Maandag
29 December
K ieuwjaarswenschen
üan 's levsns stMntat
9e Strijd ta een Sravenkroen.
No. 306
51e Jaargang.
Verschijnt dagelijks, uitgezonderd op Zon- en Feestdagen.
Abonnements- Adoertentiën op zeer uoordeetige voorwaarden.
ONZE
Nieuwjaarsgroeten-
FEUILLETON
BINNENLAND
VLISSINGSCHE COURANT
Prijs per drie maanden 1.30. Franco per post 1.50.
Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bij alle Boek
handelaren, Postdirecteuren ot rechtstreeks bij de Uitgevers
Firma F. VAN DE VELDE Jr., Kleine Markt 58.
ADVERTENTIËNvan I —4 regels 0.40. Voor elke regel
meer 10 cent. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde
advertentie, wordt de prijs siechts tweemaal berekend. Groote
letters en clichés naar plaatsruimte.
TELEFOONNUMMER 10.
De abonné's van de „Vlis-
singsehe Courant zijn metingaug
van 1 Januari GRATIS ver
zekerd en wel op zeer gunstige
voorwaarden.
Door zich op de „Vlissingsche
Courant" te abonneeren tegen
slechts 10 ct. per week of onge
veer l'/a ct. per nummer, wordt
de courant dagelijks thuis be
zorgd.
In den tegenwoordigen tijd, nu
het publieke leven veel ineer
wordt meegeleefd dan vroeger,
kan men niet meer buiten een
DAGBLAD.
Wie dus iederen avond
een courant verlangt en boven
dien gratis tegen het risico van
den arbeid verzekerd wil zijn,
abonneere zich op de „Vlissing
sche Courant", welke alle
werkdagen verschijnt.
DE UITGEVERS.
wEvenals vorige jaren
zal in het nummer on
zer Courant, dat verschijnen zal
en bij de Abonné's bezorgd wordt
op Oudejaarsavond, de ge
legenheid worden opengesteld tot
het plaatsen van
Deze Advertentiën worden op
genomen tegen verminderd tarief,
en wel van 1—5 regels f 0.25
iedere regel meer 5 cent.
Advertentiën kunnen nu reeds
worden ingezonden en worden
uiterlijk ingewacht tot Woensdag
31 December, des middags 12 uur.
(Uit de Rechtszaal.)
o<
Het geval is al eenige jaren oud,
uit den tijd toen strenge zedelijk-
heidswetten nog niet een eind hadden
gemaakt aan excessen van nachtleven
in onze groote steden, toen, vooral
in Amsterdam en Den Haag, nacht
aan nacht in geheimzinnige sociëteiten
genoemde bijeenkomstplaatsen, groote
sommen geld over de speeltafels
werden geschoven, heen en weer,
maar meest heen, tot onder de felle
vingers der weinig gewetensvolle
ondernemers, die hun „vaste klanten"
wel lieten spelen op accept, en er
dan niet tegen opzagen, als de op
gewondenheid van het oogenblik
daartoe kans gaf, een nulletje te veel
achter een cijfer te smokkelen, wel
weiend, dat de „klant", als 't op
betalen aankwam, toch niet durf
de protesteeren met meer klem
dan er ligt in dreigen met politie.
En het geval bleef bij om de eigen
aardigheid, dat ambtenaar van het
openbaar ministerie en verdediger
een fel debat voerden over de vraag
of zekere verschijnselen, die zich bij
het geval hadden voorgedaan, als
verzwarende dan wel als verzachtende
omstandigheden moesten worden aan
gemerkt. Het O.M, achtte ze bezwa
rend, terwijl de verdediger juist op
dezelfde, door het O.M. bezwarend
genoemde gronden, clementie voor
zijn cliënt pleitte.
Wie van beiden recht had blijve
hier in het midden. Slechts zij het
geval vermeld, dan kan ieder voor
zich overigens uitmaken of het O.M.
dan wel de verdediger gelijk had in
de beslissing van de vraag of te
hevig opgezweepte speelwoede ai of
niet als verzachtende omstandigheid
moet gelden bij de beoordeeling van
diefstal gepleegd tegenover een me-
delijdend-gastvrijen vriend.
Het geval was ongeveer zoo
Beklaagde was een jonge man van
intelligent, beschaafd uiterlijk, die
evenwel de duidelijke sporen vertoon
de, uit kteeding en gelaatstrekken, te
zijn wat men noemt „verloopen". Hij
werd beschuldigd van aan een vroe-
geren vriend die hem op een avond
uit medelijden mee naar huis had
genomen en hem gastvrijheid had
geboden, zestig gulden te hebben
ontstolen door 's nachts in de kamer
te sluipen waar de vriend sliep, zijn
portefeuille uit zijn jaszak te trekken
en daaruit een bankbiljet van zestig
gulden te nemen.
Zelfs had hij een briefje achtergela
ten, waaruit zijn schuld bieek.
De bestolene, als getuige gehoord,
had een uitvoerige verklaring afge
legd, in hoofdzaak een verslag van
Roman van G. H. v. D.
(Ns'irak verboden.)
74). -o~
Adda sprong op, zij wilde naar
haar vader snelien, wilde zekerheid
hebben, maar Kathi hield haar terug.
„Om 's hemels wil," zei de kame
nier, „u bederft alies en maakt mij
en Frans ongelukkig. Ik zei alleen
snaar, dat ik een vermoeden had,
snaar uw redder was schilder en
hij, van wien ik spreek is beeld
houwer."
„Beeldhouwer? Weet je dat ze
ker? Meisje, speel niet met mij, ik
wil de waarheid."
„Hij is beeldhouwer, dat is zeker,
en heet Wildenfels. Ook den hout
vester is de gelijkenis opgevallen,
die hij met de familieportretten heeft."
Adda liet teleurgesteld het hoofd
hangen. In de eerste opwinding had
zij er niet aan gedacht, dat juist deze
gelijkenis der trekken van den kun
stenaar met die van Wildenfels het
verklaarde, waarom haar vader den
man had laten komen en de hout
vesterij gebracht. Het lag voor de
hand, dat deze man misschien de
persoon was, over wien Harley ge
sproken had. Zij voelde, dat zij
dwaas genoeg geweest was de ka
menier haar hartsgeheim te verra
den. Zij had zeif nog geen vermoe
den van het gewicht van dat geheim.
Pas in dit oogenblik, nu zij ge
meend had, hem te kunnen weerzien
had zij gemerkt, dat het meer dan
dankbaarheid was, wat haar hart
deed beven, dat een groot heimwee
haar bloed naar het hart had terug
gedreven.
Hoe langer zij over de zaak na
dacht, des te duidelijker werd het
haar, dat de man op het jachthuis
in geen geval identiek kon zijn met
den kunstenaar, die haar het leven
had gered. Die zou zeker niet in het
bereik van het slot Wildenfels ge
komen zijn. Die had toen immers
alles in het werk gesteld, zich niet
te laten vinden, die was schilder
zoo meende zij stellig deze was
beeldhouwer; haar vader zou het
wat op den avond voor den diefstal
tusschen hem en beklaagde gesproken
was. Uit deze verklaring was in grove
trekken te reconstrueeren het verhaal,
dat beklaagde op getuige's kamer aan
getuige had verteld.
Dat verhaal moet ongeveer aldus
geweest zijn
Eerst had hij, na wat wij fel ing ver
teld van zijn zwerven, de laatste
maanden nadat hij al zijn geld had
opgemaakt, van zijn slapen in hooi
bergen even buiten de stad, op een
bank in het park, in toevluchten voor
dakioozen. Toen was hij voortgegaan.
't Kan mij heelemaal niets schelen.
Als ik nog maar éen keer een avond
kon hebben als toen. Zij mogen mij
naar Veenhuizen brengen of waar dan
ook, maar nóg niet, nu nog niet, 'k
moet 't nog eenmaal hebben. Er moet
zich een kansje voordoen, een gevon
den poriefeuiile of wat ook. 't Doet
er niet toe, maar ik moet nog écn
avond leven. LevenWarmte en licht
en kleur en vrouwen, en de groote
groene tafel met de hoopjes fiches
die je opgooit, weer en weer
O, dat tuig, 't is alies rapaije, dat
er op uit is je te plunderen, ja uit
te schudden En toch loop je er naar
toe, ze hebben je vast, voor goed,
tot je leeg bent. Ze trekken je met
hun schijn, hun schijn van chic, hun
schijn van weelde, hun schijn van
liefde, die je koopt, die je betalen
moet met ellende, met
Dan had hij verteld van een vrouw,
ontmoet, 's nachts in speelhuis of
nachtcafé, die hem in haar macht had
weten te krijgen, die hem had aan
gezet tot het woeste, grove spelen.
Zij zijn daar op getraind, die vrou
wen, je bent bang voor hun minach
ting, dat weten zij, daar werken zij
op om hun zin te krijgen, ik ben
meegegaan. Eerst ging 't bij kleine
beetjes. Tien gulden, vijf en twintig,
honderd, dat je hoogstens een duizend
gulden verliest. En dan kwam zij
telkens animeeren, en ze wou zelf
spelen, vroeg geld daarvoor en ik
gaf 't haar
Dat ging zoo een paar maanden
lang tot ik zoowat veertig duizend
gulden verloren had. 't Gaat zoo ge
makkelijk hé, je koopt maar fiches,
en als je weg gaat, teeken je een
papiertje, met een lachend gezicht,
om je groot te houden. Ik nam geld
op van mijn kapitaal, bij tienduizend
gulden tegelijk. Maar toen werd ik
bang, ik was niet schatrijk, mijn va
der had mij een dikke honderd-dui
zend gulden nagelaten, en ik ram
maar op. Ik wou niet meer spelen,
ik wou haar niet meer zien....
Nu ja, dat neem je je voor, maar
je vliegt er toch weer in, als
een mug in de vlam. 't Maakt je dol.
Die vrouw, het spelen, ik had geen
'W
haar zeker ook niet verzwegen heb
ben, ais hij het vooruitzicht had ge
had, dien man te vinden en hem
zijn dank te kunnen betuigen.
Zij sliep pas laat in, toen echter
eischte de natuur haar rechtenzij
ontwaakte pas laat en toen zij aan
't ontbijt kwam, vond zij slechts haar
moeder. De Gravin vertelde haar,
dat men Harley als bedrieger had
ontmaskerd, dat hij het slot verlaten
had. De heeren waren in de biblio
theek, zij waren met zeer gewichtige
dingen bezig.
Toen zij haar kamer weer opzocht
kwam Kathi, die onder het kleeden
van Adda zeer stil en ontstemd was
geweest. Kathi vertelde haar, dat men
ook den beeldhouwer naar huis had
gezonden, deze was in geheime ver
standhouding geweest met Harley.
Adda had hoofdpijn; zij had be
hoefte, in de frissche lucht een wan
deling te maken en het denkbeeld
kwam bij haar op, naar het jacht
huis te gaan- Daar kon zij van de
houtvestersdochter, van wie zij zeer
veel hield, iets naders hooren om
trent den kunstenaar. Ai twijfelde zij
er ook niet meer aan, dat deze een
kracht meer tot verzet, en speelde,
speelde
Toen kwam de laatste avond,
't Was een Zaterdag. Wij kwamen
zoowat om half een. Zij zei, dat zij
dien avond voor mij zou speien, om
dat ik déveine had. Ze ging zitten,
ik stond tegenover haar, aan den ande
ren kant van de tafel. Ik zie 't nog
precies voor me, of 't gisteren was.
Rondom de tafel bijna alle stoelen
bezet. Alleen naast haar een leege
piaats en twee of drie aan den kant
waar ik stond. Mannen en vrouwen,
roode hoofden, strak en zonder een
enkelen lach, loerend over de tafel.
Dat heet vermaakai die menschen
die daar zich laten plunderen, ieder
vóór zich in de hoop één keer de
rollen te kunnen omdraaien en op
zijn beurt ai de anderen eens te
mogen plunderen. Al die menschen
die daar verteren van inspanning,
die hun lippen stuk bijten van in
spanning om zich kalm te houden,
die 't te lang vinden duren vóór zij
alles kwijt zijn, en daarom maar
hooger zetten en hooger tot 't in
eens afgeloopen is. En je moet mee.
Je kan ergens in een achterhoekje
van je hersens de gedachte hebben,
dat 't idioot is, wat je doet, intus-
schen speel je, smijt je de fjches op
en koopt en koopt weer.
Schijnbaar speelde ik niet mee.
Maar ik was er heelemaal in. ik stond
te trillen, ik voelde nog het bloed al
maar opsteeg naar mijn hoofd, dat
dit barstte bijna. En telkens, vóór zij
nog opkeek, wenkte ik haar om door
te spelen, zoodat zij op 't laatst niet
meer vroeg en haar gang ging zonder
af te wachten wat ik wou. Ik wist
op geen stukxen na hoeveel wij ver
loren, 't kon mij niet schelen, ik telde
niet meer. Ik zag niet de menschen
die om de tafel stonden, met uitge
strekte hoofden, te azen op de
hopjes fiches, ik zag niet de vrouwen
die daar rondgluurden of zij nog meer
slachtoffers konden maken, ik zag
zelfs de spelers niet meer, ik zag al
leen hun handen die graaiden over
de groene tafel, ik zag haar, wild,
begeerig, met haat in haar oogen, de
iippen fel op elkaar geklemd
Ik heb dien nacht een accept ge-
teekend van vijftigduizend gulden
Daarna had hij eerst een poos ge
zwegen, weg gezonken in gedachten,
en toen was hij armzalig gaar. klagen
over zijn ellendig zwerven dat op dit
alles was gevolgd en zenuwachtig
huilend had hij gesproken van zijn
verlangen om nog éen nacht dat
leven mee te maken.
Toen had getuige, die hem 's avonds
op straat was tegengekomen, die een
vriend van tem was en hem daar
om uit medelijden had meegenomen
naar huis, getracht hem moed in te
vreemde voor haar was, zoo wilde
zij toch zekerheid hebben, om geheel
tot kalmte te komen.
Het was een mooie dag, de wan
deling niet ai te ver. Zij kon ais zij
wilde, met den wagen van den hout
vester terugrijden, zooals zij dat zoo
dikwijls gedaan had, als zij Martha
had gehaald om haar bij een of an
der werk te helpen. Zij liep den
weg dikwijls alleen, want zij had
geen onaangename ontmoeting te
vreezen en in geval van nood waren
overal houthakkers of andere arbei
ders in de buurt, die haar kenden
en haar hulp verleend of haar beve
len zouden opgevolgd hebben.
Zoo wandelde zij dan ook nu, na
dat zij in de kloof was afgedaald,
door het prachtige dal, langs de
beek, in gedachten verzonken, nu
en dan den eerbiedigen groet van
een arbeider, dien zij ontmoette,
vriendelijk beantwoordend, tot zij
een rotspartij bereikte, waar zich
een zijdal vormde. Volgde men dit,
dan bereikte men de houtvesterij in
korter tijd, dan wanneer men den
weg van Wildenfels naar Wildstein
koos, maar men moest de bosch
spreken. Getuige had hem aange
boden dien nacht in huis te slapen,
had hem schoon ondergoed gegeven
en een pak, dat hij den volgenden
dag zou kunnen aandoen, omdat zijn
eigen pak zoo vele sporen vertoonde
van zijn vele zwerven de iaatsfe
maanden, en 'Iwas al heel laat ge
weest toen getuige hem eindelijk had
gekalmeerd en hij niet meer praatte
van zijn idéé fixe om nog één nacht
te zijn in dien feilen schijn van leven
eu weelde, ora nog één nacht te
spelen voor hij naar Veenhuizen
zou gaan.
Maar toen getuige den volgenden
morgen Wakker werd vond hij op zijn
tafel dit briefje
„Vergeef mij, dat ik je goedheid
zóó vergeld. Maar dit is de kan3
waarop ik gewacht heb. Ik heb je
zakken nagezocht en zestig gulden
uit je portefeuille genomen, ik smeek
je niet naar de politie ie gaan voer
de volgende nacht voorbij is. Laat mij
dien eenen nacht nog. Vluchten doe
ik toch niet."
En beklaagde was verdwenen.
Rijkspostspaarbank.
In 1912 bedroeg het aantal inlagen
2.028.995, tegen 1.971.304 in 1911.
Het bedrag dier inlagen was
f83.199.954.71, tegen f 81.263.478,784
in het voorafgaande jaar. Een ver
meerdering derhalve van 57.961 in
lagen en fl.936.475.92'.
Terugbetaald werd f81.779.185,57'
in 1.111.966 posten, tegen in 1911
f78.937.001.515 in 1.083.647 posten.
Het aantal spaarbankboekjes steeg
in 1912 met 50,066 stuks, waardoor
er op 31 December 1912 1.607.016
in omloop waren.
Het aan de inleggers Verschuldigde
saldo-tegoed op spaarbankboekjes
vermeerderde in dat jaar met
f 5.696.003.106,waarond. f4.406.293.79
gekapitaliseerde rente en bedroeg op
het einde van 1912 f 176656.810.65.
In 1912 werden 4701 nieuwe
Staatsschuldboekjes afgegeven. Het
aantal in omloop zijnde klom tot
21.813 tegen 18.787 in 1911. Een
toename dus van 3026.
Het nominaal bedrag der inschrij
vingen op die boekjes beliep
f 5.836.300, terwijl het daarop ver
schuldigde saldo toenam met nomi
naal f 3.608.400.
in totaal was op uit. December
1912 op de Staatsschuldboekjes ver
schuldigd f21.410.550 nominaal. Be
rekend naar den koers der betrek
kelijke schuld op 31 December 1912
hadden de titularissen v. Staatsschuld
boekjes te vorderen f16.753.755.375
tegen f 14 553.257.62' op het einde
van 1911. Een vermeerdering dus
van f2.200.497.75.
wegen kennen, want het laatste ge
deelte van het pad voerde door het
dichte woud.
Adda moest er op voorbereid zijn
in deze omgeving waarschijnlijk
Frans te ontmoeten, daar de hout
vester zijn zoon, die de naaste om
geving van het siot niet betreders
mocht, hier werk gaf. Frans Kroneck
had zich door zijn booze streken
een zeer slechten naam bezorgd hij
ging niet alleen door voor boosaar
dig,maar ook voor wraakzuchtig en al
leen de eerbied voor den houtvester
hield er den Graaf nog van terug,
dezen jongen man dien men tot elke
misdaad in staat achtte, van het
goed weg te jagen.
De Graaf had dkwijls gezegd, dat
hij, sedert hij Frans het betreden van
het slot en omgeving verboden had,
niet graag zonder geweer naar het
bosch ging. Hij was dus niet vrij
van zorg, dat Frans of een zijner
slechte kameraden hem in de woud
eenzaamheid overvallen kon.
(Wordt vervolgd.)