litnummer bestaat uit2 bladen
Eerste Blad.
De tragedie van een leven
ZATERDAG 1 NOVEMBER.
57e Jaargang
1919
Vallende Blaren.
FEUILLETON
EEN NATUURKIND.
IVO» &5&
VLISSINGSCHE COURANT
ADVERTENTIE PRIJS
yan 14 regels 0.80 voor iedere
regel meer 20 centbij abonnement spe
ciale prijzen. Reclames 40 cent per regel.
Dienstaanbiedingen en dlenstaanvrageo 10
tent per regel, bij contante betaling.
Familieberichten van 1—6 regels 1.30,
Iedere regel meer 20 cent
ABONNEMENTS PRIJS
Voor Vlissingen en gemeenten op Wal
keren ƒ1.85 per drie maanden. Franco
ioor het geheele rijk 2.20. Week-abon-
ncmenten 14 cent Afzonderlijke nummers
5 cent.
Het schoon festijn van Koning Zomer
heeft uit, reeds sedert weken en een
nieuw doch zooveel korter feest nam
aanvang, dat van den herfst. Meen ech
ter niet dat de schoonheidsweelde van
het najaar minder rijk of minder vreug
devol is. Zijn rijkdom, weelde en vreug
de is alleen anders, dan wat de hoog
tijd van den zomer ons schenkt. Zoo
deze laatste ons met blij geschal en
Ware kleuren omgeeft, zoo zijn ver-
Windend licht, zijn jubelend gezang
spreekt van het bereikte heil, het geko
men geluk, de herfst doet andere sna
ren in ons gemoed trillen. Het is de
weemoed van het verglijdende, het
heengaande, hetwelk ons in de herfst
zangen zoo diep in het harte treft.
Zie het vallend blad voor onze voe
ten nederdwarrelen, zie hoe de de liooge
boomen bij elke windvlaag bij honder
den afgerukte blaren hun tooisel ver
liezen, zie hoe de takken meer en meer
hun naaktheid gaan vertoonen en aan
de trotsche reuzen onzer dreven een
armelijk en beklagenswaardig aanzien
geven. Met welk een jubelend koor van
blijde, juichende schalmeien ons tegen-
klinkend uit het aardrijk en de luchten,
werd bij zijn komst het jonge groen aan
boom en struik, langs wei ert dreef, be
groet hoe welfde zich boven de hooge
kruinen onzer boomengroepen de klare,
zomerheldere lucht hoe klonk als een
fanfare van alles overwinnende heer
schappij het daverend bazuingeschal
der blakende zonne uit duizende trom
petten. Dat alles is thans weder van
ons heengegaan en verschrompeld, en
verdort valt geruischloos en vernederd
het geel geworden kleed der blaren
naar omlaag, een speelbal van den
stormenden najaarswind. Straks komt
de barre winter inet zijn ijzige koude, en
taalgrauwe, kleurlooze dagen ons ver
halen van het daarheen gevloden jaar.
En toch niettegenstaande dat alles,
welk een rijkdom aan genot bergt ook
dit herfstgetij in zich voor het daarvoor
ontvankelijk gemoed des menschen.
Welk een reeks van innige aandoenin
gen spreekt er uit deze snelle verkleu
ring van den bladerentooi, die tot af-
Uit het mijnwerkersleven van Noord-Alaska.
Naar R. B.
63)
'De sipeter zag neer op de gapende
wonde iin zifn bons:t, opende em sloot
fe viimgers van1 z%i harad, alsof hij
rtllde z'iiem', of hij nog rnadiit had over
rijm spieren, toen riep hiij tolt de twee
manner», die daar hulpeloos stonden
,,'NiUï, zul iulllte mie dood laten bloe
ien
.'Hat biraohit den soldaat weer tof be-
aning.
„Wel neen', neem Wij zullen eein
dolnter 'halen."
Maar Gale tikrte hem op den' schou-
a'er en zei
„Hij .is. te z,w»k, om er weer uit te
komen. Stuit hem in zijn hint en taait
tem in. heit doiniker sterven'."
Stank vtaetat'e vireeselij'k., want het
's een afgrijselijk iets, iin de duisternis
dood te bloeden- en on'danlks zLcteelf
aairzelide de lulten'ainit.
„'Dat kac ik niet doen. l'k heb het
beloofd."
„(Hij hieefit dien leugen' verteld aan.
™ijn» meisje. Hij heétt' haar aam dien
R„ gegeven", ziel, de koopman, maar
li sc'lw°f hem door de deur.
«Neen! lik kam' het niet doen." En
er» zei hij tot d'en gewonden man
nmf ee^' dokter hallen', maar God
«Mterme zich over je ziel."
vallen, tot sterven is gedoemd. Het is I
de grootste dichter der verre oudneid,
de onsterfelijke Homerus, die des men
schen leven in zijn opkomst en heen
gaan zag in de opkomst en het afvallen
der blaren. In ontelbare millioenen en
millioenen ontstaan zij, scheppen vreug
de en verkwikking voor zich en rondom
zich, om na een kort maar niet te ver-
geefsch bestaan, verschrompeld en
verdord weder in de aarde terug te
zinken, waaruit de boom die hen voort
bracht zijn kostbare sappen trok. Ook
de niensch ontvangt zijn voedsel en al
wat hij behoeft uit de aarde in welken
vorm dit ook wezen mag, en ook de
mensch geeft wat hij stoffelijk was, aan
diezelfde aarde weder terug. En ge
slachten, ontelbaar vele, volgen op ge
slachten ontelbaar vele, en altijd komen
zij en altijd gaan zij, evenals liet komen
en gaan der blaren.
Weemoedig zeker is ons deze ge
dachte, maar troosteloos is zij niet.
Want immers elk geslacht, elke genera
tie vormt een onmisbare schakel in den,
zich in de eeuwen verliezenden, langen
levensketting der menschheid. En even
als straks de boomen ontdaan en van
hun bladerentooi geheel beroofd hun
kale, naakte kruinen toch ten hemel blij
ven verheffen, terwijl de dorre blaren op
den grond de kiemen voorbereiden,
waaruit de nieuwe levenssappen zullen
worden getrokken, noodig om weder
nieuwe bladeren te doen ontluiken, even
zoo staan de grootsche monumenten die
de geslachten in den loop der eeuwen in
stoffelijken en onstoffel ij ken zin voor
zich en voor het nageslacht optrokken
en hun kronen opwaarts richten on
bewogen daar, terwijl nieuwe genera
ties worden geboren om, elk op hare
beurt, en naar de mate harer krachten
nieuw leven, nieuwe schoonheid, nieuw
geluk te brengen.
Daarom, als het vallend blad ons
spreekt van weemoed over wat heen
gaat, dan spreke het ons niet minder
duidelijk en overtuigend, van wat weer
komen zal, van wat weer in zijn ont
luikende heerlijkheid der aarde tot tooi,
der menschheid tot geluk mag wezen.
Wees daarom welkom bulderende na
jaarswind, die in onze gaarde het laat
ste loover aan de zwakke steeltjes ont
rukt en voort doet stuiven in duizeling
wekkende vaart. Wees welkom, gij
storm door onze dreven, gij die de trot
sche sieraden onder zoo weergaloos
schoone boomgroepen doet schudden
en trillen, dat er de goudgeele blader-
vonken afvliegen,werwaarts op de vleu
gelen van den voortijlenden wind het
lot hen voeren zal. Wij weten en wij ge-,
voelen het, dat dat alles ons weder tot
nieuwen rijkdom geleiden moet.
Mocht het, gelijk in de natuur ook
zoo gebeuren in het leven der volkeren,
hoe zouden we dan deze tijden als de
aankondigers van een voor de wereld
der menschen betere toekomst aan
merken, en er, ondanks alles, vrede bij
hebben. Zijn het de najaarsstormwin
den van den grooten oorlog, die immers
afgeloopen en geëindigd heet, welke
thans ons leven, en de voorwaarden
voor zijn rustig voortbestaan bedrei-
Hij kon niiet vender met dW schepsel
spneMero, of tan'ger bij hem zijn, wanit
ofsdiioom hij wel eeniiig vierstand had
vain, de chirurgie, zou hij tiever een
vergiftige slang hebben' aangeraakt,
d'an het vfeesoh van1 dit monster.
Hij diuiw'de Gale voor zich uit, ert de
ou'de man ging ails een gedreven' beest,
want zijn kracht was uitgewerkt en
hij was als iemand onder den invloed'
valp eein steutk verdoovimgsmaddel. Bij-
de deur vam den doikiter bleef Burrell
sta air.
„I'k heb er nog niet aan' gedacht', het
u te vragen1", ziet hij vermoeid „maar
gij moet gewond' zijn Hij moet je ge
troffen hebbeim
„Ja, ik geloof het wel ilk weet het
miert." Toen snikte de man het uit en.
zei met toonlooze, vertmoeide stem,
wan'hopliig in zijin smart„Zij geloofde
hem, jomlgeo Zij geloofde zijn leu
gens Dat doet pijn 1"
Bn hij waggellldie heen, gebogen on
der he't gewicht van zijn' groot verlies.
XVII.
Hef was het meisje, dat daar1 ineen-
Igedo'keln' zaf iin den stuurstoel van
RuSTnioh's boot, alsof deze dag en-
nacht nooit zou eindigen. Het scheen
alsof de opeenvolging van' natuurlijke
gebeurtenissen moest zijn ongehouden,
dat tijd niet mfeer bestond,, w,ant zij,
had' urea en' urelni eindeloos geileden
en begon- zich droomerig af te vragen,
hoeveel tijd er verfoopen zou zijn t-us-
scihen het tijdstip, dat zij van het.
getuk in' haar tnij|ni 'hoonde en dit
ooigenibliik.
Zij bediaohlt, dat zij nu een' rijk meisje
gen Zijn de ontelbare verloren illusies
van vredeherleving, van weerkeerende
vol keren welvaart, van een in de banen
van orde en tucht herleidende maat
schappij, zijn al die daar om ons henen
wegijlende ontgoochelingen, eigenlijk
niet de tot afvatten gedoemde blaren,
eener in haar kernwezen zich verjon
gende, zich na dit noodzakelijk ont
wikkelingsproces tot grooteren luister
voorbestemd gevoelende maatschappe
lijke orde Wij mogen het zeker be-
geeren en het onze er toe bijdragen, dat
het zoo mag zijn.
Want in tastbare overeenstemming
met en naar den aard der natuur, dient
ook in de groote maatschappij het ver
gane en afvallende or opnieuw plaats
te maken, om opnieuw de wording voor
te bereiden van nieuw leven en nieuw
geluk. Indien wij dit voor oogen hou
den, dan speuren we in de ontzaggelijke
verwarring en te midden eener aan tal-
Iooze wonden bloedende maatschappij,
toch de verschijnselen, onbedriegelijk
en tastbaar, eener betere toekomst na
dezen tijd van droevige ontgoocheling
en diepen weemoed.
door
Dr. André Schilling.
Van zijn vader erfde hij op twintigjarigen
leeftijd een kleinen verfwinkel op een on
beduidend dorp. 't Was een typisch platte
landszaakje van buiten en van binnen,
'n Laag gedaakt huisje niet 'n kleurig gla
zen deur en 'n gewoon raam, waarvan de
kleine ruitjes het gezicht nauwelijks vrij
lieten op grove borstels, rommelig op el
kaar gestapeld potjes aangemaakte verf
en wrijfwas, een paar flesschen met blauw
sel en rood poeder, terwijl op de eenige
plank, die mee de étalage vormde, eenige
oud-blauwe potten stonden. „Tabak en
Snuif" verrieden met weidsche krullende
letters den inhoud onder de verdoft koperen
deksels. De steenen vloer van 't winkeltje,
uit wisselend roode en grauwe plavuizen
bestaande, was hier en daar geheel uitge
sleten of brokkelig door de gebroken stee
nen. De toonbank lag vol allerlei dingen,
die ook voor 't raam te zien waren, boven
dien stonden er wat g»izer. bakjes met
snoeperij, molbolletjes, alles kris kras door
een.
Bonte reclameplaten sierden de wanden,
waaraan bezems, stoffers, dweilen en vloer
matten bengelden aan uitstaande ijzers,
terwijl een kast met laden, die nauwelijks
meer leesbare opschriften droegen, achter
de toonbank wegdook. Een deur, met 'n
prijslijst beplakt, gaf toegang tot de woon
kamer.
Peter van 't Land na vaders begrafenis
zijn zaak bekijkend, kon slechts met moeite
een glimlach onderdrukken.
't Was hem of de trots van den ouden
man 't wonderlijk armoedige er van voor
hem had verborgen gehouden. Nu zag hij
pas goed in, dat de zaak niets was dan een
rommelig winkeltje zonder werkplaats
zelfs, waarvan de oude nooit had willen
hooren, omdat hij zijn woonkamer zóó be
schouwd had.
Toen Peter eens na 'n bezoek bij een
rijtuigschilder in de buurt, die hem 's Zon
dags in de geheimen der kunst inwijdde,
op 'n werkplaats-atelier zinspeelde, had
vader hem met nadruk eens voor altijd ge
zegd, dat hij knoeien mocht zooveel hij
wou, maar dan hier in de woonkamer.
Nadien hadden ze er nooit meer over
gesproken, 't Leek een stilzwijgende over
eenkomst tusschen hen tweëen, dat ze me
kaar met rust zouden laten, mits ze beiden
was, em1 zij. glimllacbte treurig, toen z,ij.
erkennen moest, dat datgene', waar
naar zij- zoo had verlangd zonder hoop'
het ooit te kunnen krijgen1, inn was.
.gekomen zoo verbazend vlug. en haar
ongelukkiger von/d dan ooit...
Zo-u de dag nooit komen Zij trok
de dekens dichter om zich heen, toen,
de kilheid van den morgen baar deed
huiveren. We^rktuitgelijlk volgde zij hef
geluid der riemen zij moesteln een
groote snelheid hebben, dacht zij, en.
liet kamp moest mu mijten- achter ben
liiggen. Alls .bet vroeger in' bet seizoen
was geweest, dat de rivier baar sterke
strooming had!, zouden zij\ nooit in het
domker zo-o'n snelte vaart gehad kun-'
nOn. hebben, maar' he.t watier was' laag
en de kansen van aanvaring zoo ge
ring, dat het votlikome^» veilig was.,
Zeilfis nu kou zij haar roeier nog niet
onderscheiden, want bet was een dom-'
kiere .nacht geweest en de naderende
dageraad kon nog mi et door het gordijn
van wolken' drinlgeu', die boven de
groote valUei hingiefn'. Hij was een goede
bootsman, zoo ails zij begreep uit de
onvermoeide irege'Lmatïglheiid van zijd'
roeien'. Hij was een zwijgend mam ook
en zij was hem er dankbaar voor. Zij.
me stelde zich nog dieper in» hiaar dekens
en trachtte te slapen, maar zij sluimer
de sfedhts een- o,ogenblik, zoo-als het
scheen', war.it hiaair oogen' vllogen da-
detlijk weer wijd' o.pein. Zoo, onrustig,
en vermoeid, door haar eenzame nacht-
waken, kuchte zij eviein» e.n zei tot haar
medgezeli
„Gij moet w.el vermoeid zijin, zoo
aalnlhomdeind t'e roeiem
„■O, daar geef i'k biet om", ant-
slechts werk hadden, want geen werk
maakte den ouden van 't Land korzelig en
bemoeiziek, vooral ten opzichte van Peters
kunstdie hij in gewone tijden evenmin
bewonderde als bespotte. Hij liet z'n lan
gen jongen begaan, als 't maar buiten den
werktijd viel.
Pe jongen, opgegroeid in de volkomen
wetenschap van vaders wil, handelde vol
gens stille afspraak zijn neigingen bleven
binnen de grenzen van des ouden wensch.
's Avonds na zwaren arbeid in dagen
van zon en droogte zaten ze bij elkaar
werd er niet gearbeid, bijna den geheelen
dag. De oude las en rookte zijn ronkende
pijp Peter zat stil voor zich uit te kijken
of „penseelde".
Eentonig huisden ze met elkaar, praatten
weinig en lachten zelden, alleen de vader
eigenlijk, als de dochter van hun buur
vrouw kwam om eten te koken en te be
redderen. Dan kon vader van 't Land nog
heel jeugdig doen en z'n rolletje spelen
van verliefden vrijer, 't Meisje luisterde
echter nauwelijks naar hem, telkens gingen
haar oogen naar Peter, die met een oud
teekenbord voor zich op 'n stoel van een
plankje met verf de kleuren uitkoos, nu
eens voor een landschap met hei groene
boomen en schril afstekende wegen, dan
weer voor 'n menschenhoofd met dieplig
gende oogen onder ver vooruitstekend
voorhoofd en gelig vel.
Heel snel was 't einde van den oude ge
komen. Twee dagen had ie stil in zijn bed
gelegen met open mond en strakken blik,
stamelend z'n verlangen.
Op Grietjes raad haalde Peter den dokter,
maar toen die 's avonds beslikt en bezweet
op z'n stoomfiets aantufte, stond Peter te
schreien, want hij vermoedde uit het ge
durig zwijgen, dat in de slaapkamer
heerschte, dat vader gestorven was.
Met een paar buren bracht Peter hem
eenige dagen later naar z'n graf op 't nieu
we kerkhof rond de pas gebouwde kerk.
,,'t Is de eerste hier", troostte hem de
grafdelver, toen tranen kwamen bij het
aarde-opwerpen. De buren brachten hem
tot aan de deur van den verfwinkel, gaven
hem de hand met de woorden, dat z'n va-
per een goede, brave stille man geweest
was en zonder eenigen omhaal voegden ze
er bij, dat Peter nu maar trouwen moest
dan kwam alles weer in orde.
Grietjes vader herhaalde 't nog eens voor
't heengaan, heel kort en zonder ontroe
ring „Nu trouw je maar, tot morgen."
Op Peter maakte het geen indruk. In den
winkel bleef hij een oogenblik peinzend
voor zich uitstaren, geraakte toen door de
rammeelnde deur in 't woonhuis, gooide
z'n hoed op 'n stoel en greep z'n bord,
penseelen en verf. Van 'n rol linnen, die
achter de kleerkast stond, sneed ie een vier
kant, waarvan ie zelf schrok, omdat het
grooter was, dan ie er ooit een geknipt
had, drukte 't met punaises op 't bord en
z'n oog gericht op 'n portretje van zijn
vader, voor hem aan den wand, zette hij
werktuigelijk zijn eerste penseelstreken op
het doek. Met ingehouden adem zat hij te
werken. Slechts langzaam kwam er wat
menschelijks in de kleurlijnen, die hij neer
streek. Tegen twaalven kwam Grietje bin
nen. Peter knikte zwijgend en werkte voort
net als vroeger, 't Meisje deed haar werk
onverstoord, totdat ze gedwongen achter
zijn rug voorbij moest. Toen schreeuwde
ze plotseling vol stijve verbazing
,,'t Is vader Peter sprongen de tranen
in de oogen en 't meisje, ziende zijn ont
roering, begon luid te snikken. Dat schreien
maakte beiden week van gemoed en
spraakzaam.
,,'t Was zoo'n goeie man", zei Grietje.
„Hier zat-ie altijd te rooken", wees Peter
met hakkelende stem en door zijn tranen
heen zag ie 't meisje aan, wier oogen vol
medelijdende liefde waren.
„Arme Peter", klaagde ze, hem bij de
hand grijpend, „je blijft nu zoo alleen".
„Vader heeft gezegd", herbegon ze, „dat
je maar eens dikwijls bij ons moet komen
praten". Zonder verdere woorden ging ze
heen, maar een wonder gevoel was in Peter
gekomen hij had haar willen naloopen en
woordde hij.
Bi} het gehikt Van zijn stem zat hij
in earns rechtop. Het kon' riïet zijin
alls dit Rum-mion was, zou hij al eer
gesproken heblben Zij waagde het
weer, bevend'
„.Hebt1 gij er eeniiig idéé van', hoe Iiaat.
het is?"
„Ongeveer drie uiur, denik ik."
„Wiiie zijlt gij Diie waag kwam als
een schot.
„Weet je het nieit
„Wat doet gij bier, mr. Rumniom?"
„Ik roei", antwoordde hij onver
schillig.
„Waarom sprak je mi et Een vaag
gevoel van oinmuist kwam over haar,
eöni vaa,g vermoeden, dat allies niet in
den haak was dus zij. wachtte, tot hij
het haar zou verklaren, en toen. hij dit
mi et deed, herhaalde zi j haar waag.
„Waarom heb je zoo lan>g gezwegen
Je wist, wie ik was
„Wet, het is dent eersten keer, dat
ik je heb meegenomen op een nachte
lijk roeitochtje e)m ik wiilde er in stilte
van. genieten."
De spotternij in zijn stem vermeer
derde haar angst. Plotse ling kwam de
vrees over haar, dat zij verkeerd zou
beoordeeld1 worden en zij» wiiiide aan
deze Vlucht een einde maken, die haar
zoo afschuwelijk voorkwam, dat zij
liever naar haar hluis terugkeerde, dan
haar reis imet dezen man voort te
zetten.
„tik ben. van pdant veranderd), nur.
Runnioin", zei zij. „Ik zal niet naar de
Missie gaan. Ik wil, dat .ge me terug
brengt."
„Dat kan ik niet doen", zei hij „de
weerhouden van hem weg te gaan.
Den volgenden dag ging hij aan z'n ge
wone werk, maar een verlangen naar
twaalven bleef hem bij den geheelen och
tend.
Met instinctieve bezorgdheid omringde
Grietje hem, ze voelde, dat ze Peter iets
vergoeden moest. Drie maanden lang ver
richtte ze z'n huiselijke bezigheden en een
groote vertrouwelijkheid was tusschen hen
gekomen. Peter was spraakzaam geworden
en Grietje innig belangstellend in zijn lot.
Op 'n avond, toen ze samen bij haar aan
huis waren, zinspeelde haar vader duidelij
ker nog dan voorheen op wat hij eigenlijk
allang vvenschelijk vond. Geen enkel be
zwaar brachten ze in, toen hij ten slotte
voorstelde zonder omwegen, dat ze zou
den trouwen.
Voor Peter kwam 't wat onverwacht wel,
maar hij stemde toe en weinige maanden
later betrok Grietje het verfwinkeltje, in
haar schik, dat ze Peter's vrouw was, die
haar portret schilderen zou, waarnaar reeds
jaren haar innigste verlangens uitgingen.
Hoog zag ze tegen hem op, prees z'n schil
derwerk, dat hem reeds eens, toen 'n rijke
mijnheer bij hem geweest was om 't op
knappen van zijn tuinhek te bespreken, vijf
en twintig gulden in de la gebracht had,
waarvoor ie d'r mooie trouwjapon gekocht
had.
Sinds ze getrouwd waren wijdde Peter
er zich meer aan, dan vroeger, ging voor
akkefietjes niet meer uit verven en toen
voor den tweeden keer die rijke mijnheer
een stuk gekocht had, nu voor vijftig gul
den, droomden ze beiden van een nieuw
leven.
II.
In het tweede jaar van hun huwelijk
werd 'n kindje geboren een blond jon
getje, dat ze vurig begeerd hadden, al ging
't met verdienen niet naar wensch. Daar
hadden ze eerst'geen van beiden erg in,
maar toen 't kindje er was en er telkens
weer geld wezen moest, begon Grietje er
over te denken. Uren lang zat Peter bij 't
wiegje in de kamer, tooverde allerlei pop
petjes en aardigheidjes te midden van
boomen en huizen, maar op den duur zou
't toch zoo niet gaan, overlegde de vrouw.
Peter moest weer 't huis uit als vroeger,
toen ze pas getrouwd waren, dan kwam
er geld. Ze hadden nu moeite om de Vroed
vrouw te betalen en dat was maar vijf
gulden. In zijn schilderstukken zat een on
zekere winst, 't vaste geld schonk de ge
wone verfkwast. Telkens probeerde ze er
Peter over te spreken, maar begrijpen wou
ie d'r niet. Moeder was er ook al eens over
begonnen, vooral omdat ze moest bijsprin
gen in het jonge gezin. Maar rechtstreeks
gingen ze er niet op in. Zoo leefden ze, nu
eens rijk, als de mijnheer er geweest was,
dan weken lang armelijk met nauwelijks
voldoende geld om eten te koopen.
Peter zat nu den heelen dag voor zijn
doeken en de wanden hingen er vol mee.
Waren bij de geboorte van 't kindje haar
beide ouders nog vol hulpvaardigheid ge
weest, langzamerhand begonnen ze hen te
mijden.
„We kunnen voor geen twee huishou
dens zorgen", had moeder laatst gezegd
heel duidelijk, 't Winkeltje ging ook niet
meer Peter had er geen zin in en zij ver
stond de kunst van winkelieren niet.
Ze raakten in de schuld, eerst bij den
huisbaas, toen overal, ze werden gemaand,
maar betalen konden ze niet. Met angst
zag Grietje de toekomst tegemoet, Peter
verborg z'n gevoel onder mooi-klinkende
woorden.
Totdat op zekeren avond geheel onver
wacht voor zijn zorgeloos gemoed de bood
schap kwam, dat ze 't huis uitmoesten.
Grietje" was stil gaan zitten huilen achter
hare handen, Peter sprakeloos geworden.
Zijn zelfbewustzijn, gegroeid tot starren
hoogmoed, bracht hem in opstand. Zouden
ze hem uit z'n huis zetten, die de roem ging
worden van 't nietige dorp, wiens schilder
stukken reeds de wanden versierden bij
burgemeester en dokter.
Zonder te spreken schold hij zijn toorn
uit tegen het huisbaasje, dat hem plotse-
slroom Is te sterk."
„Zet mij dan aart wal emi itk zat terug"
wandelen. Het kan amat ver zijn naar
de stad."
„Vijif en twintig mijten. Wij zijin
ongeveer drie uur onderweg."
Hij' ging gestadig door met roeien
en ofschoon de afistaintdi, dien zij liad-
dien afgelegd, haar verschrikte, verza
melde zij ail- baar moed', om te zeggen
„Dat kiulnnen we gamakikkelijik ge
noeg in orde maken. Kom,, loog daar
binnen."
Hij hield o;p met roereini en liet de
boot drijven, stopte zijn pijp en stak
haar aan, (toen 'nam hij zijin riemen
weer op em hervatte zijin werk.
„Doe alsjeblieft, zooalis ik u vraag,
mr. Runinio-n. Ik heib besloten, dat ik
nieit verder zal gaan."
'Hij Lachte en hef geluid miaakte haar
boos. „Zet mi} dadelijk aan wal riep
zij veronitwiaardi.gd. „Wat bedoelt ge
to'dhi
„|e bent nog alt driftig uiirtgevatten,
nietwaar
„Wiill je het doen of '.niet
Toen hij geen ander antwoord gaf,
dan door het eentonige van zijin- bewe-
giintgemi, werd zij aanigeg repen door
den krankzinnigen wensch;, de riemen,
uit zijn, handen te rukken efm ij maakte
reeds een vlugge be weging naar hem
toe, waarop 'hij uitriep
„Ga zitten Moet je ons laten
omisillaan
(Wordit vervolgd.