B. J.MEIJER, Walstraat 31,
„B,No269 61eJaargang1923
WOENSDAG 14 NOVEMBER
De Firma H. BRONS Jr., Rotterdam
GEMEENTEBESTUUR
BINNENLAND
VLISSIINGSCHE COURANT
INGEZONDEN MEDE DEELINGEN.
1
Beëedigd Makelaar in Assurantiën.
Vertegenwoordiger voor Walcheren
geeft gratis inlichtingen en adviezen omtrent alle Ver
zekering-Maatschappijen en Branches.
fjggP" lederen avond te spreken van 7 tot S uur.
bekendmaking verhuizingen.
Burg. en Weth. van Vlisslhgen herinne
ren den ingezetenen aan het bepaalde bij
de Algemeene Politieverordening omtrent
de aangifte vai? verhuizingen binnen de
gemeente
Art. 14.' Ieder, die binnen de gemeentt
verhuist, is verplicht binnen acht dagen na
de verhuizing daarvan kennis te geven aan
het gemeentebestuur ten bureele van het
Bevolkingsregister.
Wanneer het hoofd van een gezin ver
huist, is hij bovendien verplicht de in het
vorige lid bedoelde kennisgeving te doen
voor alle bij hem inwonende personen,
dienst- en werkboden daaronder begrepen.
In dit geval zijn de inwonende personen
tot aangifte niet verplicht.
Hij, die binnenshuis afzonderlijk een of
meer kamers bewoont, wordt als hoofd
van een gezin beschouwd.
Het hoofd van een gezin doet uiterlijk
binnen 8 dagen aan het gemeentebestuur
ten kantore van de bevolkingsregisters, op
gave van iederen persoon, die in het huis
gezin wordt opgenomen of daaruit ver
trekt, inwonende dienst- en werkboden
hieronder begrepen.
Dezelfde opgave moet geschieden door
afzonderlijk levende personen, wanneer zij
andere personen in hiin huisgezin opnemen.
De verplichtingen, in de twee voorgaan
de alinea's opgelegd, vervallen, wanneer
door den betrokken persoon zelf opgave is
gedaan.
Door een bevolkingscontroleur zal aan
de huizen een nauwkeurig onderzoek inge
steld worden of aan de hierboven genoem
de bepalingen is voldaan indien dan
blijkt, dat de bewoners nalatig waren, zal
daarvan proces-verbaal worden opge
maakt.
Vlissingen, 14 November 1923.
Burg. en Weth. voornoemd,
VAN WOELDEREN.
De Secretaris,
F. BISSCHOP.
Minister Colijn over de crisis.
Voor de Centrale Antirevolutionaire
kiesvereeniging. „Nederland en Oranje"
te Amsterdam, sprak gisterenavond in
de Raamkerk aldaar de minister van
financiën, de heer H. Colijn, over het
onderwerp „Rondom de crisis".
De heer Colijn zeide, dat, wanneer
het contact tusschen een minister en
de Kamer verbroken is, de normale ge
legenheid, om zijn beleid te verdedigen
en zijn meening te ontvouwen, hem is
ontnomen en er toch voor hem behoefte
kan bestaan van hart tot hart te spre
ken met het volksdeel, waarmede hij
zich het nauwste verwant voelt.
Over de Vlootwet sprekende, zeide
hij dat de vloot, die thans werd voor
gesteld, was evenals ons leger tijdens
den laatsten oorlog geen oorlogsinstru
ment, doch een vredesinstrument.
Vooral in dezen tijd zal, naar de
meening der A. R. partij, gegaan moe
ten worden tot het uiterste minimum,
dat met het oog op 's lands veiligheid
bestaanbaar is, doch ook dan niets
daar beneden. En daarom spreekt het
vanzelf, dat de A. R. partij alleen zal
medewerken bij de vorming van een
nieuw kabinet, wanneer de nakoming
van 's lands neutraliteitshandhaving
ook zoo zal zijn gewaarborgd. Wat
betreft de vraag waarom dit vlootont-
werp juist nu moest worden behandeld,
wees spr. er op, dat de kwestie der de
fensie van Indië nu gedurende 17 jaren
is voorbereid, dus de zaak is niet be
paald overhaast.
Hierna komend tot de vraag, wat
werd voorgesteld een vloot half zoo
groot als die door de technische com
missie was voorgesteld, welke, vloot
echter een volkomen eenheid vormde en
waaraan in het geheel niet vast zat de
noodzakelijkheid, om een tweede der
gelijke vloot te bouwen.
Hierna behandelde spr. de financieeie
zijde en wees erop, evenals door hem
in de Kamer is gedaan, dat de kosten
van het ontwerp, wat Nederland be
treft, even groot waren als het bedrag,
dat nu voor de vloot moet worden ge
voteerd. Doch zoo vervolgde spr.
de anti-vlootwet-actie, geconcentreerd
tegen den persoon van den minister van
financiën, had een dieperen achter
grond. De verwerping van de vlootwet,
zoo. redeneerde men, zou ook het be
zuinigingsplan der regeering doen ver
dwijnen en dat was de diepere achter
grond der actie, waarbij tevens gespe
culeerd werd op de anti-militaristische
gevoelens in ons volk ën op den tweeër
lei inslag in de R. K. Staatspartij.
Spreker ging hierna in groote lijnen
het bezuinigingsprogram na en zeide,
dat alleen het hooge belang des lands
de regeering heeft genoodzaakt met
dit program te komen, hoe veel het
haar ook gekost heeft. Slechts zeer
noode ging zij er toe over, om ook de
salarissen aan te tasten, doch waar van
de 420 millioen kosten van den eigen
lijken staatsdienst 210 millioen noodig
is voor de salarissen, is het toch dui
delijk, dat de 140 millioen, die bezui
nigd moet worden, niet gevonden kun
nen worden, zonder de salarissen aan
te tasten.
Spreker's grief is echter, dat men niet
even geduld gehad heeft, om de regee
ring de gelegenheid te geven uitvoerig
haar denkbeelden uiteen te zetten. Dan
zou gebleken zijn, dat de regeering
voornemens was bij de herziening der
salarissen meer dan nu, rekening te
houden met het element behoefte.
Ten slotte de vraag besprekend,
welke de houding der A.-R. partij moet
zijn bij de oplossing der huidige crisis
zeide spreker, dat de A.-R. partij het
heengaan van dit kabinet betreurt,
omdat van zijn werkzaamheid en voor
al ook van een voortduren der samen
werking, nog veel mocht worden ver
wacht.
Sinds 26 October is er geen recht-
sche meerderheid meer.
De 60 van 1922 zijn gedaald tot 49
in 1923.
Op een belangrijk punt van Staats
beleid heeft de R.-Kath. Kamerfractie
haar steun onthouden aan het kabinet,
terwijl het toch volgens de afspraak
van 1922 daarop mocht rekenen.
Zoolang de toestand van 26 October
niet grondig is hersteld, is herstel der
samenwerking volstrekt uitgesloten
aan lijmen en krammen doen wij niet
mee. (Daverend applaus). Elke regee
ring, welke den steun der A.-R. zou
willen verkrijgen, zal op haar program
deze twee punten moeten hebben her
stel van het financieel evenwicht op een
wijze als spreker heeft aangegeven, en
waarborgen voor de vervulling van on
ze plichten als zelfstandige natie.
Spr. zeide niet te gelooven, dat on
der de gegeven omstandigheden thans
de gedachte van een rechtsch kabinet
met deelname der A.-R. partij te ver
wezenlijken is.
De houding der A.-R. partij zal dan
zijn, dat zij evenals vroeger weer vrij
voor haar idealen in het politieke
strijdperk zal kunnen strijden.
Nederland en België.
De Brusselsche correspondent van
de „N. R. Ct." meldt
De Brusselsche correspondent van
de „Matin" seinde gisteren aan zijn
blad, dat de Belgische regeering voor
nemens zou zijn stappen te doen bij de
geallieerden ten einde een conferentie
te zien bijeenroepen, waar de herzie
ning der tractaten van 1839 en vooral
het regime van de monding van de
Schelde zouden worden besproken. Ook
zou België vrije doorvaart eischen voor
zijn oorlogsvloot, zoowel in vredes- als
in oorlogstijd.
Van officieele Belgische zijde wordt
echter verzekerd, dat het bericht in het
Fransche blad allen grond mist. De
Belgische regeering heeft zich den laat
sten tijd met de Scheldekwestie niet
bezig gehouden, in regeeringskringen
is men trouwens de meening toegedaan
dat het te berde brengen van dit vraag
stuk, nu de internationale toestand in
gewikkelder is dan ooit, absoluut onge-
wenscht zou zijn.
De verwerping van de Vlootwet.
Aan het slot van een beschouwing
over de verwerping van de Vlootwet
schrijft het Engelsche tijdschrift „The
Economist" het volgende
Het verdient de aandacht, dat de
Nederlandsche premier ontkende, dat
de wet was ingediend op aandringen
van een vreemde mogendheid een
gerucht, waarschijnlijk ontstaan door
het feit, dat het grootste bedrag van
het in Nederlandsch Oost-Indië belegde
buitenlandsche kapitaal Britsch is, en
door het Britsche plan inzake Singa
pore. Maar het is niet gemakkelijk, de
noodzakelijkheid der wet in te zien. Zij
was bedoeld, om de neutraliteit van
Nederlandsch Oost-Indië te bescher
men in een zee-oorlog in het verre
Oosten.
Maar Rusland en Duitschland zijn
ineengestortde Vereenigde Staten en
Groot-Brittannië hebben geen verdere
koloniale ambities en welke droom
beelden ook gekoesterd mogen worden
door Japansche ex-pansionisten, is het
niet waarschijnlijk, dat zij onder de
huidige omstandigheden zullen trach
ten, ze te verwezenlijken.
Bovendien hebben, ofschoon Neder
land geen deel nam aan de conferentie
te Washington, alle daarbij betrokken
mogendheden uitdrukkelijk verklaard,
dat het haar voornemen was, om de
rechten van het koninkrijk op zijn be
zittingen in het Verre Oosten te eerbie
digen. Onder deze omstandigheden kan
het plan wachten.
Heeft-de ex-keizer ook verhuisplannen
De redacteur van „de Maasbode" te
Londen meldt
De „Daily Express" verneemt, dat
geen diplomatieke actie gevolgd is op
de vlucht van den gewezen kroonprins
uit Nederland, daar de mogendheden
van hem geen held of martelaar willen
maken. Onmiddellijke stappen zijn ech
ter gedaan met betrekking tof den ex-
keizer.
Een hooge ambtenaar van de Neder
landsche regeering, mr. Kan, begaf zich
naar Doorn om den keizer in kennis te
stellen van het feit, dat de mogendhe
den tegenover zijn terugkeer naar
Duitschland niet met dezelfde onver
schilligheid zouden staan. De ex-kei
zer wordt, in tegenstelling met zijn
zoon, in het vredesverdrag openlijk
aangeklaagd ais de persoon, die de
voornaamste schuld heeft aan den oor
log en aan de onwettige daden der
Duitsche strijdkrachten tegen de geal
lieerden. Hem is duidelijk gemaakt, dat
zijn eenige kans, om de ernstige gevol
gen van zijn daden gedurende den
oorlog te vermijden, gelegen is in zijn
bereidwilligheid om in zijn tegenwoor
dig toevluchtsoord te blijven.
De mogendheden tegenover den
gewezen keizer.
Door het nieuwsagentschap „Belga"
werd gisteren het volgende zonderlinge
telegram aan de bladen gezonden
Volgens inlichtingen uit verschillen
de bronnen van Doorn te Brussel ont
vangen, zouden den ex-keizer twaalf
paspoorten voor Duitschland zijn uit
gereikt.
De ex-keizer heeft met de'voornaam
ste personen uit zijn omgeving een be
langrijke bespreking gehouden.
Volgens de „Gazette" verwacht men
tegen 4 December a.s. het herstel van
de regeering van de Hohenzoilern-
dynastie, met den ex-kroonprins of den
ex-keizer op den Pruisischen froon".
De Berlijnsche correspondent van het
„Hbld." meldt naar aanleiding hier
van
Het bericht van Fransche en Belgi
sche bladen, dat de Duitsche regeering
ook den ex-keizer een pas voor den
terugkeer naar Duitschland zou hebben
verstrekt, is, naar wij van officieele
zijde vernemen, volkomen uit de lucht
gegrepen.
HET RAADSLIDMAATSCHAP VAN
DR. STAVERMAN.
Door Burg. en Weth. is het volgende
voorstel aan den gemeenteraad ge
daan
Naar aanleiding van onze, ingevolge
art. 25 der Gemeentewet, aan den heer
A. Staverman gerichte waarschuwing
betreffende het aanvaarden van een
met het lidmaatschap van den raad on-
vereenigbare betrekking, onderwierp de
heer Staverman deze zaak aan het oor
deel van uw college bij een uitvoerig
vertoogschrift, hetwelk wij 0;i. op vol
ledige wijze in ons aan U gericht prae-
advies bestreden.
Het was inderdaad het recht van den
heer Staverman om van repliek te die
nen op ons antwoord aan uwen raad,
doch, dit recht erkennende, meenen
wij, dat ook uw college aanspraak kan
maken op onze conclusie van dupliek in
deze aangelegenheid, alvorens daar
over een oordeel te vellen.
Alvorens over te gaan tot de bespre
king van de in geschil zijnde feiten en
omstandigheden zij het ons vergund
een algemeene opmerking te maken
over den o.i. onrechtmatigen toon,
waarin het vertoogschrift 'van den
heer Staverman en voornamelijk dat
van diens raadsman mr. Adriaanse is
gesteld.
Wij zijn van gevoelen, dat ons prae-
advies daartoe geenszins aanleiding
kan geven immers op zakelijken toon
hebben wij onze meeningen tegenover
die van den heer Staverman gesteld.
De onjuiste verdachtmakingen aan het
adres van ons college oefenden dan
ook een hinderlijken invloed uit op de
beantwoording van beide stukken. Wij
betreuren zulks, omdat wij zoo gaarne
het persoonlijke element uit deze zaak
hadden gehouden. De ongepaste toon.
waarin het stuk van mr. Adriaanse is
gesteld en de verdachtmakingen aan
ons adres, welke in beide geschriften
zijn opgenomen, hadden wij in deze,
publieke, zaak van de heeren niet ver
wacht.
Slechts met een woord van protest
meenen wij die uitlatingen te kunnen
voorbij gaan.
Bij de beantwoording der stukken
zijn wij van oordeel, dat wij ons vol
ledig kunnen refereeren aan den in
houd van ons prae-advies de kennis
neming van de bestrijding van ons
standpunt geeft ons op geen enkel on
derdeel aanleiding thans een andere
zienswijze naar voren te brengen.
Wij zullen dan ook trachten zoo
weinig mogelijk in herhaling te treden
van hetgeen wij over deze zaak schre
ven, tén einde den omvang der stukken
niet noodeloos uit te breiden.
Ten aanzien van de bewering van
den heer Staverman, dat wij geen po
ging doen om zijn krachtigste argu
ment te weerleggen, dat nl. zijn werk
kring in het Gasthuis principieel niet
gewijzigd is door de aanvaarding zij
ner benoeming van 3 Augustus j!., zij
verwezen naar ons uitvoerig betoog
over de oude en over de nieuwe positie
van den heer Staverman als chirurg
van genoemde instelling. Het gaat hier
om de veranderde verhouding ten op
zichte van het Gasthuis, ontstaan door
de uitdrukkelijke opneming van den
heer Staverman in het dienstverband
der gemeente. Maar bovendien breidde
men zijn werkkring uit en verhoogde
men de belooning van den titularis.
Door de regenten werd toen tevens
voorgesteld een band te leggen tus
schen chirurg en Gasthuis. Zulks ge
schiedde op de juiste wijze door den
gemeenteraad.
Uit onze vroegere uiteenzetting
blijkt o.i. zonneklaar, dat regenten
nimmer den heer Staverman als chirurg
hebben aangesteld. Dit is niet in tegen
spraak met de feiten. Ware zulks wèl
het geval en hadden regenten den heer
Staverman benoemd, krachtens mach
tiging van den raad, dan zou ook die
benoeming volledige rechtskracht be
zitten.
Wij hebben nimmer ontkend, dat de
heer Staverman heelkundigen arbeid
in het Gasthuis heeft verricht, integen
deel, hij deed zulks gedurende tal van
jaren, eerst pro Deo, later tegen be
zoldiging, doch zulks uitsluitend on
der de auspiciën van den geneesheer
dr. Duyvis en niet krachtens „aanstel
ling" als chirurg.
Daar den heer Staverman zijn een
viertal feiten tot staving van zijn be
toog genoemd.
Ad lum. Het brengen van de be
zoldiging van den chirurg op de be
grooting van het Gasthuis geschiedde
wij vermeldden het reeds in ons
prae-advies op grond van comp
tabele overwegingen. Het werd onjuist
geacht, dat deze belooning, waarmede
het salaris van den gemeente-genees
heer dr. Duyvis was verhoogd, de ge-
meentebegrooting drukte.
Ad 2um. Dat ook bij de algeheele
saiarisvërhooging van het gemeente-
personeel in zijn geheelen omvang de
belooning van den chirurg ook werd
vergroot, zij op billijkheidsmotieven
alleszins verklaarbaar, daar deze arts
toch eveneens tegen honorarium zijn
diensten vervulde, zij het dan ook bui
ten ambtelijk dienstverband.
Ad 3um. In de verklaring van re
genten staat, dat de heer Staverman
als chirurg gedurende een zeker tijdvak
en op een bezoldiging aan het Gast
huis is werkzaam geweest. Dit zullen
wij op bovengenoemde gronden, nim
mer ontkennen. Het ambtelijk dienst
verband vloeit niet daaruit voort.
Ad 4um. In de overgelegde be
scheiden wordt telkens van bewezen
diensten aan het Gasthuis gesproken.
Ongetwijfeld heeft de heer Staverman
die instelling diensten bewezen.
Ondanks het betoog van den heer
Staverman blijven wij van meening,
dat er vóór Augustus jl. geen ambte
lijk dienstverband bestond tusschen
den chirurg en het Gasthuis. Wij wil
len hier even vastleggen de bewerin
gen van den heer Staverman, dat re
genten hem als „officieelen chirurg"
erkenden en dat „uit alle stukken blijkt,
dat in werkelijkheid een benoeming
heeft bestaan", zij 't dan ook, dat 't pa
pieren bewijs verzuimd is te schrijven.
De heer Staverman beschouwt zich dus,
ook vóór 1923, in ambtelijke verhou
ding te staan tot het gemeentelijk
gasthuis. (Zulks in tegenstelling met
het oordeel van mr. Adriaanse, waar
deze op blz. 5 van zijn memorie schrijft:
„Naar mijne opvatting heeft tusschen
U en het Gasthuis nooit iets anders be
staan dan een civielrechtelijk contract
U verbond U tot het verleenen van chi
rurgische hulp tegen 'n zekere vergoe
ding dat daarbij eenige voorwaarden
van weerszijden gesteld werden is be
grijpelijk, maar veranderde niets aan
den aard van het contract.
Een dergelijk contract is onder
eenigszins gewijzigde voorwaarden,
welke evenmin den aard van het con
tract raakten, nu met de gemeente ge
sloten.")
Naar onze beschouwing van de po
sitie van den heer Staverman bestond
voor toepassing van art. 25 vóór
Augustus 1923 geen aanleiding. „Ge
wijzigde politieke verhoudingen"
zoo die er waren zouden daarop
geen invloed kunnen uitoefenen.
Omtrent de vraag, welke categorieën
van patiënten in het Gasthuis kunnen
worden verpleegd zij het ons vergund
te verwijzen naar ons prae-advies. On
der de de patiënten,, niet vallende
onder de armenpraktijk, behooren die,
genoemd sub a, b, e en f van het
Tarief.
Tegen de door den heer Staverman
gegeven uiteenzetting over de verschil
lende soorten van patiënten moeten wij
beslist bezwaar aanteekenen. De op
somming door hem gegeven is niet
juist en stemt niet overeen met art. 5
van het Tarief.
Eveneens is onjuist de sub 3e gege
ven omschrijving „Patiënten, eerste
„en tweede klasse, die vrije artsenkeuze
„hebben en geneeskundige of heelkun
dige behandeling zelf extra moeten
„betalen, evenals derden het doen bij
categorie 2."
'Het tarief zegt te dien aanzien
„Geeft een verpleegde aan het bestuur
„van het Gasthuis zijn wensch te ken-
„nen om door een geneesheer te zijner
„keuze te worden behandeld dan kan
„dit door regenten worden toegestaan.
„Het ge\yone tarief blijft dan van
„toepassing, maar voor het honorarium
„en eventueele andere kosten, door den
„gekozen medicus in rekening te bren-
„gen alsmede voor de kosten van ge-
„nees- en verbandmiddelen, zal alleen
„de patiënt aansprakelijk zijn."
Hieruit volgt, dat de patiënten, die
van de artsenkeuze geen gebruik ma
ken, volgens het tarief betalen m.a.w.,
dat onder de sub b, c, d en f van het
tarief genoemde bedragen het honora
rium van den chirurg is begrepen, (Met
uitzondering departement van marine,
Rijksverzekeringsbank, e. d.).
De patiënten „der eerste en tweede
klasse" (waar komt deze uitdrukking
van den heer Staverman vandaan
betalen niet zelf den chirurg van het
Gasthuis. Maken deze patiënten van
hun recht van vrije artsenkeuze gebruik
en kiezen zij een chirurg, die buiten
het Gasthuis staat, dan zijn zij gehou
den dien afzonderlijk te betalen.
Onjuist is dan ook de bewering van
den heer Staverman „dat de verplich
ting van den chirurg van het Gasthuis
om de sub 2 en 3 genoemde patiënten
te behandelen geen ambtelijke verhou
ding schept, omdat de gemeente-finan-
ciën daar geheel buiten (zouden)
staan." Onder het honorarium van den
gemeentechirurg is wel degelijk de be
zoldiging voor de behandeling van „de
eerste en tweede klasse-patiënten" be
grepen.
Ten aanzien van de beschouwing
van den heer Staverman over de pa
tiënten, die 4 per dag betalen (onder
deze categorie zijn ook de zooeven
genoemde patiënten begrepen) zij me
degedeeld, dat die uiteenzetting op een
geheel onjuiste praemisse is opge
bouwd.
Volgens een berekening van den
secretaris-rentmeester van het Gasthuis
bedraagt de kostprijs voor de opne
ming in het Gasthuis, met inbegrip van
geneeskundige behandeling enz.,
3.75 per dag. Hieruit volgt, dat de
patiënten, die 4 per dag betalen, in
het Gasthuis (waarin tot dusver uit
sluitend zaalverpleging plaats heeft)
volledig in hun eigen geneeskundige
behandeling kunnen voorzien.
Verder zij opgemerkt, dat de heer
Staverman geen aandacht heeft ge
schonken aan de patiënten, die volgens
het tarief 6 per dag betalen. Deze zijn
de sub f genoemde, de niet-ingezete-
nen-, die alleen worden opgenomen als
er op de ziekenzalen plaats is.
Uit bovenstaande uiteenzetting moge
dus voldoende blijken, dat de werkkring
van den gemeentechirurg zich niet uit
sluitend tot „de armenpraktijk en daar
mede gelijkstaanden arbeid" beperkt.
Waar bij de benoeming van den
chirurg, in het besluit, uitdrukkelijk aan
dien ambtenaar is opgedragen het chi
rurgische gedeelte van den opleidings
cursus voor leerlingverpleegsters moge
daaruit de conclusie worden getrokken,
dat deze verplichting niet dermate in-
haerent is aan de taak van den heel
kundig geneesheer van het Gasthuis
als de heer Staverman hef doet voor-
konjen.
In aansluiting met de jurisprudentie
over de: toepassing van de uitzonde
ringsbepaling „met de armenpraktijk
belast" van art. 23 der Gemeentewet,
moge hier toch wel worden geconsta
teerd, dat het geven van les aan de
leerlingverpleegsters geen uitoefening is
van de armenpraktijk.
Met de uiteenzetting van den heer
Staverman over de ambtelijke verhou
ding van den chirurg van het Gasthuis
tot het bestuur van die instelling en van
de gemeente kunnen wij ons in geenen
deele vereenigen en, waar de heer Sta
verman thans aan het Gasthuis ambte-