WOENSDAG ÏO
gemeentebestuur
binnenland
-Vo 339
61e Jaargang
NGSCHE
ONVEILIGHEID VAARWATER.
Gchietoefeningen.
De Burgemeester van Vlissingen maakt
aan zeevarenden bekend, dat op 16 en 17
zoonoodig op 18 en 19 October a.s. in hei
zeegat van Texel, vanaf het fort Erfprins,
en op 17 zoonoodig op 18 October a.s. van
het werk „Ronduit" bij Naarden schiet
oefeningen zullen worden gehouden.
De voor de veiligheid te nemen voor
zorgsmaatregelen liggen voor belangheb
benden ter Secretarie dezer gemeente ter
inzage.
Vlissingen, 10 October 1923.
De Burgemeester voornoemd,
VAN WOELDEREN.
De postcheque- en girodienst.
Van bevoegde zijde deelt men mede,
dat alle betalingen ter zake van vorde
ringen ten laste van het rijk, zooals
opvorderbaar wordende termijnen, trac-
tementen, wachtgelden, toelagen, vor
deringen wegens leveringen, enz. met
het oog op de tijdelijke stopzetting van
den postcheque- en girodienst toi nader
bericht zullen geschieden door tus-
schenkomst van de rijksbetaalmeesters
of van de Nederlandsche Bank. t
In het hol van den leeuw
De parlementaire redacteur van „de
Standaard" sëhriift
In een deel dér pers circuleert onder
dit mooie kopje een verhaal uit „de
Telegraaf", van iemand, die in Den
Haag in de Jan van Nassausfraat geko
men was met het petitionnement tegen
de Vlootwet en daar via de dienst
maagd kennis gemaakt had met een
mijnheer, die woedend naar voren was
gestoven en gezegd had ik teekern dat
ding niet
Die woedende mijnheer was dan mi
nister Colijn geweest
Het heele verhaal leek ons wat erg
onwaarschijnlijk, zooiets van iemand
met een dikken duim, die om interes
sante copie verlegen is. Wij hebben eens
even de moeite genomen, om bij „den
leeuw" in kwestie te informeeren en de
heer Colijn verzekerde ons niet één
Ietter uit dat bericht is waar.
Weer dus een verhaal uit de wereld,
't spijt ons 't meest voor den man, die
het fantaseerde.
Examens stuurlieden ter koopvaardij.
De commissie voor de stuurlieden
examens, bedoeld in de Schipperswet
(Staatsblad 1907, no. 244), zal, aan
vangende 6 November 1923, zitting
houden, te 's-Gravenhage.
De aanvragen om tot de examens te
worden toegelaten moeten den voorzit
ter der commissie bereikt hebben vóór
21 October 1923.
Belanghebbenden worden.' ten aan
zien van de voorwaarden om tot dit
examen te worden toegelaten verwezen
naar art. 7 van het bij besluit van 27
December 1907 (Staatsblad no 353)
vastgestelde reglement voor de stuur-
liedeneramens.
DE WAARSCHUWING AAN
DR. A. STAVERMAN.
Door Burg. en Weth. is het volgende
voorstel aan den gemeenteraad gedaan:
Bij schrijven van 8 September j.l.
deelden wij den heer A. Staverman me
de, dat tengevolge van het aanvaarden
zijner benoeming tot chirurg aan het
Gasthuis, welke betrekking o. i. krach
tens art. 23 f der Gemeentewet onver-
eenigbaar is met het lidmaatschap van
den raad, hij had opgehouden lid van
den raad1 der gemeente Vlissingen te
zijn.
Waar van dit feit niet door den heer
Staverman ingevolge art. 25, ie lid dei-
wet aan den raad was kennis gegeven
en wij van oordeel waren, dat een van
de in dat lid' omschreven gevallen zich
voordeed, „waarschuwden" wij hem,
ingevolge art. 25, 2e lid, alsnog kennis
te geven aan den raad, dat hij op grond
van het bovenstaande had opgehouden
lid van den raad te zijn.
De heer Staverman gaf daarop bij
brief van 14 September ji. aan uwen
raad te kennen, dat hij de bovenvermel
de meening van ons college niet deelde
eni derhalve op grond van art. 25, al. 3
der Gemeentewet, deze zaak aan uw
oordeel wenschte te onderwerpen.
Alvorens wij ons geroepen achtten
den heer Staverman, in opdracht van de
Gemeentewet, er op te moeten wijzen,
dat hij een met zijn raadslidmaatschap
onvereenigbare betrekking had aange
nomen, waren wij van meening, dat wij
ons in deze niet uitsluitend mochten
laten leiden naar ons eigen oordeel,
doch dat de belangrijkheid dezer aan
gelegenheid1 eischte, dat wij ons ook
van buiten ons college staande deskun
dige zijde zouden laten inlichten.
Aan het instituut, dat in de admini
stratieve wereld een zeer goeden naam
heeft, het „Bureau voor staats- en ad-
mistratiefrechterlijke adviezen" van mr.
H. Blaupot ten Cate en W. J. van der
Meer c.s. te 's-Gravenhage legden wij
op de meest objectieve wijze de gerezen
vraag ter beantwoording voor.
Toen blijkens het overgelegde advies
het Bureau zich, zonder eer.igc reserve,
uitsprak vóór onze meening, zagen wij
ons genoodzaakt te handelen zooals de
Gemeentewet gebood, aan welke wet
wij mede den eed van trouw hadden
afgelegd bij de aanvaarding onzer
functies.
Door het aannemen van de betrek
king van chirurg aan het gasthuis dooi
den heer Staverman, kon de in uwe ver
gadering geuite wensch om den heer
Staverman voor den raad te behouden
o. i. niet in vervulling komen.
Daar de heer Staverman U thans
voor het feit heeft gesteld in deze zaak
een beslissing te moeten nemen is het
van het grootste gewicht U een zoo
volledig mogelijk overzicht van de
kwestie- te geven. Daarbij kunnen wij
verwijzen naar het betoog van den heer
Staverman (w.o. wij dat van diens
raadsman, mr. Adriaanse, zullen begrij
pen). Diens verweerschrift hebben wij,
in aansluiting met het eerste advies,
eveneens in handen gesteld van het
Adviesbureau.
Naar de opmerkingen van het bureau,
vervat in hun brief van 28 September
j.l., welke wij gaarne tot de onze ma
ken, veroorloven wij ons U te ]jogen
verwijzen.
Laten wij. beginnen U in herinnering
te brengen, dat de heer Staverman blijr-
kens diens brief van 5 April j.l. zich
verplicht achtte zijn mandaat als ge
meenteraadslid neer te leggen.
Diens opvolger werd1 den 27en April
d.a.v. als lid van den raad toegelaten.
Krachtens den uitslag der in dit jaar
gehouden periodieke verkiezing werd
de heer Staverman weder benoemd ter
vervulling van een der plaatsen der le
den, die met den ien Dinsdag van
September moesten aftreden.
Het onderzoek van zijn geloofsbrief
vond plaats 3 Augustus j.l., in welke
vergadering o.m. tot toelating van den
heer Staverman werd besloten.
Reeds 8 Maart j.l- bereikte hef col
lege van regenten van het gasthuis een
schrijven van den heer Staverman,
houdende de mededeeling, dat hij met
ingang van 1 Juli a.s. (verlengd tot 1
Augustus d.a.v. B. en W.) „zijne func
tie van heelkundige aan het gemeente-
gasthuis wenschte te beëindigen".
Deze opzegging van de werkzaam
heden aan het gasthuis van den heer
Staverman werd door het college van
regenten geaccepteerd. (Al hetgeen in
dien tijd naar aanleiding daarvan is
voorgevallen meenen wij gerust te kun
nen voorbij gaan, daar het mei de on-
derwerpelijke zaak geen verband
houdt).
Waar door den heer Staverman in
zijn betoog een beroep gedaan wordt
op zijn afgesloten periode van zijn
raadslidmaatschap, dringt allereerst de
vraag naar voren van welken aard
was de positie van den heer Staverman
als chirurg van het gasthuis "t
iHet door den gemeenteraad vastge
stelde reglement van het gasthuis kent
de betrekking van chirurg niet. Zulks
baart echter geen verwondering als
men bedenkt, dat die functie vóór 3
Augustus j.l. den datum waarop de
raad haar officieel vaststelde niet
ambtelijk bestond.
De oorzaak van deze omstandigheid
blijkt uit den inhoud1 van art. 2 der in
structie van de gemeente-geneeskundi
gen, vastgesteld 29 October 1909, al
waar wij, lezen „Aan den lsten ge
neeskundige (dr. C. A. Duyvis) is op
gedragen de heelkundige hulp in ha
nen geheelen omvang, zoowel aan hen
„die vanwege het Algemeen Armbe-
„stuur ondersteund worden, als aan
„die in het Gasthuis, Burgerweeshuis of
„in de gemeentelijke ziekenzalen ver-
„pleegd worden.
„Hij is bovendien belast met de ge
neeskundige hulp in het Gasthuis en
„de aldaar ingerichte ziekenzalen".
In den loop der jaren breidde de
heelkundige hulp zich zoodanig uit, dat
aan dr. Duyvis met ingang van 1 Janu
ari 1919 door uwen raad een verhoo
ging van bezoldiging werd toegekend
van 500 per jaar.
Deze salarisverhooging werd op de
volgende wijze door ons college in de
op 17 October 1918 gedagteekende
Nota van wijzigingen in de ontwerp-
Gemeentebegrooting van 1919 gemo
tiveerd
„Op advies van regenten van het
„Gasthuis wordt voorgesteld de jaar
wedde van den gemeente-geneesheer
„Dr. C. A. Duyvis te verhoogen met
500, zulks in verband met de in de
„laatste jaren veelvuldig voorkomende
„operatiën, waardoor het noodzakelijk
„is geworden dat hij zich te zijnen kos-
„te, van chirurgische hulp voorziet".
Deze toelichting, met de door ons
thans onderstreepte woorden, typeert
op o. i. zeer juiste wijze de positie die
de chirurg toenmaals innam. De ge
meente kende den heer Staverman niet;
tusschen hem en de gemeente (Gast
huis) bestond dan ook geenerlei band.
tn deze verhouding kwam zelfs geen
verandering toen in 1920 de verhooging
van de bezoldiging van dr. Duyvis
werd afgevoerd van de gemeentebe-
grooting en terecht werd uitge
trokken als salaris van den chirurg op
de begrooting van het Gasthuis, waar
deze post beter op zijn plaats was.
Nimmer werd dan ook blijkens schrij
ven van regenten aan ons college d.d.
25 September j.l. door het bestuur van
het Gasthuis aan den heer Staverman
een bewijs van aanstelling ais chirurg
van deze inrichting verstrekt.
Ware zulks wél het geval géweest
dan hadden regenten hunne bevoegd
heid ongetwijfeld overschreden.
De arbeid van den heer Staverman
in bet Gasthuis schiep vóór i Augustus
j.l. geen enkele ambtelijke verhouding
tusschen hem en de gemeentelijke in
stelling, welke onvereenigbaar zou zijn
met zijn raadslidmaatschap.
Dat de heer Staverman een bezoldi
ging genoot uit de kas van het Gast
huis, of indirect uit de gemeentekas
voor zijn arbeidsprestatie was bij de
boven uiteengezette verhoudingen met
geen enkel wetsvoorschrift in strijd.
De bewering van den heer Staverman
sub 1 van zijn betoogschrift moge dan
ook door het bovenstaande geheel zijn
opgehelderd en weerlegd.
Nadat de pogingen van regenten, in
samenwerking met dr. Duyvis, orn den
heer Staverman ais chirurg voor het
Ghsthuis op aannemelijke voorwaarden
te behouden, met -geen succes waren
bekroond, werd na de verwerping
van het voorstel tot benoeming van een
chirurg op 6 Juli j.l. door de regen
ten de positie van den chirurg geheel
herzien.
Een commissie uit regenten werd
aangewezen om de rechten en verplich
tingen van den chirurg te ontwerpen.
Daarna werd door de regenten aan
den raad een voorstel gedaan om op
een verhoogd salaris een chirurg te be
noemen met bepaling van de rechten en
verplichtingen welke den titularis zou
den worden toegekend en opgelegd.
Deze dienstvoorwaarden werden vóór
dien door beide personen, die op de
alphabetische aanbeveling voorkwa
men, aanvaard.
Bij raadsbesluit van 3 Augustus j.l.
had door uwen raad de benoeming
plaats van den heer Staverman tot
chirurg aan het Gasthuis op een jaar
wedde van 2200.
Bij het benoemingsbesluit werd den
heer Staverman bij wijze van instructie
opgedragen
„1. Het behandelen der chirurgische
„patiënten, waaronder begrepen o.a.
„het operatieve gedeelte, de nabehan
deling, de urologische behandeling
„(ook systocopie) in het Gasthuis.
„2. (Het chirurgische gedeelte van
„den opleidingscursus voor ieerling-
„verpleegsters".
Den 9 Augustus d.a.v. gaf de heer
Staverman schriftelijk te kennen op de
medegedeelde nader gewijzigde voor
waarden zijne benoeming tot chirurg
aan het Gasthuis te aanvaarden.
Door de aanvaarding van deze be
trekking werd toen een ambtelijke
band geschapen tusschen den chirurg
Staverman en het gemeentelijk Gast
huis.
Wij wenschen er de aandacht op te
vestigen, dat bij bet benoemingsbesluit
(instructie) den 'heer Staverman de be
handeling „der" chirurgische patiënten
werd opgedragen en hij tevens met den
opleidingscursus werd belast.
Op de vraag, welke categorieën van
patiënten bedoeld worden in het be
noemingsbesluit, geeft het door uwen
raad den 27 Augustus 1920 vastgesteld
en den 29 Augustus 1921 gewijzigd
Tarief der kosten van opneming cn
verpleging in het Gasthuis te Vlissingen
een antwoord.
In art. 5, al. 1, worden zes catego
rieën van patiënten in de ziekenafdee-
ling opgesomd, met vermelding van het
bedrag der verpleegkosten. Behalve
ééne uitzondering is de chirurgische
behandeling onder het tarief begrepen.
Bedoelde uitzondering is neergelegd in
uw besluit van 29 Augustus 1921 tot
wijziging van art. 5 al. 3, van het Ta
rief. Deze aliena luidt thans „Genees
kundige hulp en geneesmiddelen zijn in
de verpleegkosten begrepen en behalve,
wanneer het geldt, patiënten verpleegd
voor rekening van het departement van
marine, van oorlog, de Rijksverzeke
ringsbank, den Raad van Arbeid en
soortgelijke instellingen, dit laatste ter
beoordeeling van regenten, waarvoor
boven de sub e of t vermelde verpleeg
kosten het honorarium van de behan
delende geneesheeren volgens het
tarief van de R. v. B. verschul
digd is."
Onder de armlastige of minvermo
gende patiënten vallen niet die ge
noemd sub b „ingezetenen, ver
pleegd voor eigen rekening of voor re
kening van andere particulieren", sub e,
personen, verpleegd voor rekening der
R v. B. en sub f niet ingezetenen, die
alleen worden opgenomen wanneer er
geen gegronde vrees bestaat voor
plaatsgebrek in de ziekenzalen.
Alléén voor het geval de verpleging
van een patiënt geschiedt voor reke
ning van één hierboven vermelde instel
ling wordt door den chirurg boven de
verpleegkosten een afzonderlijk tarief
in rekening gebracht.
In het licht van bovenstaande offici-
eele bescheiden beschouwd is derhalve
niet juist de bewering van den heer
Staverman onder punt 2 van zijn be
toog, dat hij aan het Gasthuis dient
beschouwd te worden ais heelkundige
in het Gasthuis, belast met de armen
praktijk.
in den boven uiteengezetten toestand
■is ondanks de poging van den heer
Staverman geen wijziging gebracht,
waardoor het gemeentelijke Gasthuis
niet teruggesteld is in den rang van
armenrichtjjig, maar uitdrukkelijk de
verpleging van zgn. „klasse-patiënten"
is behouden.
in uwe vergadering n.I. van 3 Augus
tus j.l. werd met groote meerderheid
een conclusie aangenomen, waarin o.m.
de volgende zinnen voorkomen
„'Nu dus in de gemeente Vlissingen
vaststaat, dat er behoort te zijn een
gemeentelijke ziekenzorg, volgt hier
uit, dat voor ieder de gelegenheid be
staan moet, in het gemeentelijk zieken
huis te kunnen worden verpleegd, ook
voor zgn. klasse-patiënten.
„De eisch door dr. Staverman bij
schrijven van 4 Juni j.l. aan regenten
van het Gasthuis gesteld, dat voortaan
geen klasse-patiënten in bet gemeente
ziekenhuis zouden mogen worden be
handeld, was derhalve in strijd met het
raadsbesluit van 26 Januari j.l. en kon
door regenten niet worden ingewilligd".
In aansluiting met het bovenstaande
zouden wij het in flagranten strijd' ach
ten, indien het benoemingsbesluit van
den heer Staverman zoodanig zou wor
den gewijzigd, dat hij alsnog uitsluitend
met de armenpractijk werd belKst.
Indien de verplichtingen van den heer
Staverman daarbij zoodanig zouden
worden veranderd, dat de chirurgische
hulp aan anderen dan armlastigen bij
wijze van „voorwaarden" aan de be
noeming verbonden zouden worden
vervuld, zou zulks in geenerlei opzicht
verandering brengen in de ambtelijke
positie van den heer Staverman tegen
over de gemeente en de vervulling zij
ner functie in haar geheel.
Aan een dergelijke, met de wezenlijke
belangen van onze gemeentelijke zie-
keninstelling in strijd zijnde vorirstel-
lig der feiten zouden wij nimmer onze
medewerking kunnen verleenen.
Het juridische betoog van mr. Adri
aanse vangt aan met een beschouwing
over de toepassing van art. 25 der Ge
meentewet.
Alvorens over de hoofdzaak verder
ons standpunt uiteen te zetten zullen
wiji gaarne aan genoemd punt onze
aandacht wijden.
Art. 25 der Gemeentewet luidt „Een
lid van den raad, een der in art. 19 ver
melde vereischten verliezende, of een
der in art. 23 uitgesloten betrekkingen
aannemende, houdt op lid te zijn" enz.
Mr. Adriaanse betoogt dat art. 25
niet op den h-eer Staverman van toe
passing is, aangezien deze vóót het
tijdstip der beëediging als lid van den
raad de betrekking van chirurg aan het
Gasthuis had aangenomen. De moge
lijkheid van dit geval heeft de wetgever
naar zijn meening niet voorzien.
Aan het slot van zijn stuk schrijft hij
echter „Naar den geest der wet han
delende zoudt ge niet op moeten ko
men, den eed niet moeten afleggen, het
lidmaatschap niet aanvaarden, indien
ge ook van meening waart dat het lid
maatschap van den raad onvereenig
baar is met het zijn van chirurg van het
Gasthuis enz."
Met deze woorden kunnen wij ons
geheel vereenigen. O. i. had de heer
Staverman in overeenstemming met de
toelichting op art. 18 der Gemeentewet
dadelijk buiten den raad' moeten blijven.
Wij geven gaarne met de redactie
van de „Gemeentestem" toe, dat art. 25
duidelijker had kunnen zijn geredigeerd,
nochtans is de beschouwing over art.
25 van mr. Adriaanse met de bestaande
jurisprudentie in lijnrechten strijd.
Reeds in 1872 beslisten Ged. Staten
van Gelderland (Gem.Stem 1068) (zie
mr Vos Gemeentewet), dat indien
een raadslid' eenmaal is toegelaten art.
25 van toepassing is, ook al had. de
installatie nog niet plaats gehad, toen
hij een der vereischten voor het lid
maatschap verloor.
Volgens de Gemeentewet wordt bij
het onderzoek der geloofsbrieven be
oordeeld, of de benoemde leden al of
niet aan de wettelijke vereischten aan
het raadslidmaatschap verbonden vol
doen. Indien na de toelating zich om
standigheden voordoen waardoor een
lid niet meer zijn functie mag vervullen
vindt toepassing van art. 25 der wet
plaats.
Bij deze redeneering sluiten zich de
beslissingen in hoogste instantie aan
(vgl. K. B. van 2 September 1886, Fe
bruari 1898, 3 November 1916 en 28
November 1919).
De o.i. onjuiste meening van mr.
Adriaanse vindt o.i. haar oorsprong in
de niet door de wetenschap gehuldigde
leer, dat een raadslid eerst op het tijd
stip van beëediging lid van den raad
wordt.
Verder begaat mr. Adriaanse een
vergissing waar hij zegt „Immers het
onderzoek der geloofsbrieven met het
besluit tot toelating en de beëediging
ging geregeld onder de oude bedeeling
in eene zitting." Deze bewering is in
strijd met art. 38 (oud) de-r Gemeente
wet, bij welk voorschrift werd bepaald,
dat de nieuw inkomende leden hun be
trekking niet mochten aanvaarden alvo
rens de wettelijke beroepstijd was ver
streken.
De conclusie wel.ke mr. Adriaanse uit
de onjuiste bewering trekt kunnen wij
dan ook voorbij gaan.
in het advies van mr. Blaupot ten
Cate wordt er op gewezen, dat mr
Adriaanse voor staving van zijn betoog
verwijst naar een beslissing van Ged.
Staten van Limburg van 1902 en daar
bij het standaardwerk van mr. Oppen-
heini aanhaalt, doch hij verzuimt ie
vermelden, dat deze beslissing door den
hoogleeraar ter plaatse wordt gekriti
seerd.
Wij, kunnen hier nog aan toevoegen,
dat het geval waarover het Limbürg-
sche college van Ged. Staten een be
slissing gaf geheel afwijkt van het on
ze. Het gold daar een lid van den raad,
ten aanzien van wien bij rechterlijke
uitspraak was vastgesteld, dat hij nooit
het Nederlanderschap had bezeten. De
dwaling van den raad bij hef onderzoek
der geloofsbrieven kon niet de toepas
sing van art. 25 ten gevolge hebben.
Doch hier te Vlissingen is van geen
dwaling sprake, omdat eerst na het
onderzoek der geloofsbrieven en de~
toelating als raadslid, de uifshiitings-
grond is opgekomen.
Ook de redactie van de „Gemeente
stem" schaart zich omtrent de toepas
sing van art. 25 der Gemeentewet ge
heel aan onze zijde zie haar ant
woord op een vraag in no. 3758 van G
October 1923.
Thans kunnen we nagaan, in hoe
verre de heer Staverman een met het
raadslidmaatschap onvereenigbare be
trekking bekleedt.
Art. 23 der Gemeentewet luidt
„Het lidmaatschap van -den raad is
onvereenigbaar met de betrekking van
a. enz., f. ambtenaar, vanwege het
gemeentebestuur aangesteld, of daar
aan ondergeschikt enz."
„De bepaling der zinsnede t is niet
van toepassing op enz. noch eindelijk
op genees-, heel- of verloskundigen,
die met de armenpractijk belast zijn."
In aansluiting met hetgeen wij reeds
schreven over de nieuwe positie van
den heer Staverman moge nog even
worden aangestipt, dat hij door den
raad tot chirurg aan het Gasthuis werd
benoemd op de rechten en verplichtin
gen in het besluit van den raad om
schreven. Deze openming van de rech
ten en plichten geldt als instructie of
als basis voor een uit te werken in
structie..
Voorts zij, voorop gesteld', dat het
Gasthuis is een gemeentelijke instelling
van weldadigheid met daaraan verbon
den ziekenafdeeling.
Wij kunnen hierbij melding maken
van een beslissing van Ged. Staten
van Gelderland van zeer recenten da
tum over het karakter van een derge
lijke instelling.
Bij besluit van 1 Augustus j.l., opge
nomen in „De Gemeente" van 20 Sep
tember d.a.v., werd overwogen, dat het
Nieuwe of Armenweeshuis te Arnhem
behoort tot die genoemd in art. 2, ie
lid sub a der Armenwet, welke jnstel-
lingen, ook waar deze haar eigen fond
sen hebben, niettemin volgens de bepa
lingen van het tweede hoofdstuk tier
wet in een toestand van ondergeschikt
heid verkeeren, zoowel aan Ged. Staten
als aan den Gemeenteraad, aan den
laatste, doordat -deze haar reglement
vaststelt en haar begrootingen en reke
ningen van ontvangsten en uitgaven
aan de goedkeuring van dit college zijn
onderworpen.
Tevens zij in dit verband de aan
dacht .gevestigd op het Kon. Besluit van
19 Juni 1922 no. 204 (Gem. Stem no.
3696), waarbij werd beslist, dat ieve-
ring aan eene instelling van weldadig
heid, die zoowel rechtens als financieel
afhankelijk is van het gemeentebestuur,
geacht moet worden ten behoeve dei-
gemeente zelve te geschieden.
Wij zagen zooeven, dat de raad den
heer Staverman benoemde. Hij schiep
de verplichtingen waaraan de chirurg
had te voldoen en welke deze vóór de
benoeming aanvaardde. Door deze
omstandigheid komt de heer Staverman
in een disciplinaire verhouding tegen
over den raad. Wordt er een band van
ondergeschiktheid -geschapen ten op
zichte van den chirurg Staverman.
Komt doze zijn verplichtingen niet na,
de raad zal hem kunnen ontslaan.
Zoo terecht omschrijft prof. Buys het
begrip „ambtenaar" in zijn werk De
Grondwet 1, bl. 54 „In de eigenlijke
ambtelijke dienstbetrekking vloeien de
elementen van het private en van het
publieke recht samen. Zij ontstaat door
ihet vrije verdrag, maar in plaats dat dit
verdrag zich oplost in een civielrechter-
lijk contract leidt het slechts tot eene
bijzondere publiekrechterlijke machts
verhouding tusschen den ambtenaar en
andere organen van het staatsgezag, tot
eene belofte van trouw en gehoorzaam
heid aan de boven hem gestelde mach
ten."
Door mr. Adriaanse wordt op biz. 5
van zijn betoog opgemerkt, dat art. 147
der Gemeentewet voorkomende on-