D
JONGEN
judster
®No277
VRIJDAG 23 NOVEMBER
bied ir gen
ienste.
UFFROUW
van
61e Jaargang)
BINNENLAND
v.a'14/dt
|g van de
i-Sauveur.
aapvr0<n«»n
unnende fietsen.
:HTS, Vleesch-
lewoud 55.
iige nette PER-
nes zoowel als
en verkoop van
irtikelen.
•den ingewacht
bur. „Vliss. Crt."
als zoodanig
sest. Adres P. F.
larkt 22
;en 1 of 15 Dec.
VAN HOEKE—
arkt 31.
Idelb. - Rotterdam
elegen plaatsen.
N PASSAGIERS
EN EN VEE.
v. Mi
v.m. uur
8
r. Bolt
ï.m, uur
8
8
8
te bekomen:
TTransport- en Exp
,rven G. VOS, Tel.
EENHOORN, Tel.153,
">STERHOUT, Tel. 282.
OITENHEK,Tel. 101.
VLISS1NGSCHE COURANT
BIJ DIT NUMMER BEHOORT EEN
BIJVOEGSEL.
ABONNEMENTS-PRIJS
Voor- Vlissingen en gemeenten op Wal
cheren 2.20 per drie maanden. Franco
door het geheele rijk ƒ2.50. Week-abon-
nementen 17 cent, alles bij vooruitbetaling.
Afzonderlijke nummers 5 cent
ADVERTENTIE-PRIJS.
Van 14 regels 1.10 voor iedere
regel meer 26 centbij abonnement spe
ciale prijzen. Reclames 52 cent per regel
Dienstaanbiedingen en dienstaanvragen
van 15 regels 65 centiedere regel mee;
13 cent, bij contante betaling.
Familieberichten van 16 regels 1.70,
iedere regel meer 26 cent.
De kabinetscrisis.
En het „Centrum" schrijft
Door middel van informatie in Haag-
parlementaire kringen hebben we een
verloop van zaken gekregen,-dat nog al
afwijkt van dat door de „Standaard"
meegedeeld, en de pertinente verkla
ring in een heel ander licht zet. Zie
hier het resultaat van ons onderzoek
Het is waar, dat bij de kabinetsfor
matie in 1922 een schriftelijke formu
leering is vastgesteld van de voor
naamste punten inzake het regeerings-
beleid. Deze verklaring is dan ook on
derteekend door minister-president
Ruijs en de fractie-voorzitters der drie
rechtsche partijen.
Onjuist is, als wordt beweerd, dat
het bezuinigingsplan in onderdeelen
werd aangegeven en vastgesteld. Be
paalde punten zijn in het bezuinigings
plan genoemd, doch in de plannen in
de Millioenen-nota van minister Colijn
worden bezuinigingen voorgesteld, die
in de oorspronkelijke overeenkomst
heelemaal niet genoemd zijn en waar
tegen zooals ons met beslistheid
werd verzekerd het grootste deel der
katholieke fractie ernstige bezwaren
had.
Ook inzake de Vlootwet is de ver
klaring in de „Standaard" veel te per
tinent en te positief Wèl is de Vloot
wet in de overeenkomst genoemd,
maar met een nadrukkelijk voorbehoud.
En wel dit, dat de bekende Vlootwet
commissie het vlootplan nader zou be-
studeeren en derhalve ook, wat het tijd
stip van invoering betreft, niets was
bepaald.
De regeering heeft zich met de con
clusies der vlootwetcommissie ver-
eenigd, speciaal ook wat de invoering
der wet op 1 Januari 1924 betrof.
De katholieke fractie had zich echter
daaromtrent van te voren niet gebon
den.
Verder is ons gebleken, en dit is
met stelligheid te verzekeren, dat de
regeering heel goed officieus bekend
was met de ernstige bezwaren, die bij
tal van katholieke Kamerleden beston
den en dat andere Kamerleden even
goed als de heer Kuiper óók reser
ves zouden gemaakt hebben, als de
overeenkomst van 1922 hen op het punt
der Vlootwet zóó zou hebben gebon
den, als de „Standaard" 't voorgeeft
en voorstelt.
De postchèque- en girodienst.
Naar het „Vad." verneemt, begint het
met de reorganisatie van den post
chèque- en girodienst goed op te
schieten. De leiders der reorganisatie
hebben reeds een datum voor de her
opening van den dienst in de gedachte,
maar ze houden dien nog geheim met
het oog op altijd mogelijke onaange
name verrassingen en om de absolute
zekerheid te hebben, dat de heropening
een ongestoorden loop van zaken
waarborgt. Het blad heeft den indruk
gekregen dat deze datum in elk geval
voor het einde des jaars gelegen Is.
Het complot van landverraad.
Betreffende het complot van landver
raad dat te Maastricht is ontdekt, wordt
nog nader het volgende gemeld
De 3 gearresteerde onderofficieren
zijn twee sergeant-majoors en een ge-
pensionneerd sergeant-majoor, alle drie
administratief.
De stukken waren bestemd voor een
Belgische spionnage-organisatie. Deze
organisatie schijnt haar vertakkingen in
verschillende plaatsen van het land te
hebben.
Naar verluidt hebben ook te Rotter
dam arrestaties plaats gehad.
Van andere zijde meldt men ons nog,
dat het drietal is gearresteerd, verdacht
van het zich toe-eigenen van niet voor
openbaren dienst bestemde stukken, ten
einde, naar vermoed wordt, daarvan
een ongeoorloofd gebruik te maken en
financieel voordeel van hun handêlingen
te trekken.
De gearresteerden zijn R. Timmer
man, N. Bochman en Smithuyzen.
Naar gemeld wordt, is één der hoofd
personen der organisatie gisterenavond
te Rotterdam gearresteerd. Te 's-Herto-
genbosch werd in verband met deze
zaak een Belg aangehouden en naar
Maastricht overgebracht.
Het geheele onderzoek, dat reeds en
kele weken duurde, berust in handen
van den divisie-commandant der mare
chaussee Croiset van Uchelen.
Van Maastricht uit werd het onder
zoek begonnen, dat over het geheele
land werd uitgebreid. In verschillende
plaatsen van ons land moeten gisteren
arrestaties hebben plaats gehad.
De stukken en documenten, welke in
deze zaak zijn betrokken, waren niet
voor openbaarmaking bestemd. Zij be
troffen de inrichting van het leger en
de mobilisatie-maatregelen.
Het Haagsche correspondentiebureau
meldt nog
Naar aanleiding van uit Maastricht
gekomen berichten omtrent een knoei
erij met militaire documenten is ons bij
navraag te bevoegder plaatse gebleken,
dat drie onderofficieren gearresteerd
zijn, verdacht van het zich toeëigenen
van niet voor openbaren dienst bestem
de stukken, ten einde, naar vermoed
wordt, daarvan een ongeoorloofd ge
bruik te maken en financieel voordeel
van hun handelingen te trekken.
(Zie kaatste Berichten
De „Tijdgeest" en „Utile".
De centrale recherche te Rotterdam
heeft op last der justitie bij verschillen
de hoofdagenten en vertegenwoordigers
van „de Tijdgeest" en „Utile" alle aan
wezige loten en verdere bescheiden der
434ste loterij, alsmede alle reclame
middelen in beslag genomen.
Reddingsmiddelen voor schepen.
Gisterenmiddag werden door het
plaatselijk bestuur der Noord- en Zuid-
Hollandsche reddingsmaatschappij ten
zuiden van de visschershaven te Sche-
veningen proeven genomen met de red
dingsmiddelen voor schepen in nood.
Door de heeren K. Thomans en Blok-
poel werd eerst een projectiel uit een
mortier en daarna een vuurpijl met lijn
naar zee afgeschoten, welke respectie
velijk een afstand van circa 350 en 450
meter behaalden beiden behielden de
juiste richting en beantwoordden ten
volle aan het doel.
De 100-jarige wachtmeester gehuldigd.
Zooals reeds werd gemeld, bereikte
gisteren de gepensionneerde wacht
meester der artillerie J. M. Timp, wo
nende te Utrecht, den 100-jarigen leef
tijd. Bij deze gelegenheid heeft de ad
judant van den minister van oorlog, de
kapitein van den generalen staf Car-
stens, zich gisteren naar Utrecht bege
ven, om namens den minister den heer
•Timp hartelijk geluk te wenschen en
den honderdjarige de eere-medaille in
goud der> Oranje Nassau-orde te over
handigen, door H. M. de Koningin aan
den jubilaris toegekend.
Louis Bouwmeester gedecoreerd.
t De heer Louis Bouwmeester is naar
V. D. ons bericht door de Fransche re
geering benoemd tot ridder in het Legi
oen van Eer.
Het „Hbld." meldt, dat gisteren den
patiënt het gipsverband is afgenomen
en hij met goed gevolg eenige loop-
proeven heeft afgelegd.
HET RAADSLIDMAATSCHAP VAN
DR. STAVERMAN.
Door dr. Staverman is d.d. 22 November
1923 het navolgende adres aan den Raad
gericht
De conclusie van dupliek door Burg. en
Weth. tot uwen Raad gericht naar aanlei
ding van mijn repliek op hun praeadvies,
noodzaakt mij nogmaals uwe aandacht te
vragen voor eenige daarin voorkomende
minder juiste voorstellingen.
Vooraf zii het mij vergund op te komen
tegen de bemerkingen van Burg. en Weth.
ever den „toon" van de vertoogschriften
van mijn juridischen adviseur en van mij
zelf.
Waar ik het gevoel niet van mij af kan zet
ten, al is het dan ook niet streng juridisch
te bewijzen, dat de actie van Burg. en
Weth. tegeni ondergeteekendes raadslid
maatschap ab origine een zuiver persoon
lijk karakter heeft gedragen, daar dienen
Burg. en Weth. te begrijpen, dat het per
soonlijk element door mij niet uit de zaak
kan worden gehouden. Onaergeteekende is
gewend steeds recht op zijn doel af te
gaan en te zeggen, wat hij voor waar
houdtdaarom mag het hem niet euvel
geduid worden, als hij in zijn verweer
schriften af en toe wijst op den onder
grond der kwestie, ook al zullen Burg. en
Weth. formeel ontkennen, virat voor zijn en
anderer gevoel een uitgemaakte zaak is.
Overigens ben ik van oordeel, dat de toon
waarop een raadslid wensoht té schrijven
aan den Raad, buiten de censuur van Burg.
en Weth. valt.
Wat nu betreft de onjuistheden, waarop
ik in den aanhef doelde, hieronder laat ik
de voornaamste met mijn critiek er op
volgen.
I. Onjuist is de meening van Burg. en
Weth., dat de werkkring van den heelkun
dige in het Gasthuis eenigszins beteeke-
nend is uitgebreid in het benoemingsbe
sluit worden met name genoemd de nabe
handeling en een deel der opleiding der
verpleegsters.
Gaf vooiiheen de chirurg zijn aanwijzin
gen omtrent de door hem noodig geachte
nabehandeling aan den Gasthuis-genees
heer, thans geeft hij die rechtstreeks aan de
hoofdverpleegster principieel verschil be
staat daar niet in. De hoofdzaak van den
heelkundige de chirurgische behandeling
der patiënten in het Gasthuis is onveran
derd gebleven. Dat hij één uur per week
theorieles geeft aan de verpleegsters, mo
ge een uitbreiding schijnen van mijn werk,
inderdaad is zij dat niet, omdat deze taak,
rk herhaal het nogmaals, inhaerent js aan
het werk van eiken ziekeiihuisgerieesheer.
Tegenover deze problematische geringe
uitbreiding van zijn taak, staat, dat hij
vroeger wèl en thans niet meer belast is
met het maken van Röntgen-foto's van de
Gasthuis-patiënten.
II. Onjuist rs de bewering, dat ondergetee-
kende vroeger „uitsluitend onder de
auspiciën van den geheerheer dr. Duyvis"
in het Gasthuis zou 'werkzaam geweest
zijn. Burg. en Weth. verzuimen nader uit
een te zetten wat zij bedoelen met de uit
drukking „auspiciën". Beteekent deze
onder verantwoording van, onder toezicht
van, als assistent van, dan geven Burg. en
Weth. blijk geen flauw begrip te hebben
van de verantwoordelijkheid van een zelf
standig chirurg en van zijn verhouding tot
eep collega-internist. Een verhouding als
Burg. én Weth. bedoelen, is medisch on
denkbaar en ik zou mij daartoe nooit ge
leend hebben. Wat ik vroeger en thans
heelkundig doe. doe ik meo jure en onder
volstrekt eigen verantwoordelijkheid, hoe
groot respect ik overigens ook heb voor
mijn collega-internist in het gasthuis.
Wanneer ik in het Gasthuis vroeger
werkzaam ware geweest onder de „aus
piciën" van een anderen geneesheer, waar
om werden dan alle onderhandelingen de
zen zomer rechtstreeks tusschen regenten
en mij gevoerd, en waarom werd dan niet
alles overgelaten aan dr. Duyvis in den
gedachten gang van Burg. en Weth. immers
had ik niets te maken, nodh met den Raad,
noch met Burg. en Weth., noch met regen
ten, maar alleen met dr. Duyvis.
III. Uit alle door mij overgelegde stukken,
over wier inhoud het natuurlijk niet mijn
doe! is met Burg. en Weth. te disputeeren,
'blijkt, dat regenten in mij zagen den offi-
cieelen heelkundige van htm gesticht, dat
Zij mijn salaris vaststelden, dat Zij een be
schikking namen over mijn ontslagaan
vrage, en dat Zij de onderhandelingen
voerden om mij als heelkundige voor het
Gasthuis te behouden.
Hoe zou dit alles geschied kunnen zijn
wanneer regenten mij niet, ook zonder
schriftelijke aanstelling, beschouwden als
den van hunnentwege rechtstreeks aange
wezen geneesheer, belast met de heelkun
dige behandeling der GasthuisTpatiënten,
principieel op dezelfde wijze als in Augus
tus de Raad zulks deed. Het is Burg. en
Weth. geenszins gelukt te bewijzen, dat
mijn positie in het Gasthuis thans anders
dan formeel verschilt met die van vroeger;
vandaar mijn bewering als ik nu in een
ambtelijke verhouding tot het gemeente
bestuur sta, dan deed ik het vroeger ook.
Daaruit volgt geenszins, de onjuiste con
clusie van Burg. en Weth., dat ik .toegeef
(en dan nog wel in tegenstelling met Mr.
Adriaanse) zoowel vroeger als thans we]
in ambtelijke verhouding te staan tot het
gemeentebestuur. Juist het omgekeerde be
weer ik evenmin thans als vroeger.
Het is Burg. en Weth. niet geoorloofd
een suppositie van mij om te smeden tot
een argument tegen mij.
IV. Wat Burg. en Weth. schrijven over
de klasse-patiënten is mij niet recht dui
delijk. Algemeen gebruikelijk is in zieken
huizen te onderscheiden eerste, tweede en
derde klasse-patiënten, waarbij men dan
onder klasse-patiënten pleegt te verstaan
die der eerste en tweede klasse. Wanneer
rk dus spreek van eerste- en tweede klasse
patiënten behoeven Burg. en Weth. niet te
vragen, waar komt deze uitdrukking van
den heer Staverman vandaan Want dan
gebruik ik een overal toegelaten en begre
pen classificatie. In het benoemingsbesluit
van den Gasthuischirurg staat woordelijk
„De helft van het aantal klassebedden
wordt zoo mogelijk voor de behandeling
van chirurgische patiënten bestemd", en
N.B. Voor klassepatiënten geldt de vrije
artsenkeuze en kan een afzonderlijk tarief
worden berekend.
Hieruit meen ik toch wel te mogen af
leiden, dat wel degelijk de klasse-patiënten
(in de gebruikelijke terminilogie dus, die
der eerste en tweede klasse) zelf moeten
voorzien in de kosten .van hun chirurgische
behandeling en dat in den meest volstrek-
ten zin onjuist is de bewering van Burg. en
Weth., dat onder het honorarium van den
gemeente-chirurg (vanwaar zoo plotseling
deze nieuwe betiteling, die ik in geen enkel
officieel stuk kan terugvinden) wel degelijk
de bezoldiging voor de behandeling van de
eerste en tweede-klasse patiënten is be
grepen. Ware de opvatting van Burg. en
Weth. juist, dan zou er een uitlegging aan
de voorwaarden van mijn benoemingsbe
sluit gegeven worden, die aan misleiding
grenst.
V. Uit de toerekening van den kostprijs
per verpleegdag op ƒ3.75 volgt geenszins,
dat, wie 4 per dag betaalt, ook volledig
in zijn eigen heelkundige behandeling
voorziet. Eerstens is het foutief geen on
derscheid te maken tusschen chirurgische
en interne verpleegdagen die van de eer
ste categorie zijn veel duurder dan die van
de tweede en bovendien is hier hunne ver
houding over het totale aantal verpleeg
dagen hoogstens van 1 tot 4, zoodat dan
ook een heelkundige verpleegdag 'in wer
kelijkheid ver over de 4 gulden komt. Maar
bovendien is het systeem om bij de beoor
deeling dezer zaak uit het rekensommetje
kosten gedeeld door aantal verpleegdagen
te willen concludeeren, dat men met het
betalen van ƒ4 per dag ook volledig voor
ziet in zijn eigen genees- en heelkundige
behandeling volslagen foutief. Wanneer
men de kosten per verpleegdag berekent
zonder het heelkundig honorarium, dan
komt men tot omstreeks 3.50 en ik her
haal het reeds vroeger gezegde ieder die'
op de hoogte is van de gebruikelijke heel
kundige honoraria weet, dat zelfs bij het
allerlaagste tarief men deze niet met f0.50,
zelfs niet met ƒ2.50 per dag (dit naar aan
leiding van de opmerking van Burg. en
Weth. over de door mij niet genoemde ca
tegorie van 6 per dag) bestrijden kan.
Voor wie begrijpen wil is dit duidelijk ge
noeg en wie het niet wil, wijs ik op offi-
cieele lichamen als de Rijksverzekerings
bank, die in de ziekenhuizen, ook in ons
Gasthuis, gewoon zijn den vollen kostprijs
te betalen, maar die geen cadeautjes van
gemeente- of instellingen van liefdadigheid
aanvaarden welnu, deze betalen ook in
ons Gasthuis voor hun patiënten 4 gul
den per dag en daarenboven het gebruike
lijke honorarium voor heel- en geneeskun
dige behandeling. Meer dan uit alle be
cijfering blijkt hieruit de juistheid mijner
bewering ieder, die in het Gasthuis niet
afzonderlijk voor zijn genees- of heelkun
dige behandeling betaalt, ontvangt subsidie
uit de gemeentekas in den vorm van ge
nees- of heelkundige hulp en valt daarom
onder het begrip Armenpraktijk.
VI. Het begrip ambtelijke ondergeschikt
heid omvat
a. voor een zeer klein deel het recht van
superieuren om bij wanprestatie maatrege
len te nemen, en
b. voor het allergrootste deel het recht
van de superieuren om tot in finesses den
aard van het werk, dat aan den „onder
geschikte" is opgedragen, te regelen.
Het recht sub a erken ik natuurlijk ten
volle, niet echter dat sub b, zelfs niet wan
neer de superieuren hun recht zouden wil
len uitoefenen krachtens rapporten van een
geneesheer van het Gasthuis. De heelkun
dige toch voert zijn taak volkomen zelf
standig uit zonder aan iemand anders dan
aan zijn geweten en in sommige gevallen
aan den rechter verantwoording schuldig te
zijn.
Noch de Raad, noch Burg. en Weth.,
noch het college van regenten, kunnen
noch mogen ook maar eenigen invloed
uitoefenen op de wijze waarop hij zijne
patiënten zal behandelen ik herhaal nog
maals zelfs niet op advies van een ande
ren geneesheer van het Gasthuis.
Geen behandelend geneesheer staat in
derdaad ambtelijk rn een uitzonderingspo
sitie, niet krachtens wettelijke regeling,
maar krachtens den natuurlijken aard van
zijn beroep.
Nader op deze kwestie wordt ingegaan
in het hierbij overgelegde rapport van mijn
rechtsgeleerden raadsman.
Aan het slot van mijn dupliek kan ik niet
anders doen dan herhalen wat ik in eerste
instantie schreef
lo. Mijn positie in het Gas'thuis van thans
verschilt principieel niet van die van voor
heen
2o. De door mii in het Gasthuis uitge
oefende praktijk valt onder de armenprak
tijk en daarmede gelijkgestelde,
en dus is mijn functie van heelkundige aan
het Gasthuis vereenigbaar met het Raads
lidmaatschap.
Ten slotte wil ik er mijn bevreemding
over uitspreken, dat niettegenstaande Burg.
en' Weth. hunne eerste „waarschuwing"
aan mij hebben moeten terugnemen, om
dat zij ten onrechte gemeend hebben, dat
het raadslidmaatschap aanvangt bij de toe
lating, dus direct na het onderzoek der ge
loofsbrieven, zij nu weer opeens die on
houdbaar gebleken stelling gaan hanteeren
om te kunnen bewijzen, dat ik, Raadslid
zijnde, een zoogenaamd onvereenigbare be
trekking heb aanvaard. Uit de door Burg.
en Weth. gevolgde procedure blijkt juist,
dat zij erkennen, dat ik op het oogenblik
der aanvaarding der betrekking van heel
kundige aan, het Gasthuis geen Raadslid
was. Hoogachtend,
Uw mede-raadslid,
A. STAVERMAN.
Middelburg, 21 November 1923.
WelEd. O. Heer Dr. A. Staverman
te V lis sin gen.
WelEd. O. Heer,
Het is m.i. toch nog wenschelijk op het
laatste betoog van Burg. en Weth. eenige
aanmerkingen te maken.
Ik heb steeds verdedigd en doe dit nog
dat uwe relatie met het Gasthuis niet an
ders is te beschouwen dan als een gevolg
van een met de gemeente gesloten over
eenkomst, die vanwege de gemeente is
aangegaan in den vorm van een benoe
mingsbesluit, of art. 147 der Gemeentewet.
Burg. en Weth. trachten nu den raad den
schrik op 't lijf te jagen, immers waarschu
wend voor de gevolgen dezer opvatting,
ontraden zij ten zeerste een dergèlijken
rechtstoestand te scheppen, waarin bij
nief-nakoming uwer verplichtingen noch de
raad noch de regenten een middel zouden
bezitten om U disciplinair daarover te on
derhouden, slechts langs den gerechtelij
ken, langen en kostbaren weg, door ont
binding der overeenkomst te vorderen, zou
tegenover U kunnen worden opgetreden.
Burg. en Weth., die mijn vroeger betoog
ongepast hebben gevonden en van ver
dachtmaking gewaagden, maken het mij
daarmede niet gemakkelijk om precies mijn
meening te uiten. Ik moet me, om allen
schijn te vermijden van mindere correct
heid, voorzichtig uitdrukken. Ik zal het
beproeven heel die redeneering. die waar
schuwing is absoluut ongegrond want of
nu hetbenoemingsbesluit met aanneming
is een civielcontract of een ambtenaars-
aanstelling met acceptatie der benoeming,
het maakt in wezen geen verschil ten op
zichte van de bevoegdheid van den raad.
Wil deze schorsep, ontslaan in beide geval
len heeft hij dat recht.
Disciplinair onderhouden kunt ge dan
niet, zeggen Burg. en Weth. Wat moet
daaronder anders worden verstaan, dan dat
er over U geklaagd wordt en dat naar aan
leiding daarvan aan U verantwoording
wordt gevraagd c.q. ge wordt gewaar
schuwd maar dit is mogelijk zoowel in 't
een als 't ander geval, en als er hommeles
komt, laat dan de raad na ontslag b.v. ge-
rnstelijk afwachten of ge den civielen
rechter zult adieeren, want of ge krijgt dan
gelijk of de kous op den kop, in beide ge
vallen wordt er recht gesproken, maar
daartegen is toch zeker geen bezwaar. Men
wil U toch niet rechteloos maken Ik elk
geval de raad, die het ontslag-recht heeft,
kan, dit noodig oordeelende, ook ingeval
van civiel-contract, U dit thuis bezorgen.
Waarom dan die waarschuwing, alsof er
een hemelsbreed verschil is?
Is U als ambtenaar te beschouwen, dan
is toet toch alleen voor de armen-pracfijk
het andere maakt U m.i. geen ambtenaar^
Het is al aan twijfel onderhevig of een
algemeene armendokter, d.w.z. een dokter
die in 't algemeen met armen-practijk is
belast door de gemeente onder ambtenaar
valt, hoeveel te meer die, na onderhande
ling met de gemeente accoord kreeg ten
opzichte van de chirurgische afdeeling aan
die inrichting.
Het loont de moeite nu eens aan te ge
ven hoe de bedoelde bepaling van art. 23
der Gemeentewet, die het sub f bepaalde
niet van toepassing verklaarde op de heel
kundigen met de (niet eens eenvoudig met
armenpractijk, zooals in uw geval, maar
de) armenpractijk belast, in 't leven is ge
komen.
In de Memorie van Toelichting stond
„De door sommige Staten-vergadering
gedane vraag, of de vanwege het gemeen
tebestuur met de verpleging der armen be
laste genees-, heel- en vroedmeesters niet
van het lidmaatschap van den Raad be-
hooren uitgesloten te worden, kan, naar de
meening der regeering, slechts een beves
tigend antwoord erlangen. Maar het afzon
derlijk noemen dier personen is overbodig,
daar zij onder de in de 6e zinsnede ver
melde „Ambtenaren" begrepen zijn.
Verslag der Commissie van Rapporteurs.
Zijn onder, ambtenaren vanwege het ge
meentebestuur aangesteld of daaraan op
eenigerlei wijze ondergeschikt, ook te be
grijpen geneeskundigen die een vaste be
zoldiging der gemeente genieten Som
mige leden wilden ze niet als ambtenaren
beschouwd hebben, doch andere dringen
op hunne uitsluiting aan.
De woorden op eenigerlei wijze schenen
een zoo uitgebreide strekking te hebben,
dat men vroeg of deze aanwijzing er niet te
onbestemd door werd.
Memorie van Beantwoording.
De bedoeling is, de uit de gemeentekas
bezoldigde geneeskundigen uit te sluiten.
Beraadslaging (bekort).
De heer Westerhof. De regeering be
schouwt den geneeskundige, die vanwege
den gemeenteraad belast is met de verzor-
igng der gealimenteerd wordende zieke
armen, als een bezoldigd of loontrekkend
ambténaar der gemeente, daardoor onder
geschikt of afhankelijk van het college,
hetwelk hem met die verzorging belastte,
en daardoor, door die z.g.n. ondergeschikt
heid en afhankelijkheid, tevens ongeschikt
om als lid van dat college zitting te kunnen
nemen.
Deze beschouwing berust op een dwa
ling, op een geheel verkeerde voorstelling
der zaak. Zonderling beweren dat de ge
neesheer daardoor ambtenaar en wel on
dergeschikt en afhankelijk ambtenaar der
gemeente zou worden, dat hij daardoor op
gelijk terrein zou komen en gelijk gesteld
zou moeten worden met den wezenlijken
gem eente-am b tena a r.
De regeering schijnt de zaak zoo te be
schouwen en aan te nemen, dat de be
schaafde geneesheer, de man van karakter
en kunde, die zijn waarde kent, daardoor
zijn zelfstandigheid zou kunnen verliezen
en in een ondergeschikte en afhankelijke
positie zou kunnen geraken tegenover het
toestuur dat hem tot die betrekking riep en
wel zoodanig dat hij wegens die vermeen
de ondergeschiktheid en afhankelijkheid
ongeschikt zou worden om zitting in den
raad der gemeente te nemen, aangezien het
gevoel van verloren vrijheid en zelfstan
digheid, het besef van ondergeschiktheid
en afhankelijkheid hem zou beletten om
zijn meening te zeggen enz.
Maar al was de belooning van den ar-
men-arts ook grooter dan zij in den regel
is, al stond zij ook gelijk met de belooning
die de geneesheer van de gegoede inge
zetenen ontvangt, ook dan nog zou hij
daardoor evenmin aan het gemeentebestuur
ondergeschikt worden als aan ieder ander
burger waaraan hij, tegen betaling, zijn
diensten leent.
Uit zijn aanstelling en het aanvaarden
van den opgedragen last, zou toch, hoe
groot ook de belooning bepaald werd, tus
schen hem en het gemeentebestuur geens
zins een betrekking van ondergeschiktheid
en afhankelijkheid ontstaanzoodat hij
nimmer onder de klasse van ambtenaren
zou kunnen worden gerangschikt.
Doch genoeg over enz. ook genoeg
ten betooge dat hij door die betrekking
nimmer kan geacht worden te zijn onder
geschikt of afhankelijk gemeente-ambte
naar.
Deze spreker legde zijn meening neer in
een amendement, zijnde de bewuste bepa
ling van art. 23 Gemeentewet, die sub f
van dat art. niet wil dben slaan op armen-
dokters.
Over dit amendement sprak verder alleen
de heer Engelen, die het met den heer Wesr-
teihoff eens was, en de minister Thor-
becke, die, zooals men weet er gloeiend
tegen was, de armendokters onder ambte
naren wilde begrijpen en voor hen ook
geen uitzonderingen wilde met ambtenaren.
Wie kreeg er ten slotte gelijk
Zie art. 23 Gemeentewet, daar is het
antwoord te vinden.
En toen de heer Rachiene bij art. 24
wilde doen opnemen dat een armendokter
raadslid zijnde, moest aftreden maar her
kiesbaar was, (een amendement van die