uit liet genoeg tragiek .aardigheid", hoe dienstigheid" angst aanjagen, wat le- resultaten op in de zijn boterham niet rinnering aan den >m hém te verslin- boterham sdhielijk aan en als Pietje er's pantoffels van n woord over Sin- enoeg, om het hem en doen. :oo onberedeneerd er zei eens een il steeds 's avonds ik wil hem niet heid Ik laat hem ven in 't donker. te menschen, wien ijsheid en deernis, jen, deernis vooral i te leiden hebben lensch. s, kent men geen /il sparen, deernis n waar de kinder- wil die wegen ver breekt, daar is ge- cent men geen ge- dwillig forceeren. iet kind geleidelijk :e het kind ouder racht groeit, zal ei :rstand èti door de :te normaler span- wleven, zal stilaan wat eerst nog als j. Zoo men slechts ild bezit. acht, van het kind dat het dien angst alleen wreedheid Delletje van politie- Vlirni en haar vriendinnetjes zijn naar L j raam gesneld en zien haar vallen. Ze Eyilen van angst en schrik. En in allerijl hollen ze naar beneden, roepen moeder en vliegen naar den ach terkant van het huis, waar Piepa moet zijn neergekomen. Gelukkig lag aan dien achterkant een Iheel groote zandhoop en onze dakklimster lis daarop terecht gekomen, wonder boven wonder zonder armen of beenen gebroken Ite hebben. Dat is dus goed afgeloopen Maar ze zou Piepa niet zijn, als ze na opgekrab beld te zijn, niet een geweldige keel op zette. „Stil nu, Piepa, er is immers niets gebeurd Woensdag vervolg.) ■mannen die het stoute kind komen halen, |van Onze Lieve Heer die het straffen zal, 't niet eerlijk de waarheid zegt en van [Sinterklaas die het in den zak meeneemt als het niet dadelijk vader en moeder ge hoorzaamt. Want al mag oogenschijnlijk !dat angst aanjagen, dat practische hulp bruggetje in de opvoeding goede resulta- Iten opleveren, het kind gaat toch het leven lin met brokstukken van angst, waarvan 'het er in 't roezemoezige leven wel enkele [verliest, maar toch nog genoeg overhoudt |om het te beletten te komen tot dien moedigen, rustigen, beheerschten en zelf- Ibewusten mensch, die het zou wenschen [en behoort te worden. Maar wie alle angst uit het kinderleven [ontneemt, zij het dan ook vaak met veel [opofferen van den kant der opvoeders, wie het kind altijd vergezelt door donkere [gangen en het een lichtje geeft om bij te papen, zoolang het bang is alleen te gaan jen in 't donker te liggen, wie uit de op voeding alle hulpbruggetjes van angst aanjagen als onwaardig gebannen houdt jen „aardigheidjes" die voor 't kind angst [inhouden, weet te vermijden, die zal be- dat het kind in later levensdagen loe mensch is, die het moet zijn be- Jheerscht en evenwichtig en onder alle om- jstandigheden in staat tot rustige concen tratie. LET OP UW ZAAK Wie zich even goed in 't feit indenkt, [kan geen grappigheid, maar alleen bittere erast ontdekken in de geschiedenis van 't vrouwtje, dat bij den kapper kwam om heur haar te laten bobben en meenend dat daar maar één beteekenis van bestond, paar direct van „ja" knikte op de vraag [van den kapper„A l'óphèbe, mevrouw [en eerst toen kortwieking een feit gewor den was, tot de ontdekking kwam, dat fniet een glunderend gezichtje kwam uit [«en omlijsting van korte, dartele lokjes, maar het schamele beetje, dat zich nog kan 't hoofd hechtte, glad naar achteren geborsteld lag. Voor zoover de korte haar tjes tot „liggen" in staat waren I Een les voor alle vrouwen, die in de paaste of verre toekomst heur haar willen [offeren op het altaar der mode. Om onze lezeressen, die dit van plan Rn^te doen, voor een dergelijke „verras- P'ng" als hierboven beschreven, te sparen, Keven we een uiteenzetting van de vijf (verschillende korte haardrachten, die men [thans kent. De „haute coiffure" onderscheidt zich gen eerste in de „coiffure a l'adolescent", Tpt jongelingskapsel, waarbij het haar van pt voorhoofd geborsteld wordt, licht ge- polfd is en dicht aan den nek sluit, I De „coiffure a la gargonne" is het wel- pekende shingled kapsel, waarbij het haar pot hoog in den nek, kort geknipt is en rnp een scheiding draagt. Met breede plven valt het ver over het voorhoogd. L De „coiffure a l'éphèbe", die veel door fjussische vrouwen gedragen wordt, on- peischeidt zich door haar strakheid. De peer kort geknipte haren worden glad naar peuteren geborsteld en laten de ooren ge- peel vrij. b De „coiffure a la Jeanne d'Arc", gelijkt pet meest op het bekende pagekopje met |rnniijs«niy Cn bij"a recJlthoek'Se gezichts- 1 En dan kent men nog de „coiffure a la L^ergine", waarbij de naar achter ge- P rstelde lokken weelderig gegolfd en de laa ik"ten 'an£s ooren en hals een weinig lilf/ nnen gebogen zijn, waardoor hef flgeknfpt liaren 'n 'iet geheel niet zijn Tn/Zu?ei' wanneer ge dus de groote -stap ent doen, let dan op uw zaak ALS KLEINE ZUS DE NAALD LEERT HANTEEREN. z'Jn meeste moeders nog zoo ■te mol om de meisjes al vroeg handig wiet ntE" met de naa'd en deze opvoeding Utaar aan de school overlaten, net andig maken °P zich zelf, gaat •lie 7rli 'n de meeste gevallen verstan- Kind in nVaalc .wordt vergeten, dat een aue opzichten nog maar een kind is en geen volwassen vrouw, die voldoe ning schept in geduldwerk en straks haar arbeid beloond te zien. Lakens zoomen is voor ons een prettig of gewoon werkje, in geen geval een be zigheid waarbij we steunen en zuchten. Maar het kind met haar nog ongeoefende vingertjes, met den drang naar een tast baar resultaat, ziet het zoomen van lakens als een onafzienbaren arbeid, dat ten slotte niets anders dan een weggestopt rafelkant je oplevert. Leert ge de kleine meid de naald han- teeren en wilt ge dat ze er plezier in krijgt, laat haar dan dadelijk iets bruik baars maken, geen broddellappen. Er zijn genoeg eenvoudige dingetjes zakdoekjes, een vliegendekje, een knoopenzakje, een speldenkussen, een trekpotgreepje enz. enz., dingen die allemaal gauw klaar zijn. Vermijd ook alles wat ongeduld oproept. Geef niet direct het stugge naaigaren, dat zoo gauw knoopt en kronkelt, maar liever een zachten, wollen draad. Laat de voor werpjes die gemaakt worden, ook vooral kleurig zijn. Het turen op een geel of wit katoenen lapje is zoo saai voor kinder oogjes. Heusch, het kleine naaistertje leert later vanzelf geduld oefenen en ook het saaie te voleindigen. En tot slotBlijf ernstig als het eerste kunststukje u getoond wordt. Lach en spot niet als het zakdoekje twijfelachtig vierkant is en d©or het knoopenzakje de inhoud heenroltdat doodt alle schep pingsvreugde. Zonder die te schaden kun nen bij 'n volgend werkstukje de fouten in de vorigen voorkomen worden. Als we maar altijd bedenken, dat de kleine naai ster nog een kind is, in alles EEN HEERENBORSTROK. (Op verzoek.) De heerenborstrok, waarvoor we hier onder een patroon geven, zal 70 c.M. lang worden en 46 c.M. breed. De lengte zal dus tot de breedte in verhouding staan als van 3 tot 2. Men breit den borstrok in de rondte op 4 pennen en zet zooveel steken op, als men voor de geheele wijdte noodig heeft. De borstrok kan in 2 recht, 2 averecht of ge heel recht worden gebreid. In ieder geval moet men er voor zorgen, dat het brei werk goed rekbaar wordt. Een ribpatroon is dus beter. Heeft men 32 c.M. hoog gebreid, dan begint men aan het borstsplit, dat men vallen laat tusschen een van de twee brei pennen, in. Men breit nu niet tneer rond, maar in heen- en teruggaande toeren. Voor men het split begint, heft men 4 c.M. aan steken bij, hetgeen den overslag wordt. Bij den volgenden toer worden die steken-lussen opgenomen op de naaste pen, zoodat de overslag zich vasthecht aan het rechtergedeelte. Heeft het split de lengte van 6 c.M., dan maakt men in het linkervoorgedeelte 3 of 4 steken van den rand af, het eerste knoopsgat door eenige steken af te kan ten en in den volgenden toer weer zooveel steken op te zetten als men heeft afgekant. Men maakt deze knoopsgaten tot aan den hals toe, met telkens 7 c.M. tusschenruimte. Heeft men nu in 't geheel een lengte van 46 c.M. bereikt, dan wordt het arrn- gat begonnen. De voorgedeelten en den rug breit men nu afzonderlijk op 2 pen nen. Aan den voorkant is de hals 7 c.M. diep. Is dus de lengte van den borstrok tot 7 c.M. na klaar, dan maakt men de ron ding van den hals, door aan den halskant telkens een paar steken weg te minderen. Men gaat hiermee voort tot de schouder een breedte van 12 c.M. bereikt heeft en de borstrok de vereischte lengte heeft. Daar na kant men af. Aan den rugkant is de hals 4 c.M. diep. Ongeveer 8 c.M. aan steken in het midden van de naald worden afgekant en met de overblijvende steken wordt aan beide kan ten de ronding gemaakt door steken weg te minderen. Men naait dan de schouders aan elkaar. Men maakt den hals af door den rand te ombooren met wit katoen of veterband. De mouw wordt als volgt gebreid Men neemt alle lussen van het armgat op, ter wijl men er voor zorgt, dat aan den bo venkant bij den schouder eenige steken gemeerderd worden, door van 1 ïus 2 ste ken te maken Na het opnemen der lussen moet er wanneer men 9 c.M. gebreid heeft, 1/3 van het aantal steken zijn weg- geminderd. Dit doet men op de volgende wijze Onder den arm maakt men een naadje en plaatst de minderingen 2 steken vóór en voorbij het naadje. Na de 9 c.M. breit men 10 c.M. zonder te minderen, daarna nog 13 c.M. waarin ongeveer 4 c.M. aan steken wordt weggeminderd. De polsboord wordt 12 c.M. lang en kan op fijnere naalden gebreid worden in 1 recht, 1 averecht. Aan den linkerkant van het split zet men tegen de binnenzijde een reep katoen, even breed als de overslag is. In het katoen knipt men de knoopsgaten en festonneert ze tegelijk met de gebreide knoopsgaten mee. Ook aan den binnenkant van het rech tergedeelte wordt een reep katoen aange zet, alvorens men de knoopen aannaait. BESCHILDERDE HOEDJES. „Lieve tijd riep Kitty uit, toen ze Je anne ontmoette, ,,'t Schijnt er aan te zitten bij jou Een hand beschilderd hoedje Heb je uit de loterij getrokken ,,'t Zit er aan bij jou Uit de loterij ge trokken bouwde Jeanne Kitty plagend „Kind, wat 'n chic kweelde Kitty weer. „In ernst. Heb je een overwinning op je heer gemaal gemaakt Niet Nu, als 't niet te onbescheiden is... hoe kom je er aan Jeanne hief haar twee, keurig gegan- teerde handjes op. „Hieraan heb ik modi- euse exemplaar te danken." „Je wilt toch niet... Menschenlief, Jean, heb je 't zelf gemaakt „Precies. En 't kost me nog geen twee gulden „Maar..." „Hoe 'k 't klaar speelde O, zoo een voudig. Ik kocht een doodgewoon wit glazen vormpje, 't kostte een gulden en in een winkel van teekenbehoeften kocht ik een tube Chineesch wit en wat verguldsel, t laatste aangemengd met èen goedje, dat de verkooper medium noemde, 't Wit drukte ik uit de tube op een schoteltje, doopte mijn penseel even in water en be streek toen met de witte verf mijn vormpje, ook den binnenkant van den rand. 'k Liet het wit door en door indrogen en ben daarna bloempjes en bladerranken van goud met 't verguldsel gaan opschilderen. Ook dit heb 'k toen goed laten indrogen en tot slot heb ik om den bol een goud lint gestrikt. Nu Kitty vond geen woorden en een kwar tier later was ze op weg naar een winkel in gazen hoedenvormpjes en een in tee kenbehoeften. ONS WEEKMENUE. Maandag Runderlapjes, bruine boonen, appelmoes, aardappelen flensje. Dinsdag Gebakken bloedworst (of rol pens), roode kool, aardappelen rijstenbrij. Woensdag Erwtensoep met kluifjes gort met rozijnen. DonderdagVarkensgehakt, wortelen, aardappelen warme broodpudding. VrijdagGebakken spiering, bieten, gebakken aardappelen griesmeelpap. ZaterdagRookworst, stamppot van boerenkool en aardappelen appelprol. Zondag Preisoep Duitsche biefstuk, Brusselsch lof, aardappelen sinaasappel pudding. SINAASAPPELPUDDING. Benoodigd 2 sinaasappelen, \'2 liter melk, liter water, 3 eetlepels maizena, 1 ei, 3 eetlepels suiker, eenige bitterkoek jes, wat sago of aardappelmeel. BereidingWasch de sinaasappelen, pers ze uit en snijd een halve schil in snip pers. Week in het vruchtensap de bitter koekjes. Kook de melk en maak de maize na aan met het geklopte ei en de helft van het vruchtensap. Giet het bij de ko kende melk, roer tot het stijf is en doe de massa in een met koud water omgespoel- den puddingvorm, telkens een laagje van de crème en twee geweekte bitterkoekjes. Zet voor de saus het water op met de suiker en de oranjesnippers, laat het zacht jes aan den kook komen en voeg er de sago of het aardappelmeel bij, aangemengd met de rest van het vruchtensap. Zoodra de saus gebonden is, wordt ze afgenomen. De Brievenbus Mej. J. te V. vraagt een middel om over tollig haar van gezicht en armen te ver wijderen, tevens een adres waar deze middelen verkrijgbaar zijn. Antwoord Er bestaan wel middelen voor dit doel. Of ze echter onschadelijk zijn en met succes kunnen worden toege past kan ik niet zeggen. Ik kan en mag u dan ook niet zoo'n middel aanraden. Waarom raadpleegt u niet eens een huid arts, die u zeker afdoende inlichtingen over ontharen zal kunnen geven. Wilt u in 't vervolg uwe vragen volledig ondertee kenen ONZE HANDWERKEN. Daar de vorige week in ons handwerk- artikeltje een verkeerd cliché werd ge plaatst, geven we in dit nummer nog eens hetzelfde artikeltje met de goede teekening. VOOR HET KIND DE SPIEGEL. Riekje ging naar 't bal-masqué toe Met haar kleine broertje Ko. Riekje die ging als Roodkapje, Kleine Kootje als Pierrot. Riekje vond 't eng een beetje, Kootje zei Och ben je mal Geef me maar een hand, hoor Riekje, Zie, wat pret ik schoppen zal. Kootje kwam met zusje Riekje Aan 't huis, waar 't feest zou zijn. In de gang riep Riekje plots'ling Kijk eens Ko, wat zou dat zijn Ze wees naar 't einde van de gang toe, Twee kind'ren stonden daar bijeen. Een meisje met een vuurrood mutsje En een rooden mantel rond zich heen. Een jongen met een muts vol kwasten En met een wijde, witte buis... Ko stond van angst en schrik te beven En rende weer met Riek naar huis. Maar thuis liet moeder Ko en Riekje Eens samen naar den spiegel gaan. Toen zagen ze dezelfde kind'ren Van 't feest weer voor zich staan. DE NIEUWELING. Er was een nieuwe jongen op school gekomen. Dat was natuurlijk een gewich tige gebeurtenis en het nieuwelingetje, dat even vóór schooltijd de klas inkwam, had dan ook vele nieuwsgierige blikken te doorstaan. ,,'t Lijkt wel een jongejuffrouw, zeg fluisterde Wim van Laren. „Kijk hij eens een mooi wit kraagje om hebben en een mooie krulletjes in zijn haar De anderen lachten, maar de onderwij zer gebood stilte. „Hoe heet je vroeg de onderwijzer. „Freddie de Groot, meneer." „Freddie riep Bob Sanders brutaal, „zoo heet m'n zusje ook Weer klonk er gelach, hetgeen een diepe blos bracht op de wangen van den nieuwen jongen. Spoedig echter werd met de les een aanvang genomen en het bleek dat Freddie de Groot lang niet dom was, zelfs de anderen in sommige dingen ver vooruit. „Zeg Wim, die is jou de baas fluis terde een jongen achter in de klas tot zijn buurman. „Die jongejuffrouw fluisterde Wim van Laren terug. „Dat zou ik eerst nog eens moeten zien. Ik denk dat hij bleek wordt om zijn neus, als je hem een vuist voor houdt." Jaap Velders grinnikte „Probeer het straks eens op de speelplaats, zeg." „Neen, ik weet wat beters. We gaan hem zwaaien." „Ja, ja juichte Jaap ingehouden. „Wat zal hij een bang gezicht zetten. Misschien roept hij wel om zijn moe. Maar hoe krij gen we hem er in „We tillen hem gewoon, zoo'n ventje, 't is de moeite waard We nemen hem mee naar de manden en op een gegeven oogenblik zetten we hem er in en zwaaien wij samen." Jaap proestte en wel luid, dat meester hem berispen moest. Zonder stoornis verliep de les tot om half elf de bel luidde voor het speelkwar tier. Na ordelijk de gang door te zijn ge- loopen, stormden de jongens de speel plaats op. „Kom zeg, ga je met ons mee riep Wim tot Freddie de Groot, terwijl Jaap intusschen aan de anderen het plan vertel de, dat z£ met den nieuweling hadden en dat met gejuich en gelach werd begroet. „Graag", antwoordde Freddie op die uitnoodiging. ,,'k Ben blij dat jullie me direct in je kring opnemen, 't Is zoo saai alleen te staan. Gaan jullie spelen Misschien. Laten we eerst eens kennis maken. Daar ginds is een fijn hoekje, daar staan we vaak." Wim en Fred volgden de jongens die met Jaap aan het hoofd, al naar den voor het plan bestemden hoek van de speel plaats gingen, waar een viertal groote manden stonden, elk voorzien van twee handgrepen. Die manden hadden de jon gens al eens heimelijk vermaak bezorgd. Bestemd voor papieren, prulletjes en der gelijke onbruikbare dingen, was er meestal één geheel ledig. Een van de jongens ging daar dan in zitten en twee anderen zwaai den dan de mand aan de handgrepen heen en weer. Ze begrepen wel, dat dit door den on derwijzer, wanneer hij het wist, niet goud gekeurd zou worden en daarom zorgden ze ook, dat het „zwaaien" zooals het ver maak genoemd werd, niet kon worden ge merkt. Een van de jongens bleef dan ook steeds op den uitkijk staan, terwijl de an deren een kring vormden om de zwaaiende mand en de twee jongens, die de mand vast hielden. Zoo was het dus voor den onder wijzer niet direct merkbaar bovendien was het steeds heel druk op de speelplaats, daar er nog meerderer klassen op dit uur waren. „Zoo en hoe heet je nou eigenlijk vroeg Nico Verstraten, toen Wim en de nieuwe jongen zich bij de anderen hadden aangesloten in het hoekje waar de manden stonden. „Nu, dat heb je toch wel gehoord", ant woordde de nieuweling, die een beetje verwonderd keek naar al die lachende ge zichten van de jongens, die zich in en kring om hem hadden heen geschaard. „Ik heet Alfred de Groot en ze noemen me Freddie of Fred. En hoe heeten jullie „Dat zullen we je straks wel eens ver tellen riep Wim van Laren uit en tege lijkertijd pakte hij met Jaap en Nico den jongen op en zette hem in een leegen pa piermand. Vóór Fred de Groot iets kon uitbrengen, werd hij al in de mand heen en weer ge zwaaid onder gelach van de jongens. „Hij is zoo licht als een veertje, hoor schreeuwde Jaap Velders. „Hooger zeg Hooger Wim I Hooger juichten de jóngens en het zwaaien ging al wilder en wilder, Fred werd er duizelig van. Opeens een gil. Verschrikt stoven de jongens achteruit en door het plotseling lichter worden van de mand, tuimelden Jaap en Wim bijna onderste boven. Wat was er gebeurd Tijdens het zwaaien had de bodem van de oude, door regen verweerde mand, los gelaten en was Fred met een smak op den steenen vloer geslingerd. Bleek en roerloos lag hij nu daar. Opeens zagen de jongens een hel derrood stroompje bloed kronkelen van onder de blonde haren uit. De onderwijzer, wiens aandacht was ge trokken door het plotseling eindigen van het rumoer in den hoek, kwam haastig aanloopen. Zonder tijd te verliezen met vragen ,nam hij den doodsbleeken jongen op en droeg hem de speelplaats over naar binnen, waar hij met behulp van een on derwijzeres den jongen bijbracht en de wond, die gelukkig minder erg was dan ze zich eerst liet aanzien, verbond. Stil en bedrukt, kwamen de jongens, onder geleide van een anderen onderwijzer de klas weer binnen. Een algemeene zucht van verademing brak door toen ze daar Fred de Groot weer zagen zitten, nog wel bleek en het hoofd gewonden in een ver band, maar toch niet meer zoo akelig strak en roerloos als ze hem op den grond hadden zien liggen. Zorgzaam leidde de onderwijzer den jongen weer naar zijn bank, na een ont kennend antwoord te hebben gekregen op de vraag of hij niet liever naar huis wilde. „Hoe is het toch gebeurd vroeg de onderwijzer, de jongens aanziend. Maar het antwoord kwam snel van Fred de Groot, heel eenvoudig en gewoon „Och meneer, recht weet ik 't zelf niet. Maar ik ging in een mand zitten en vroeg de jongens wie mij kon optillen en toen dit gebeurde, toen hield de bodem het zeker niet uit en plof, daar lag ik." Freddie lachte nu zelf. ,,'t Was dom van me", voegde hij er bij, „ik had eerst moe ten kijken of het ding er wel tegen kon." „Jongen, jongen zei meneer, „dat is nu meteen een les voor-je om in 't ver volg minder gevaarlijke spelletjes uit te halen. Fred, beloof je me voortaan zooiets niet meer te doen „Ja meneer", antwoordde Fred. Toen nam de les weer een aanvang. Maar er was weinig aandacht en toch was het muisstil in de klas. Was dit te verwon deren De jongens waren diep beschaamd. En toen om twaalf uur de school uitging, waren Wim en Jaap de eersten, die Fred hun spijt over 't' gebeurde betuigden. „Denk er maar niet meer aan lachte Fred. „Kom, laten we vrienden zijn." En dit werden ze. En zelfs toen ze niet meer op school waren en al opgegroeid tot groote, flinke mannen, kon men ze nog samen zien. En als Wim het nog wel eens een keertje had over hun lafheid, dan lachte Fred en hij zei „Kom jó, misschien als dit niet gebeurd was, zouden we nooit vrienden geweest zijn. Zoo zie je dat ook het kwade zijn goede zijde heeft." Maar Jaap en Wim dachten dan, dat het toch prettiger zou geweest zijn, wanneer dit kwade niet hun lafheid als oorzaak had gehad. Ons Raadselhoekje Jammer dat er dit keer eentje was, die een verkeerd antwoord instuurde, anders waren alle antwoorden, zonder uitzonde ring, goed geweest. Nu, vóór we aan de raadsels beginnen, even een vraag. Wie van de kinderen heeft een eigen tuintje Wat zouden die kinde ren er van zeggen als we zoo iedere week samen eens bepraten hier in ons hoekje, wat je alzoo in dat tuintje kan doen Hoor ik het eens Dag allemaal. Goede oplossingen stuurden Piet Voorbrood, Maatje Baljé, Marietje Ver heul, Maria Werner, Koos Linders, Paula Schaar, Albert Debral, Sjaan Koole, Diena Koole, Toos Melis, Bertie Heine, Bets Ha- rinck, Albert van der Linden. Twee goede oplossingen kwamen van Rieka Brasser. Oplossingen 1zebralamkoeram. 2. SportSprot. 3. molen. molen. Nieuwe Raadsels (Oplossingen inzenden vóór Dinsdag avond onder het opschrift „Ons Raadsel hoekje".) I. Ik besta uit 11 letters en ben een dorp in Overijsel. II, 10, 9, 7, 8 is een mensch die hier niet voorkomt. 6, 2, 3, 8, 5 is een visch. 1. 2, 4 is een deel van een schoen. 2. Welk woord kun je maken van zesdornongang. 3. Mijn le deel is een hondennaam, mijn 2e en 3e vormen samen hoogten en mijn geheel is een eilandengroep in de Noordelijke IJszee. (Allen ingezonden door Albert van der Linden.) Ons Brievenhoekje Albert van der Linden. Dank je wel voor de raadsels. Ik vind ze knap bedacht. Bertie Heine. 'k Vind je voorstel erg lief hoor. 't Is over eenige weken. Oud Neen, heelemaal niet. Maar toch ook niet meer zoo jong als... als... als jij bijvoor beeld. Kan ook niet, hé Dag Bertie. Toos Melis. Je moet vooral je opge wektheid trachten te behouden, Toos. Waar moet het heen, als jij en je zusje nu ook al het hoofd laten hangen Probeeren jullie moeder op te vroolijken, daar doe je niet alleen moeder, maar ook vader een groot plezier mee. Want dacht je, dat het voor vader nu zoo goed was, als hij jullie zoo terneergeslagen en lusteloos weet Neen hoor. Dus maar goed je best gedaan, Toos. En dat kun je best, je bent zoo flink en vader knapt nu toch op Albert Debral. Je bent hartelijk wel kom. Koos Linders. Maar Koos, wie wordt er nu ziek Gaat het al weer wat beter Maria Werner. Je bent een flinke meid, Marie, dat je je door niets wil laten ontmoedigen. Ik ben erg nieuwsgierig naar je eerste verhaal en ik beloof je, dat ik het aandachtig zal doorlezen. Marietje Verheul. Wel gefeliciteerd Marietje, met je voortdurende beterschap. Keken de boomen en de huizen niet echt blij toen ze je weer buiten zagen Maatje Baljé. Je bent hartelijk wel kom. Maar altijd zijn er geen wedstrijden, hoor. Piet Voorbrood. Qat's een leuke kin deroperette, hé, dat „Jantje in Modder- stad". Is dat niet van dat jongetje, dat al tijd schreeuwde als zijn moeder hem wasch te en zijn haren kamde Je vriend is welkom.

Krantenbank Zeeland

Vlissingse Courant | 1926 | | pagina 3