litnummer bestaat uit2 bladen Eerste Blad. De tragedie van een leven ZATERDAG 1 NOVEMBER. 57e Jaargang 1919 Vallende Blaren. FEUILLETON EEN NATUURKIND. IVO» &5& VLISSINGSCHE COURANT ADVERTENTIE PRIJS yan 14 regels 0.80 voor iedere regel meer 20 centbij abonnement spe ciale prijzen. Reclames 40 cent per regel. Dienstaanbiedingen en dlenstaanvrageo 10 tent per regel, bij contante betaling. Familieberichten van 1—6 regels 1.30, Iedere regel meer 20 cent ABONNEMENTS PRIJS Voor Vlissingen en gemeenten op Wal keren ƒ1.85 per drie maanden. Franco ioor het geheele rijk 2.20. Week-abon- ncmenten 14 cent Afzonderlijke nummers 5 cent. Het schoon festijn van Koning Zomer heeft uit, reeds sedert weken en een nieuw doch zooveel korter feest nam aanvang, dat van den herfst. Meen ech ter niet dat de schoonheidsweelde van het najaar minder rijk of minder vreug devol is. Zijn rijkdom, weelde en vreug de is alleen anders, dan wat de hoog tijd van den zomer ons schenkt. Zoo deze laatste ons met blij geschal en Ware kleuren omgeeft, zoo zijn ver- Windend licht, zijn jubelend gezang spreekt van het bereikte heil, het geko men geluk, de herfst doet andere sna ren in ons gemoed trillen. Het is de weemoed van het verglijdende, het heengaande, hetwelk ons in de herfst zangen zoo diep in het harte treft. Zie het vallend blad voor onze voe ten nederdwarrelen, zie hoe de de liooge boomen bij elke windvlaag bij honder den afgerukte blaren hun tooisel ver liezen, zie hoe de takken meer en meer hun naaktheid gaan vertoonen en aan de trotsche reuzen onzer dreven een armelijk en beklagenswaardig aanzien geven. Met welk een jubelend koor van blijde, juichende schalmeien ons tegen- klinkend uit het aardrijk en de luchten, werd bij zijn komst het jonge groen aan boom en struik, langs wei ert dreef, be groet hoe welfde zich boven de hooge kruinen onzer boomengroepen de klare, zomerheldere lucht hoe klonk als een fanfare van alles overwinnende heer schappij het daverend bazuingeschal der blakende zonne uit duizende trom petten. Dat alles is thans weder van ons heengegaan en verschrompeld, en verdort valt geruischloos en vernederd het geel geworden kleed der blaren naar omlaag, een speelbal van den stormenden najaarswind. Straks komt de barre winter inet zijn ijzige koude, en taalgrauwe, kleurlooze dagen ons ver halen van het daarheen gevloden jaar. En toch niettegenstaande dat alles, welk een rijkdom aan genot bergt ook dit herfstgetij in zich voor het daarvoor ontvankelijk gemoed des menschen. Welk een reeks van innige aandoenin gen spreekt er uit deze snelle verkleu ring van den bladerentooi, die tot af- Uit het mijnwerkersleven van Noord-Alaska. Naar R. B. 63) 'De sipeter zag neer op de gapende wonde iin zifn bons:t, opende em sloot fe viimgers van1 z%i harad, alsof hij rtllde z'iiem', of hij nog rnadiit had over rijm spieren, toen riep hiij tolt de twee manner», die daar hulpeloos stonden ,,'NiUï, zul iulllte mie dood laten bloe ien .'Hat biraohit den soldaat weer tof be- aning. „Wel neen', neem Wij zullen eein dolnter 'halen." Maar Gale tikrte hem op den' schou- a'er en zei „Hij .is. te z,w»k, om er weer uit te komen. Stuit hem in zijn hint en taait tem in. heit doiniker sterven'." Stank vtaetat'e vireeselij'k., want het 's een afgrijselijk iets, iin de duisternis dood te bloeden- en on'danlks zLcteelf aairzelide de lulten'ainit. „'Dat kac ik niet doen. l'k heb het beloofd." „(Hij hieefit dien leugen' verteld aan. ™ijn» meisje. Hij heétt' haar aam dien R„ gegeven", ziel, de koopman, maar li sc'lw°f hem door de deur. «Neen! lik kam' het niet doen." En er» zei hij tot d'en gewonden man nmf ee^' dokter hallen', maar God «Mterme zich over je ziel." vallen, tot sterven is gedoemd. Het is I de grootste dichter der verre oudneid, de onsterfelijke Homerus, die des men schen leven in zijn opkomst en heen gaan zag in de opkomst en het afvallen der blaren. In ontelbare millioenen en millioenen ontstaan zij, scheppen vreug de en verkwikking voor zich en rondom zich, om na een kort maar niet te ver- geefsch bestaan, verschrompeld en verdord weder in de aarde terug te zinken, waaruit de boom die hen voort bracht zijn kostbare sappen trok. Ook de niensch ontvangt zijn voedsel en al wat hij behoeft uit de aarde in welken vorm dit ook wezen mag, en ook de mensch geeft wat hij stoffelijk was, aan diezelfde aarde weder terug. En ge slachten, ontelbaar vele, volgen op ge slachten ontelbaar vele, en altijd komen zij en altijd gaan zij, evenals liet komen en gaan der blaren. Weemoedig zeker is ons deze ge dachte, maar troosteloos is zij niet. Want immers elk geslacht, elke genera tie vormt een onmisbare schakel in den, zich in de eeuwen verliezenden, langen levensketting der menschheid. En even als straks de boomen ontdaan en van hun bladerentooi geheel beroofd hun kale, naakte kruinen toch ten hemel blij ven verheffen, terwijl de dorre blaren op den grond de kiemen voorbereiden, waaruit de nieuwe levenssappen zullen worden getrokken, noodig om weder nieuwe bladeren te doen ontluiken, even zoo staan de grootsche monumenten die de geslachten in den loop der eeuwen in stoffelijken en onstoffel ij ken zin voor zich en voor het nageslacht optrokken en hun kronen opwaarts richten on bewogen daar, terwijl nieuwe genera ties worden geboren om, elk op hare beurt, en naar de mate harer krachten nieuw leven, nieuwe schoonheid, nieuw geluk te brengen. Daarom, als het vallend blad ons spreekt van weemoed over wat heen gaat, dan spreke het ons niet minder duidelijk en overtuigend, van wat weer komen zal, van wat weer in zijn ont luikende heerlijkheid der aarde tot tooi, der menschheid tot geluk mag wezen. Wees daarom welkom bulderende na jaarswind, die in onze gaarde het laat ste loover aan de zwakke steeltjes ont rukt en voort doet stuiven in duizeling wekkende vaart. Wees welkom, gij storm door onze dreven, gij die de trot sche sieraden onder zoo weergaloos schoone boomgroepen doet schudden en trillen, dat er de goudgeele blader- vonken afvliegen,werwaarts op de vleu gelen van den voortijlenden wind het lot hen voeren zal. Wij weten en wij ge-, voelen het, dat dat alles ons weder tot nieuwen rijkdom geleiden moet. Mocht het, gelijk in de natuur ook zoo gebeuren in het leven der volkeren, hoe zouden we dan deze tijden als de aankondigers van een voor de wereld der menschen betere toekomst aan merken, en er, ondanks alles, vrede bij hebben. Zijn het de najaarsstormwin den van den grooten oorlog, die immers afgeloopen en geëindigd heet, welke thans ons leven, en de voorwaarden voor zijn rustig voortbestaan bedrei- Hij kon niiet vender met dW schepsel spneMero, of tan'ger bij hem zijn, wanit ofsdiioom hij wel eeniiig vierstand had vain, de chirurgie, zou hij tiever een vergiftige slang hebben' aangeraakt, d'an het vfeesoh van1 dit monster. Hij diuiw'de Gale voor zich uit, ert de ou'de man ging ails een gedreven' beest, want zijn kracht was uitgewerkt en hij was als iemand onder den invloed' valp eein steutk verdoovimgsmaddel. Bij- de deur vam den doikiter bleef Burrell sta air. „I'k heb er nog niet aan' gedacht', het u te vragen1", ziet hij vermoeid „maar gij moet gewond' zijn Hij moet je ge troffen hebbeim „Ja, ik geloof het wel ilk weet het miert." Toen snikte de man het uit en. zei met toonlooze, vertmoeide stem, wan'hopliig in zijin smart„Zij geloofde hem, jomlgeo Zij geloofde zijn leu gens Dat doet pijn 1" Bn hij waggellldie heen, gebogen on der he't gewicht van zijn' groot verlies. XVII. Hef was het meisje, dat daar1 ineen- Igedo'keln' zaf iin den stuurstoel van RuSTnioh's boot, alsof deze dag en- nacht nooit zou eindigen. Het scheen alsof de opeenvolging van' natuurlijke gebeurtenissen moest zijn ongehouden, dat tijd niet mfeer bestond,, w,ant zij, had' urea en' urelni eindeloos geileden en begon- zich droomerig af te vragen, hoeveel tijd er verfoopen zou zijn t-us- scihen het tijdstip, dat zij van het. getuk in' haar tnij|ni 'hoonde en dit ooigenibliik. Zij bediaohlt, dat zij nu een' rijk meisje gen Zijn de ontelbare verloren illusies van vredeherleving, van weerkeerende vol keren welvaart, van een in de banen van orde en tucht herleidende maat schappij, zijn al die daar om ons henen wegijlende ontgoochelingen, eigenlijk niet de tot afvatten gedoemde blaren, eener in haar kernwezen zich verjon gende, zich na dit noodzakelijk ont wikkelingsproces tot grooteren luister voorbestemd gevoelende maatschappe lijke orde Wij mogen het zeker be- geeren en het onze er toe bijdragen, dat het zoo mag zijn. Want in tastbare overeenstemming met en naar den aard der natuur, dient ook in de groote maatschappij het ver gane en afvallende or opnieuw plaats te maken, om opnieuw de wording voor te bereiden van nieuw leven en nieuw geluk. Indien wij dit voor oogen hou den, dan speuren we in de ontzaggelijke verwarring en te midden eener aan tal- Iooze wonden bloedende maatschappij, toch de verschijnselen, onbedriegelijk en tastbaar, eener betere toekomst na dezen tijd van droevige ontgoocheling en diepen weemoed. door Dr. André Schilling. Van zijn vader erfde hij op twintigjarigen leeftijd een kleinen verfwinkel op een on beduidend dorp. 't Was een typisch platte landszaakje van buiten en van binnen, 'n Laag gedaakt huisje niet 'n kleurig gla zen deur en 'n gewoon raam, waarvan de kleine ruitjes het gezicht nauwelijks vrij lieten op grove borstels, rommelig op el kaar gestapeld potjes aangemaakte verf en wrijfwas, een paar flesschen met blauw sel en rood poeder, terwijl op de eenige plank, die mee de étalage vormde, eenige oud-blauwe potten stonden. „Tabak en Snuif" verrieden met weidsche krullende letters den inhoud onder de verdoft koperen deksels. De steenen vloer van 't winkeltje, uit wisselend roode en grauwe plavuizen bestaande, was hier en daar geheel uitge sleten of brokkelig door de gebroken stee nen. De toonbank lag vol allerlei dingen, die ook voor 't raam te zien waren, boven dien stonden er wat g»izer. bakjes met snoeperij, molbolletjes, alles kris kras door een. Bonte reclameplaten sierden de wanden, waaraan bezems, stoffers, dweilen en vloer matten bengelden aan uitstaande ijzers, terwijl een kast met laden, die nauwelijks meer leesbare opschriften droegen, achter de toonbank wegdook. Een deur, met 'n prijslijst beplakt, gaf toegang tot de woon kamer. Peter van 't Land na vaders begrafenis zijn zaak bekijkend, kon slechts met moeite een glimlach onderdrukken. 't Was hem of de trots van den ouden man 't wonderlijk armoedige er van voor hem had verborgen gehouden. Nu zag hij pas goed in, dat de zaak niets was dan een rommelig winkeltje zonder werkplaats zelfs, waarvan de oude nooit had willen hooren, omdat hij zijn woonkamer zóó be schouwd had. Toen Peter eens na 'n bezoek bij een rijtuigschilder in de buurt, die hem 's Zon dags in de geheimen der kunst inwijdde, op 'n werkplaats-atelier zinspeelde, had vader hem met nadruk eens voor altijd ge zegd, dat hij knoeien mocht zooveel hij wou, maar dan hier in de woonkamer. Nadien hadden ze er nooit meer over gesproken, 't Leek een stilzwijgende over eenkomst tusschen hen tweëen, dat ze me kaar met rust zouden laten, mits ze beiden was, em1 zij. glimllacbte treurig, toen z,ij. erkennen moest, dat datgene', waar naar zij- zoo had verlangd zonder hoop' het ooit te kunnen krijgen1, inn was. .gekomen zoo verbazend vlug. en haar ongelukkiger von/d dan ooit... Zo-u de dag nooit komen Zij trok de dekens dichter om zich heen, toen, de kilheid van den morgen baar deed huiveren. We^rktuitgelijlk volgde zij hef geluid der riemen zij moesteln een groote snelheid hebben, dacht zij, en. liet kamp moest mu mijten- achter ben liiggen. Alls .bet vroeger in' bet seizoen was geweest, dat de rivier baar sterke strooming had!, zouden zij\ nooit in het domker zo-o'n snelte vaart gehad kun-' nOn. hebben, maar' he.t watier was' laag en de kansen van aanvaring zoo ge ring, dat het votlikome^» veilig was., Zeilfis nu kou zij haar roeier nog niet onderscheiden, want bet was een dom-' kiere .nacht geweest en de naderende dageraad kon nog mi et door het gordijn van wolken' drinlgeu', die boven de groote valUei hingiefn'. Hij was een goede bootsman, zoo ails zij begreep uit de onvermoeide irege'Lmatïglheiid van zijd' roeien'. Hij was een zwijgend mam ook en zij was hem er dankbaar voor. Zij. me stelde zich nog dieper in» hiaar dekens en trachtte te slapen, maar zij sluimer de sfedhts een- o,ogenblik, zoo-als het scheen', war.it hiaair oogen' vllogen da- detlijk weer wijd' o.pein. Zoo, onrustig, en vermoeid, door haar eenzame nacht- waken, kuchte zij eviein» e.n zei tot haar medgezeli „Gij moet w.el vermoeid zijin, zoo aalnlhomdeind t'e roeiem „■O, daar geef i'k biet om", ant- slechts werk hadden, want geen werk maakte den ouden van 't Land korzelig en bemoeiziek, vooral ten opzichte van Peters kunstdie hij in gewone tijden evenmin bewonderde als bespotte. Hij liet z'n lan gen jongen begaan, als 't maar buiten den werktijd viel. Pe jongen, opgegroeid in de volkomen wetenschap van vaders wil, handelde vol gens stille afspraak zijn neigingen bleven binnen de grenzen van des ouden wensch. 's Avonds na zwaren arbeid in dagen van zon en droogte zaten ze bij elkaar werd er niet gearbeid, bijna den geheelen dag. De oude las en rookte zijn ronkende pijp Peter zat stil voor zich uit te kijken of „penseelde". Eentonig huisden ze met elkaar, praatten weinig en lachten zelden, alleen de vader eigenlijk, als de dochter van hun buur vrouw kwam om eten te koken en te be redderen. Dan kon vader van 't Land nog heel jeugdig doen en z'n rolletje spelen van verliefden vrijer, 't Meisje luisterde echter nauwelijks naar hem, telkens gingen haar oogen naar Peter, die met een oud teekenbord voor zich op 'n stoel van een plankje met verf de kleuren uitkoos, nu eens voor een landschap met hei groene boomen en schril afstekende wegen, dan weer voor 'n menschenhoofd met dieplig gende oogen onder ver vooruitstekend voorhoofd en gelig vel. Heel snel was 't einde van den oude ge komen. Twee dagen had ie stil in zijn bed gelegen met open mond en strakken blik, stamelend z'n verlangen. Op Grietjes raad haalde Peter den dokter, maar toen die 's avonds beslikt en bezweet op z'n stoomfiets aantufte, stond Peter te schreien, want hij vermoedde uit het ge durig zwijgen, dat in de slaapkamer heerschte, dat vader gestorven was. Met een paar buren bracht Peter hem eenige dagen later naar z'n graf op 't nieu we kerkhof rond de pas gebouwde kerk. ,,'t Is de eerste hier", troostte hem de grafdelver, toen tranen kwamen bij het aarde-opwerpen. De buren brachten hem tot aan de deur van den verfwinkel, gaven hem de hand met de woorden, dat z'n va- per een goede, brave stille man geweest was en zonder eenigen omhaal voegden ze er bij, dat Peter nu maar trouwen moest dan kwam alles weer in orde. Grietjes vader herhaalde 't nog eens voor 't heengaan, heel kort en zonder ontroe ring „Nu trouw je maar, tot morgen." Op Peter maakte het geen indruk. In den winkel bleef hij een oogenblik peinzend voor zich uitstaren, geraakte toen door de rammeelnde deur in 't woonhuis, gooide z'n hoed op 'n stoel en greep z'n bord, penseelen en verf. Van 'n rol linnen, die achter de kleerkast stond, sneed ie een vier kant, waarvan ie zelf schrok, omdat het grooter was, dan ie er ooit een geknipt had, drukte 't met punaises op 't bord en z'n oog gericht op 'n portretje van zijn vader, voor hem aan den wand, zette hij werktuigelijk zijn eerste penseelstreken op het doek. Met ingehouden adem zat hij te werken. Slechts langzaam kwam er wat menschelijks in de kleurlijnen, die hij neer streek. Tegen twaalven kwam Grietje bin nen. Peter knikte zwijgend en werkte voort net als vroeger, 't Meisje deed haar werk onverstoord, totdat ze gedwongen achter zijn rug voorbij moest. Toen schreeuwde ze plotseling vol stijve verbazing ,,'t Is vader Peter sprongen de tranen in de oogen en 't meisje, ziende zijn ont roering, begon luid te snikken. Dat schreien maakte beiden week van gemoed en spraakzaam. ,,'t Was zoo'n goeie man", zei Grietje. „Hier zat-ie altijd te rooken", wees Peter met hakkelende stem en door zijn tranen heen zag ie 't meisje aan, wier oogen vol medelijdende liefde waren. „Arme Peter", klaagde ze, hem bij de hand grijpend, „je blijft nu zoo alleen". „Vader heeft gezegd", herbegon ze, „dat je maar eens dikwijls bij ons moet komen praten". Zonder verdere woorden ging ze heen, maar een wonder gevoel was in Peter gekomen hij had haar willen naloopen en woordde hij. Bi} het gehikt Van zijn stem zat hij in earns rechtop. Het kon' riïet zijin alls dit Rum-mion was, zou hij al eer gesproken heblben Zij waagde het weer, bevend' „.Hebt1 gij er eeniiig idéé van', hoe Iiaat. het is?" „Ongeveer drie uiur, denik ik." „Wiiie zijlt gij Diie waag kwam als een schot. „Weet je het nieit „Wat doet gij bier, mr. Rumniom?" „Ik roei", antwoordde hij onver schillig. „Waarom sprak je mi et Een vaag gevoel van oinmuist kwam over haar, eöni vaa,g vermoeden, dat allies niet in den haak was dus zij. wachtte, tot hij het haar zou verklaren, en toen. hij dit mi et deed, herhaalde zi j haar waag. „Waarom heb je zoo lan>g gezwegen Je wist, wie ik was „Wet, het is dent eersten keer, dat ik je heb meegenomen op een nachte lijk roeitochtje e)m ik wiilde er in stilte van. genieten." De spotternij in zijn stem vermeer derde haar angst. Plotse ling kwam de vrees over haar, dat zij verkeerd zou beoordeeld1 worden en zij» wiiiide aan deze Vlucht een einde maken, die haar zoo afschuwelijk voorkwam, dat zij liever naar haar hluis terugkeerde, dan haar reis imet dezen man voort te zetten. „tik ben. van pdant veranderd), nur. Runnioin", zei zij. „Ik zal niet naar de Missie gaan. Ik wil, dat .ge me terug brengt." „Dat kan ik niet doen", zei hij „de weerhouden van hem weg te gaan. Den volgenden dag ging hij aan z'n ge wone werk, maar een verlangen naar twaalven bleef hem bij den geheelen och tend. Met instinctieve bezorgdheid omringde Grietje hem, ze voelde, dat ze Peter iets vergoeden moest. Drie maanden lang ver richtte ze z'n huiselijke bezigheden en een groote vertrouwelijkheid was tusschen hen gekomen. Peter was spraakzaam geworden en Grietje innig belangstellend in zijn lot. Op 'n avond, toen ze samen bij haar aan huis waren, zinspeelde haar vader duidelij ker nog dan voorheen op wat hij eigenlijk allang vvenschelijk vond. Geen enkel be zwaar brachten ze in, toen hij ten slotte voorstelde zonder omwegen, dat ze zou den trouwen. Voor Peter kwam 't wat onverwacht wel, maar hij stemde toe en weinige maanden later betrok Grietje het verfwinkeltje, in haar schik, dat ze Peter's vrouw was, die haar portret schilderen zou, waarnaar reeds jaren haar innigste verlangens uitgingen. Hoog zag ze tegen hem op, prees z'n schil derwerk, dat hem reeds eens, toen 'n rijke mijnheer bij hem geweest was om 't op knappen van zijn tuinhek te bespreken, vijf en twintig gulden in de la gebracht had, waarvoor ie d'r mooie trouwjapon gekocht had. Sinds ze getrouwd waren wijdde Peter er zich meer aan, dan vroeger, ging voor akkefietjes niet meer uit verven en toen voor den tweeden keer die rijke mijnheer een stuk gekocht had, nu voor vijftig gul den, droomden ze beiden van een nieuw leven. II. In het tweede jaar van hun huwelijk werd 'n kindje geboren een blond jon getje, dat ze vurig begeerd hadden, al ging 't met verdienen niet naar wensch. Daar hadden ze eerst'geen van beiden erg in, maar toen 't kindje er was en er telkens weer geld wezen moest, begon Grietje er over te denken. Uren lang zat Peter bij 't wiegje in de kamer, tooverde allerlei pop petjes en aardigheidjes te midden van boomen en huizen, maar op den duur zou 't toch zoo niet gaan, overlegde de vrouw. Peter moest weer 't huis uit als vroeger, toen ze pas getrouwd waren, dan kwam er geld. Ze hadden nu moeite om de Vroed vrouw te betalen en dat was maar vijf gulden. In zijn schilderstukken zat een on zekere winst, 't vaste geld schonk de ge wone verfkwast. Telkens probeerde ze er Peter over te spreken, maar begrijpen wou ie d'r niet. Moeder was er ook al eens over begonnen, vooral omdat ze moest bijsprin gen in het jonge gezin. Maar rechtstreeks gingen ze er niet op in. Zoo leefden ze, nu eens rijk, als de mijnheer er geweest was, dan weken lang armelijk met nauwelijks voldoende geld om eten te koopen. Peter zat nu den heelen dag voor zijn doeken en de wanden hingen er vol mee. Waren bij de geboorte van 't kindje haar beide ouders nog vol hulpvaardigheid ge weest, langzamerhand begonnen ze hen te mijden. „We kunnen voor geen twee huishou dens zorgen", had moeder laatst gezegd heel duidelijk, 't Winkeltje ging ook niet meer Peter had er geen zin in en zij ver stond de kunst van winkelieren niet. Ze raakten in de schuld, eerst bij den huisbaas, toen overal, ze werden gemaand, maar betalen konden ze niet. Met angst zag Grietje de toekomst tegemoet, Peter verborg z'n gevoel onder mooi-klinkende woorden. Totdat op zekeren avond geheel onver wacht voor zijn zorgeloos gemoed de bood schap kwam, dat ze 't huis uitmoesten. Grietje" was stil gaan zitten huilen achter hare handen, Peter sprakeloos geworden. Zijn zelfbewustzijn, gegroeid tot starren hoogmoed, bracht hem in opstand. Zouden ze hem uit z'n huis zetten, die de roem ging worden van 't nietige dorp, wiens schilder stukken reeds de wanden versierden bij burgemeester en dokter. Zonder te spreken schold hij zijn toorn uit tegen het huisbaasje, dat hem plotse- slroom Is te sterk." „Zet mij dan aart wal emi itk zat terug" wandelen. Het kan amat ver zijn naar de stad." „Vijif en twintig mijten. Wij zijin ongeveer drie uur onderweg." Hij' ging gestadig door met roeien en ofschoon de afistaintdi, dien zij liad- dien afgelegd, haar verschrikte, verza melde zij ail- baar moed', om te zeggen „Dat kiulnnen we gamakikkelijik ge noeg in orde maken. Kom,, loog daar binnen." Hij hield o;p met roereini en liet de boot drijven, stopte zijn pijp en stak haar aan, (toen 'nam hij zijin riemen weer op em hervatte zijin werk. „Doe alsjeblieft, zooalis ik u vraag, mr. Runinio-n. Ik heib besloten, dat ik nieit verder zal gaan." 'Hij Lachte en hef geluid miaakte haar boos. „Zet mi} dadelijk aan wal riep zij veronitwiaardi.gd. „Wat bedoelt ge to'dhi „|e bent nog alt driftig uiirtgevatten, nietwaar „Wiill je het doen of '.niet Toen hij geen ander antwoord gaf, dan door het eentonige van zijin- bewe- giintgemi, werd zij aanigeg repen door den krankzinnigen wensch;, de riemen, uit zijn, handen te rukken efm ij maakte reeds een vlugge be weging naar hem toe, waarop 'hij uitriep „Ga zitten Moet je ons laten omisillaan (Wordit vervolgd.

Krantenbank Zeeland

Vlissingse Courant | 1919 | | pagina 1