WOENSDAG ÏO gemeentebestuur binnenland -Vo 339 61e Jaargang NGSCHE ONVEILIGHEID VAARWATER. Gchietoefeningen. De Burgemeester van Vlissingen maakt aan zeevarenden bekend, dat op 16 en 17 zoonoodig op 18 en 19 October a.s. in hei zeegat van Texel, vanaf het fort Erfprins, en op 17 zoonoodig op 18 October a.s. van het werk „Ronduit" bij Naarden schiet oefeningen zullen worden gehouden. De voor de veiligheid te nemen voor zorgsmaatregelen liggen voor belangheb benden ter Secretarie dezer gemeente ter inzage. Vlissingen, 10 October 1923. De Burgemeester voornoemd, VAN WOELDEREN. De postcheque- en girodienst. Van bevoegde zijde deelt men mede, dat alle betalingen ter zake van vorde ringen ten laste van het rijk, zooals opvorderbaar wordende termijnen, trac- tementen, wachtgelden, toelagen, vor deringen wegens leveringen, enz. met het oog op de tijdelijke stopzetting van den postcheque- en girodienst toi nader bericht zullen geschieden door tus- schenkomst van de rijksbetaalmeesters of van de Nederlandsche Bank. t In het hol van den leeuw De parlementaire redacteur van „de Standaard" sëhriift In een deel dér pers circuleert onder dit mooie kopje een verhaal uit „de Telegraaf", van iemand, die in Den Haag in de Jan van Nassausfraat geko men was met het petitionnement tegen de Vlootwet en daar via de dienst maagd kennis gemaakt had met een mijnheer, die woedend naar voren was gestoven en gezegd had ik teekern dat ding niet Die woedende mijnheer was dan mi nister Colijn geweest Het heele verhaal leek ons wat erg onwaarschijnlijk, zooiets van iemand met een dikken duim, die om interes sante copie verlegen is. Wij hebben eens even de moeite genomen, om bij „den leeuw" in kwestie te informeeren en de heer Colijn verzekerde ons niet één Ietter uit dat bericht is waar. Weer dus een verhaal uit de wereld, 't spijt ons 't meest voor den man, die het fantaseerde. Examens stuurlieden ter koopvaardij. De commissie voor de stuurlieden examens, bedoeld in de Schipperswet (Staatsblad 1907, no. 244), zal, aan vangende 6 November 1923, zitting houden, te 's-Gravenhage. De aanvragen om tot de examens te worden toegelaten moeten den voorzit ter der commissie bereikt hebben vóór 21 October 1923. Belanghebbenden worden.' ten aan zien van de voorwaarden om tot dit examen te worden toegelaten verwezen naar art. 7 van het bij besluit van 27 December 1907 (Staatsblad no 353) vastgestelde reglement voor de stuur- liedeneramens. DE WAARSCHUWING AAN DR. A. STAVERMAN. Door Burg. en Weth. is het volgende voorstel aan den gemeenteraad gedaan: Bij schrijven van 8 September j.l. deelden wij den heer A. Staverman me de, dat tengevolge van het aanvaarden zijner benoeming tot chirurg aan het Gasthuis, welke betrekking o. i. krach tens art. 23 f der Gemeentewet onver- eenigbaar is met het lidmaatschap van den raad, hij had opgehouden lid van den raad1 der gemeente Vlissingen te zijn. Waar van dit feit niet door den heer Staverman ingevolge art. 25, ie lid dei- wet aan den raad was kennis gegeven en wij van oordeel waren, dat een van de in dat lid' omschreven gevallen zich voordeed, „waarschuwden" wij hem, ingevolge art. 25, 2e lid, alsnog kennis te geven aan den raad, dat hij op grond van het bovenstaande had opgehouden lid van den raad te zijn. De heer Staverman gaf daarop bij brief van 14 September ji. aan uwen raad te kennen, dat hij de bovenvermel de meening van ons college niet deelde eni derhalve op grond van art. 25, al. 3 der Gemeentewet, deze zaak aan uw oordeel wenschte te onderwerpen. Alvorens wij ons geroepen achtten den heer Staverman, in opdracht van de Gemeentewet, er op te moeten wijzen, dat hij een met zijn raadslidmaatschap onvereenigbare betrekking had aange nomen, waren wij van meening, dat wij ons in deze niet uitsluitend mochten laten leiden naar ons eigen oordeel, doch dat de belangrijkheid dezer aan gelegenheid1 eischte, dat wij ons ook van buiten ons college staande deskun dige zijde zouden laten inlichten. Aan het instituut, dat in de admini stratieve wereld een zeer goeden naam heeft, het „Bureau voor staats- en ad- mistratiefrechterlijke adviezen" van mr. H. Blaupot ten Cate en W. J. van der Meer c.s. te 's-Gravenhage legden wij op de meest objectieve wijze de gerezen vraag ter beantwoording voor. Toen blijkens het overgelegde advies het Bureau zich, zonder eer.igc reserve, uitsprak vóór onze meening, zagen wij ons genoodzaakt te handelen zooals de Gemeentewet gebood, aan welke wet wij mede den eed van trouw hadden afgelegd bij de aanvaarding onzer functies. Door het aannemen van de betrek king van chirurg aan het gasthuis dooi den heer Staverman, kon de in uwe ver gadering geuite wensch om den heer Staverman voor den raad te behouden o. i. niet in vervulling komen. Daar de heer Staverman U thans voor het feit heeft gesteld in deze zaak een beslissing te moeten nemen is het van het grootste gewicht U een zoo volledig mogelijk overzicht van de kwestie- te geven. Daarbij kunnen wij verwijzen naar het betoog van den heer Staverman (w.o. wij dat van diens raadsman, mr. Adriaanse, zullen begrij pen). Diens verweerschrift hebben wij, in aansluiting met het eerste advies, eveneens in handen gesteld van het Adviesbureau. Naar de opmerkingen van het bureau, vervat in hun brief van 28 September j.l., welke wij gaarne tot de onze ma ken, veroorloven wij ons U te ]jogen verwijzen. Laten wij. beginnen U in herinnering te brengen, dat de heer Staverman blijr- kens diens brief van 5 April j.l. zich verplicht achtte zijn mandaat als ge meenteraadslid neer te leggen. Diens opvolger werd1 den 27en April d.a.v. als lid van den raad toegelaten. Krachtens den uitslag der in dit jaar gehouden periodieke verkiezing werd de heer Staverman weder benoemd ter vervulling van een der plaatsen der le den, die met den ien Dinsdag van September moesten aftreden. Het onderzoek van zijn geloofsbrief vond plaats 3 Augustus j.l., in welke vergadering o.m. tot toelating van den heer Staverman werd besloten. Reeds 8 Maart j.l- bereikte hef col lege van regenten van het gasthuis een schrijven van den heer Staverman, houdende de mededeeling, dat hij met ingang van 1 Juli a.s. (verlengd tot 1 Augustus d.a.v. B. en W.) „zijne func tie van heelkundige aan het gemeente- gasthuis wenschte te beëindigen". Deze opzegging van de werkzaam heden aan het gasthuis van den heer Staverman werd door het college van regenten geaccepteerd. (Al hetgeen in dien tijd naar aanleiding daarvan is voorgevallen meenen wij gerust te kun nen voorbij gaan, daar het mei de on- derwerpelijke zaak geen verband houdt). Waar door den heer Staverman in zijn betoog een beroep gedaan wordt op zijn afgesloten periode van zijn raadslidmaatschap, dringt allereerst de vraag naar voren van welken aard was de positie van den heer Staverman als chirurg van het gasthuis "t iHet door den gemeenteraad vastge stelde reglement van het gasthuis kent de betrekking van chirurg niet. Zulks baart echter geen verwondering als men bedenkt, dat die functie vóór 3 Augustus j.l. den datum waarop de raad haar officieel vaststelde niet ambtelijk bestond. De oorzaak van deze omstandigheid blijkt uit den inhoud1 van art. 2 der in structie van de gemeente-geneeskundi gen, vastgesteld 29 October 1909, al waar wij, lezen „Aan den lsten ge neeskundige (dr. C. A. Duyvis) is op gedragen de heelkundige hulp in ha nen geheelen omvang, zoowel aan hen „die vanwege het Algemeen Armbe- „stuur ondersteund worden, als aan „die in het Gasthuis, Burgerweeshuis of „in de gemeentelijke ziekenzalen ver- „pleegd worden. „Hij is bovendien belast met de ge neeskundige hulp in het Gasthuis en „de aldaar ingerichte ziekenzalen". In den loop der jaren breidde de heelkundige hulp zich zoodanig uit, dat aan dr. Duyvis met ingang van 1 Janu ari 1919 door uwen raad een verhoo ging van bezoldiging werd toegekend van 500 per jaar. Deze salarisverhooging werd op de volgende wijze door ons college in de op 17 October 1918 gedagteekende Nota van wijzigingen in de ontwerp- Gemeentebegrooting van 1919 gemo tiveerd „Op advies van regenten van het „Gasthuis wordt voorgesteld de jaar wedde van den gemeente-geneesheer „Dr. C. A. Duyvis te verhoogen met 500, zulks in verband met de in de „laatste jaren veelvuldig voorkomende „operatiën, waardoor het noodzakelijk „is geworden dat hij zich te zijnen kos- „te, van chirurgische hulp voorziet". Deze toelichting, met de door ons thans onderstreepte woorden, typeert op o. i. zeer juiste wijze de positie die de chirurg toenmaals innam. De ge meente kende den heer Staverman niet; tusschen hem en de gemeente (Gast huis) bestond dan ook geenerlei band. tn deze verhouding kwam zelfs geen verandering toen in 1920 de verhooging van de bezoldiging van dr. Duyvis werd afgevoerd van de gemeentebe- grooting en terecht werd uitge trokken als salaris van den chirurg op de begrooting van het Gasthuis, waar deze post beter op zijn plaats was. Nimmer werd dan ook blijkens schrij ven van regenten aan ons college d.d. 25 September j.l. door het bestuur van het Gasthuis aan den heer Staverman een bewijs van aanstelling ais chirurg van deze inrichting verstrekt. Ware zulks wél het geval géweest dan hadden regenten hunne bevoegd heid ongetwijfeld overschreden. De arbeid van den heer Staverman in bet Gasthuis schiep vóór i Augustus j.l. geen enkele ambtelijke verhouding tusschen hem en de gemeentelijke in stelling, welke onvereenigbaar zou zijn met zijn raadslidmaatschap. Dat de heer Staverman een bezoldi ging genoot uit de kas van het Gast huis, of indirect uit de gemeentekas voor zijn arbeidsprestatie was bij de boven uiteengezette verhoudingen met geen enkel wetsvoorschrift in strijd. De bewering van den heer Staverman sub 1 van zijn betoogschrift moge dan ook door het bovenstaande geheel zijn opgehelderd en weerlegd. Nadat de pogingen van regenten, in samenwerking met dr. Duyvis, orn den heer Staverman ais chirurg voor het Ghsthuis op aannemelijke voorwaarden te behouden, met -geen succes waren bekroond, werd na de verwerping van het voorstel tot benoeming van een chirurg op 6 Juli j.l. door de regen ten de positie van den chirurg geheel herzien. Een commissie uit regenten werd aangewezen om de rechten en verplich tingen van den chirurg te ontwerpen. Daarna werd door de regenten aan den raad een voorstel gedaan om op een verhoogd salaris een chirurg te be noemen met bepaling van de rechten en verplichtingen welke den titularis zou den worden toegekend en opgelegd. Deze dienstvoorwaarden werden vóór dien door beide personen, die op de alphabetische aanbeveling voorkwa men, aanvaard. Bij raadsbesluit van 3 Augustus j.l. had door uwen raad de benoeming plaats van den heer Staverman tot chirurg aan het Gasthuis op een jaar wedde van 2200. Bij het benoemingsbesluit werd den heer Staverman bij wijze van instructie opgedragen „1. Het behandelen der chirurgische „patiënten, waaronder begrepen o.a. „het operatieve gedeelte, de nabehan deling, de urologische behandeling „(ook systocopie) in het Gasthuis. „2. (Het chirurgische gedeelte van „den opleidingscursus voor ieerling- „verpleegsters". Den 9 Augustus d.a.v. gaf de heer Staverman schriftelijk te kennen op de medegedeelde nader gewijzigde voor waarden zijne benoeming tot chirurg aan het Gasthuis te aanvaarden. Door de aanvaarding van deze be trekking werd toen een ambtelijke band geschapen tusschen den chirurg Staverman en het gemeentelijk Gast huis. Wij wenschen er de aandacht op te vestigen, dat bij bet benoemingsbesluit (instructie) den 'heer Staverman de be handeling „der" chirurgische patiënten werd opgedragen en hij tevens met den opleidingscursus werd belast. Op de vraag, welke categorieën van patiënten bedoeld worden in het be noemingsbesluit, geeft het door uwen raad den 27 Augustus 1920 vastgesteld en den 29 Augustus 1921 gewijzigd Tarief der kosten van opneming cn verpleging in het Gasthuis te Vlissingen een antwoord. In art. 5, al. 1, worden zes catego rieën van patiënten in de ziekenafdee- ling opgesomd, met vermelding van het bedrag der verpleegkosten. Behalve ééne uitzondering is de chirurgische behandeling onder het tarief begrepen. Bedoelde uitzondering is neergelegd in uw besluit van 29 Augustus 1921 tot wijziging van art. 5 al. 3, van het Ta rief. Deze aliena luidt thans „Genees kundige hulp en geneesmiddelen zijn in de verpleegkosten begrepen en behalve, wanneer het geldt, patiënten verpleegd voor rekening van het departement van marine, van oorlog, de Rijksverzeke ringsbank, den Raad van Arbeid en soortgelijke instellingen, dit laatste ter beoordeeling van regenten, waarvoor boven de sub e of t vermelde verpleeg kosten het honorarium van de behan delende geneesheeren volgens het tarief van de R. v. B. verschul digd is." Onder de armlastige of minvermo gende patiënten vallen niet die ge noemd sub b „ingezetenen, ver pleegd voor eigen rekening of voor re kening van andere particulieren", sub e, personen, verpleegd voor rekening der R v. B. en sub f niet ingezetenen, die alleen worden opgenomen wanneer er geen gegronde vrees bestaat voor plaatsgebrek in de ziekenzalen. Alléén voor het geval de verpleging van een patiënt geschiedt voor reke ning van één hierboven vermelde instel ling wordt door den chirurg boven de verpleegkosten een afzonderlijk tarief in rekening gebracht. In het licht van bovenstaande offici- eele bescheiden beschouwd is derhalve niet juist de bewering van den heer Staverman onder punt 2 van zijn be toog, dat hij aan het Gasthuis dient beschouwd te worden ais heelkundige in het Gasthuis, belast met de armen praktijk. in den boven uiteengezetten toestand ■is ondanks de poging van den heer Staverman geen wijziging gebracht, waardoor het gemeentelijke Gasthuis niet teruggesteld is in den rang van armenrichtjjig, maar uitdrukkelijk de verpleging van zgn. „klasse-patiënten" is behouden. in uwe vergadering n.I. van 3 Augus tus j.l. werd met groote meerderheid een conclusie aangenomen, waarin o.m. de volgende zinnen voorkomen „'Nu dus in de gemeente Vlissingen vaststaat, dat er behoort te zijn een gemeentelijke ziekenzorg, volgt hier uit, dat voor ieder de gelegenheid be staan moet, in het gemeentelijk zieken huis te kunnen worden verpleegd, ook voor zgn. klasse-patiënten. „De eisch door dr. Staverman bij schrijven van 4 Juni j.l. aan regenten van het Gasthuis gesteld, dat voortaan geen klasse-patiënten in bet gemeente ziekenhuis zouden mogen worden be handeld, was derhalve in strijd met het raadsbesluit van 26 Januari j.l. en kon door regenten niet worden ingewilligd". In aansluiting met het bovenstaande zouden wij het in flagranten strijd' ach ten, indien het benoemingsbesluit van den heer Staverman zoodanig zou wor den gewijzigd, dat hij alsnog uitsluitend met de armenpractijk werd belKst. Indien de verplichtingen van den heer Staverman daarbij zoodanig zouden worden veranderd, dat de chirurgische hulp aan anderen dan armlastigen bij wijze van „voorwaarden" aan de be noeming verbonden zouden worden vervuld, zou zulks in geenerlei opzicht verandering brengen in de ambtelijke positie van den heer Staverman tegen over de gemeente en de vervulling zij ner functie in haar geheel. Aan een dergelijke, met de wezenlijke belangen van onze gemeentelijke zie- keninstelling in strijd zijnde vorirstel- lig der feiten zouden wij nimmer onze medewerking kunnen verleenen. Het juridische betoog van mr. Adri aanse vangt aan met een beschouwing over de toepassing van art. 25 der Ge meentewet. Alvorens over de hoofdzaak verder ons standpunt uiteen te zetten zullen wiji gaarne aan genoemd punt onze aandacht wijden. Art. 25 der Gemeentewet luidt „Een lid van den raad, een der in art. 19 ver melde vereischten verliezende, of een der in art. 23 uitgesloten betrekkingen aannemende, houdt op lid te zijn" enz. Mr. Adriaanse betoogt dat art. 25 niet op den h-eer Staverman van toe passing is, aangezien deze vóót het tijdstip der beëediging als lid van den raad de betrekking van chirurg aan het Gasthuis had aangenomen. De moge lijkheid van dit geval heeft de wetgever naar zijn meening niet voorzien. Aan het slot van zijn stuk schrijft hij echter „Naar den geest der wet han delende zoudt ge niet op moeten ko men, den eed niet moeten afleggen, het lidmaatschap niet aanvaarden, indien ge ook van meening waart dat het lid maatschap van den raad onvereenig baar is met het zijn van chirurg van het Gasthuis enz." Met deze woorden kunnen wij ons geheel vereenigen. O. i. had de heer Staverman in overeenstemming met de toelichting op art. 18 der Gemeentewet dadelijk buiten den raad' moeten blijven. Wij geven gaarne met de redactie van de „Gemeentestem" toe, dat art. 25 duidelijker had kunnen zijn geredigeerd, nochtans is de beschouwing over art. 25 van mr. Adriaanse met de bestaande jurisprudentie in lijnrechten strijd. Reeds in 1872 beslisten Ged. Staten van Gelderland (Gem.Stem 1068) (zie mr Vos Gemeentewet), dat indien een raadslid' eenmaal is toegelaten art. 25 van toepassing is, ook al had. de installatie nog niet plaats gehad, toen hij een der vereischten voor het lid maatschap verloor. Volgens de Gemeentewet wordt bij het onderzoek der geloofsbrieven be oordeeld, of de benoemde leden al of niet aan de wettelijke vereischten aan het raadslidmaatschap verbonden vol doen. Indien na de toelating zich om standigheden voordoen waardoor een lid niet meer zijn functie mag vervullen vindt toepassing van art. 25 der wet plaats. Bij deze redeneering sluiten zich de beslissingen in hoogste instantie aan (vgl. K. B. van 2 September 1886, Fe bruari 1898, 3 November 1916 en 28 November 1919). De o.i. onjuiste meening van mr. Adriaanse vindt o.i. haar oorsprong in de niet door de wetenschap gehuldigde leer, dat een raadslid eerst op het tijd stip van beëediging lid van den raad wordt. Verder begaat mr. Adriaanse een vergissing waar hij zegt „Immers het onderzoek der geloofsbrieven met het besluit tot toelating en de beëediging ging geregeld onder de oude bedeeling in eene zitting." Deze bewering is in strijd met art. 38 (oud) de-r Gemeente wet, bij welk voorschrift werd bepaald, dat de nieuw inkomende leden hun be trekking niet mochten aanvaarden alvo rens de wettelijke beroepstijd was ver streken. De conclusie wel.ke mr. Adriaanse uit de onjuiste bewering trekt kunnen wij dan ook voorbij gaan. in het advies van mr. Blaupot ten Cate wordt er op gewezen, dat mr Adriaanse voor staving van zijn betoog verwijst naar een beslissing van Ged. Staten van Limburg van 1902 en daar bij het standaardwerk van mr. Oppen- heini aanhaalt, doch hij verzuimt ie vermelden, dat deze beslissing door den hoogleeraar ter plaatse wordt gekriti seerd. Wij, kunnen hier nog aan toevoegen, dat het geval waarover het Limbürg- sche college van Ged. Staten een be slissing gaf geheel afwijkt van het on ze. Het gold daar een lid van den raad, ten aanzien van wien bij rechterlijke uitspraak was vastgesteld, dat hij nooit het Nederlanderschap had bezeten. De dwaling van den raad bij hef onderzoek der geloofsbrieven kon niet de toepas sing van art. 25 ten gevolge hebben. Doch hier te Vlissingen is van geen dwaling sprake, omdat eerst na het onderzoek der geloofsbrieven en de~ toelating als raadslid, de uifshiitings- grond is opgekomen. Ook de redactie van de „Gemeente stem" schaart zich omtrent de toepas sing van art. 25 der Gemeentewet ge heel aan onze zijde zie haar ant woord op een vraag in no. 3758 van G October 1923. Thans kunnen we nagaan, in hoe verre de heer Staverman een met het raadslidmaatschap onvereenigbare be trekking bekleedt. Art. 23 der Gemeentewet luidt „Het lidmaatschap van -den raad is onvereenigbaar met de betrekking van a. enz., f. ambtenaar, vanwege het gemeentebestuur aangesteld, of daar aan ondergeschikt enz." „De bepaling der zinsnede t is niet van toepassing op enz. noch eindelijk op genees-, heel- of verloskundigen, die met de armenpractijk belast zijn." In aansluiting met hetgeen wij reeds schreven over de nieuwe positie van den heer Staverman moge nog even worden aangestipt, dat hij door den raad tot chirurg aan het Gasthuis werd benoemd op de rechten en verplichtin gen in het besluit van den raad om schreven. Deze openming van de rech ten en plichten geldt als instructie of als basis voor een uit te werken in structie.. Voorts zij, voorop gesteld', dat het Gasthuis is een gemeentelijke instelling van weldadigheid met daaraan verbon den ziekenafdeeling. Wij kunnen hierbij melding maken van een beslissing van Ged. Staten van Gelderland van zeer recenten da tum over het karakter van een derge lijke instelling. Bij besluit van 1 Augustus j.l., opge nomen in „De Gemeente" van 20 Sep tember d.a.v., werd overwogen, dat het Nieuwe of Armenweeshuis te Arnhem behoort tot die genoemd in art. 2, ie lid sub a der Armenwet, welke jnstel- lingen, ook waar deze haar eigen fond sen hebben, niettemin volgens de bepa lingen van het tweede hoofdstuk tier wet in een toestand van ondergeschikt heid verkeeren, zoowel aan Ged. Staten als aan den Gemeenteraad, aan den laatste, doordat -deze haar reglement vaststelt en haar begrootingen en reke ningen van ontvangsten en uitgaven aan de goedkeuring van dit college zijn onderworpen. Tevens zij in dit verband de aan dacht .gevestigd op het Kon. Besluit van 19 Juni 1922 no. 204 (Gem. Stem no. 3696), waarbij werd beslist, dat ieve- ring aan eene instelling van weldadig heid, die zoowel rechtens als financieel afhankelijk is van het gemeentebestuur, geacht moet worden ten behoeve dei- gemeente zelve te geschieden. Wij zagen zooeven, dat de raad den heer Staverman benoemde. Hij schiep de verplichtingen waaraan de chirurg had te voldoen en welke deze vóór de benoeming aanvaardde. Door deze omstandigheid komt de heer Staverman in een disciplinaire verhouding tegen over den raad. Wordt er een band van ondergeschiktheid -geschapen ten op zichte van den chirurg Staverman. Komt doze zijn verplichtingen niet na, de raad zal hem kunnen ontslaan. Zoo terecht omschrijft prof. Buys het begrip „ambtenaar" in zijn werk De Grondwet 1, bl. 54 „In de eigenlijke ambtelijke dienstbetrekking vloeien de elementen van het private en van het publieke recht samen. Zij ontstaat door ihet vrije verdrag, maar in plaats dat dit verdrag zich oplost in een civielrechter- lijk contract leidt het slechts tot eene bijzondere publiekrechterlijke machts verhouding tusschen den ambtenaar en andere organen van het staatsgezag, tot eene belofte van trouw en gehoorzaam heid aan de boven hem gestelde mach ten." Door mr. Adriaanse wordt op biz. 5 van zijn betoog opgemerkt, dat art. 147 der Gemeentewet voorkomende on-

Krantenbank Zeeland

Vlissingse Courant | 1923 | | pagina 1