Eerste Blad
Zaterdag
22 November
j Bummsr histiat uit 3 faladeB
jHotdwIaad ca Kolwitü.
De Strijd om een Gravenkroon.
No 277
1913.
51e Jaargang.
Verschijnt dagelijks, uitgezonderd op Zon- en Feestdagen,
TELEFOONNUMMER 10.
flbonnements- flidvertentiën op zeer ooordeelige voorwaarden.
FEUILLETON
Brieven uit de Hofstad
VLISSINGSCHE
Prijs per drie maanden 1.30. Franco per post 1.50.
Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bij alle Boek
handelaren, Postdirecteuren of rechtstreeks bij de Uitgevers
Firma F. VAN DE VELDE Jr., Kleine Markt 58.
COURANT
ADVERTENT1ÊNvan 1—4 regels 0.40. Voor eikeregel
meer 10 cent. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde
advertentie, wordt de prijs slechts tweemaal berekend. Groote
letters en clichés naar plaatsruimte.
De Indische begrooting, beter ge
zegd het wetsontwerp tot vaststelling
van de begrooting van Nederlandsch-
lndië voor 1914,'heeft bij de behan
deling in ons parlement en ook daar
buiten, ditmaal een grooter belang
stelling opgewekt, dan gemeenlijk aan
dit hoofdstuk onzer Staatsbegrooting
wordt betoond. Wel waren altijd in
en buiten de Kamer de noodige
specialiteiten daar, om elkander, als
rechte betweters, op allerlei meer of
minder belangrijke onderdeelen de
loef af te steken, maar gemeenlijk
gingen dan deze debatten én aan de
overige Kamerleden, zoo zij al pre
sent waren, én aan de meerderheid
van het volk volkomen voorbij. Men
heeft slechts eenige oude jaargangen
van de Handelingen der Tweede Ka
mer op te slaan om te ontwaren, hoe
uiterst weinig belangtoonende volks
vertegenwoordigers zich met de In
dische zaken inlieten. En zoo ais het
was met zijn vertegenwoordigers was
het ook met het volkvan zijn In
dische koloniën nam Nederland in
het algemeen, anders dan uit han
delsoogpunt, maar luttel notitie. Maar
met de jaren is dat anders geworden;
eensdeels ontwaakte hier een grooter
besef van wat een koloniseerende
mogendheid zich als taak dient voor
oogen te houden, wil het de supre
matie over zijn nederzettingen aan
den anderen kant van den evenaar
niet zien verminderen, anderdeels
ontwaakte ook Indië. De voortdurende
aanraking der bevolking, inzonderheid
de betere elementen onder haar, met
de hoogere Europeesche cultuur, deed
alom een drang ontstaan naar het
beste wat deze cultuur ook voor In
dië kon opleveren. Het verbeterd on
derwijs, de vooruitgang der technische
wetenschappen en hun toepassing op
landbouw, industrieel en handel, ble
ken ook ginds niet zelden betere
vruchten af te werpen en evenals el
ders had ook daar de verandering
binnen betrekkelijk korten tijd plaats.
Zij die Indië een kwart eeuw geleden
leerden kennen en het thans terug
zien, herkennen maar weinig meer
van de vroegere toestanden niet al
leen uiterlijk maar vooral innerlijk
wordt een kentering waargenomen
Indië ontwaakt.
Van die ontwaking gewagen, zij
het ook niet met zoovele woorden,
de debatten die deze en de vorige
45).
Roman van G. H. v. D.
(Nadruk verboden.)
—O—
Een grootere teleurstelling had
hem niet kunnen treffen, zijn ge
laat werd strak en somber. „Mijn
heer," zei hij, „had ik kunnen ver
moeden, u hier te ontmoeten, dan
zou ik niet gekomen zijn."
„En waarom niet vroeg Harley
glimlachend. „Zou ik niet even goed
de vertrouwde van Gravin Wilden-
fels kunnen zijn, als die van haar
broeder
De indruk dien deze woorden op
Benno maakten, zei Harley, dat Frans
zich niet vergist had. Benno schrikte,
zijn gelaat kleurde en nam dadelijk
een verwachtende uitdrukking aan,
ofschoon de beeldhouwer moeite
scheen te doen, zijn opgewondenheid
te verbergen.
„Ik begrijp u niet," antwoordde
Benno, verwondering voorwendend.
week in ons parlement zijn gevoerd,
de belangstelling die zij trokken, het
stof, dat zij deden opwaaien. Daarbij
vormde zich, afgescheiden van andere
allerminst onbelangrijke aangelegen
heden, in hoofdzaak een tweetal mid
denpunten bij de besprekingen, waar
alles omheen scheen te draaiende
„Indische Partij" en de „Sarekat Is
lam". De lezers onzer verslagen en
kameroverzichten weten wat met beide
benamingen wordt bedoeld. En hoe
wel in wezen onderscheiden, worden
zij veelal in éen adem genoemd,
omdat zij feitelijk beide symptomen
zijn van het „ontwaken", waarvan
wij zooeven gewaagden. De Indische
partij, een beweging in strijd met wat
het belang van het Moederland voor
schrijft en daarom ook reeds van
hoogerhand veroordeeld en verboden,
was bij de beraadslagingen vertegen
woordigd door den man, die als de
drijfveer dezer partij dient te worden
aangemerkt, de Indo de heer Douwes
Dekker, gelijk men weet thans als
banneling" in ons land vertoevend.
Als toeschouwer nam hij ijverig deel
aan hetgeen over hem en zijn streven
in 's lands vergaderzaal werd te berde
gebracht, of beter gezegd unaniem
werd afgekeurd; de „SarekatIslam"-
beweging vond een gereede illustratie
door de aanwezigheid van twee in
landers,een bestudeerd man,dr. Tjiptq»-
en een verarmd edelman Soewardi
genaamd. Ook zij zijn bij besluit van
den landvoogd op een afzonderlijk
deel van het Indisch gebied „geïnter
neerd" doch verkozen de vrijwillige
ballingschap. Over beide iaatsten viel
het oordeel veel milder uit in de Ka
mer, men gevoelde voor alles dat cle
mentie hier geboden was, omdat de
drijfveeren volgens weike deze beide
inlanders handelden een gansche an
deren oorsprong hadden dan van hun
metgezel.
Wij zullen daarover verder niet
uitweiden, het voorval alleen diende
gememoreerd, omdat er uit blijkt hoe
de verhouding is van Moederland en
Koloniën, hoe de oude idee van over-
heerschers en overheerschten gaande
weg plaats is gaan maken voor ge
voelens van milderen aard. Immers
heel het streven der latere regeeringen
is gericht geweest en is nog gericht
op de verheffing van het peil der
Indische bevolking, omdat naarmate
het viveau daarvan stijgt, de koloniën,
dit zoo kostbare bezit, niet anders
dan daarbij wél kunnen varen. Om
tot die verheffing bij te dragen met
alle krachten die in ons liggen, daar
van hebben de beraadslagingen ginds
in den Haag, ruimschoots getuigenis
afgelegd, bij alle partijen zonder on
derscheid en zoowel voor als achter
de regeeringstafel. Want al mogen
onderdrukking en wanbeheer, als nog
onder de oude Oost-Indische Com-
„W at Zou de Gravin van mij kunnen
willen
„Direct nog niets, mijnheer Wil-
denfels, zij vermoedt zelfs nog niet,
dat u in haar nabijheid is. Maar ik
ken uw wenschen, het ligt in mijn
hand, of deze en uw verwachtingen
vervuld kunnen worden of niet. Ik
kan hindernissen uit den weg rui
men, die onoverkomelijk schijnen. Ik
leg u heden de vraag voor, die ik
vroeger tot uw vader heb gericht
uw antwoord is beslissend voor uw
toekomst, uw geluk. Wilt u mij ver
trouwen, u met mij verbinden tot
een streven, dat u rijkdom zal bren
gen en de hand der Gravin
Voor het eerlijke, open karakter
van Benno had een man, tegen wien
hij reeds argwaan en tegenzin koes
terde, niet onsympathieker kunnen
worden, dan hierdoor, dat hij in
raadselen sprak en beloften deed, die
aan den eenen kant groote aanma
tiging verrieden en aan den anderen
kant Benno's gevoel beleedigden.
Wat hij niet gewaagd had, te den
ken, te droomen, dat beloofde deze
man als een bagatel. Het gevoel, dat
hem te heilig was geweest, om het
pagnie aan de orde van den dag was,
hebben plaats gemaakt voor een recht
vaardig koloniaal bestuur, om In
dië waarlijk tot een onvervreemdbaar
bezit te doen blijven, is nog iets
anders noodig, n.l. het winnen van
zijn dankbare liefde, welke, naar
hoogstaande mannen die Indië door
en door kennen, verzekeren, te win
nen hier wel mogelijk is. Ook Enge
land, dat groote koloniale rijk, heeft
in de laatste tientallen jaren, het brute
overheerscherschap laten varen, en
stuurt aan op een hartelijke verhou
ding van koloniën en Moederland
en de uitkomst is daarvan, over het
algemeen genomen, een zeer gunstige.
Ook Nederland zij de oudere, wijzere
broeder, niet de tuchtmeester, al kan
harde tucht niet alleen wenschelijk
maar dikwijls ook noodzakelijk blijken.
De instandhouding van onze positie
als koloniale mogendheid, is een zaak
die ons allen aangaatal is Indië
niet uitsluitend, gelijk wel eens over
dreven voorgesteld wordt, de kurk
waarop Nederland drijft, dat onze
handei, onze welvaart en rijkdom een
onherstelbaar verlies zouden lijden,
zoo Indië ons ontviel, niemand die
het loochenen kan. Nog altijd wordt
ons dat kostbare bezit, en waarlijk
niet ten onrechte benijd, door zoowel
Europeesche als groote Aziatische
rijken, tegenover wier geweldige
macht, wij als kleine mogendheid
maar zeer onvoldoende weerkracht
bezitten. Daarom is het krachtigste
middel voor het kostbaar behoud van
dat gebied van Insulinde, dat wij een
maal van onze voorvaderen mochten
erven, dat het nogm-' v's. doch op an
dere wijze gewonnen en aan ons
verbonden wordt; niet echter met
uiterlijk geweld, maar met de zooveel
sterkere banden van toewijding en
liefde voor het land en zijn inwoners,
waarover het beheer ons, in den loop
der wereldgebeurtenissen eenmaal als
een kostbaar pand werd toevertrouwd.
En dan mag met voldoening worden
geconstateerd, dat van beide gevoe
lens en van de plichten die zij op
leggen, de besprekingen in het Ne-
derlandsch parlement ten volle hebben
getuigd.
17 November.
Het zag er op Woensdag den 17en
November van het jaar 1813 heel
wat anders uit in de residentie dan
jongstleden Maandag op dien zelfden
datum van het jaar 1913.
In zijn aristocratische woning aan
den Kneuterdijk zat van Hogendorp
te midden van zijn familie aan het
ontbijt, toen van Limburg Stirum
binnentrad en geestdriftig het groote
nieuws vertelde, dat op straat de
aan iemand te openbaren, maakte de
zen man tot handel, daarbij eischte hij
een vertrouwen dat men nauwelijks
aan beproefde vrienden schenkt.
„Mijnheer," antwoordde Benno,
„ik heb u nooit tot vertrouwde ge
maakt mijner gevoelens, ik moet er
tegen protesteeren, dat u mij ijdele
hoop toedicht. Mijn vader heeft u
reeds verklaard, en ik denk evenzoo,
dat wij ons niet inlaten met intriges
en speculaties, ik houd mij echter
voor verplicht, er graaf Wildenfels
van in kennis te stellen, dat u niet
alleen vijandelijkheden tegen hem
voorbereidt maar ook over zijn doch
ter spreekt op een wijze, die
„Genoeg," viel Harley hem in de
rede. „Uw „neen" maakt al het ver
dere overbodig. Maar daar u mij
waarschijnlijk voor een snoever houdt,
wil ik u, vóór het laatste woord ge
sproken wordt, zeggen, wie ik ben.
Onze vaders waren broeders, nu kan
ik den sluier van het geheim op
lichten wij hebben van graaf Wil
denfels onze erfenis te vorderen,
want onze grootvader was de ver
dwenen Graaf Benno v. Wildenfels."
„Onmogelijkstotterde Benno,
oranjelinten bij massa's werden ge
zien, het was nu het oogenblik, waar
op moest worden gehandeld. Van
Hogendorp aarzelde geen oogenblik.
Nadat zijn oudste dochter de oranje
kokarde nog op het gemeente
museum aanwezig van Limburg
Stirum op den hoed had gestoken,
begaven de beide mannen zich op
straat om zich onder de menigte te
vertoonen.
Van der Palm verhaalt van dat
optreden het volgende
„Welk een indruk deze vertooning
maakte, is nauwelijks te beschrijven.
Eik ander, die het gewaagd had, de
geliefde leus dus openlijk te dragen,
zou opzien gebaard en navolgers
gevonden hebbenwant men be
speurde reeds gisting en samenscho
ling. Maar van zulk een kant opge
stoken, door zulke achtbare mannen
gedragen, twijfelde niemand of de
dageraad der vrijheid was waarlijk
aangebroken.
Binnen weinige oogenblikken prijkte
de oranjekleur op aller borst of hoofd
welhaast praalde ztj ook voor de
vensters en wapperde voor alle win
keldeuren. Huizen en werkplaatsen
liepen ledig, de gansche bevolking
kwam op straat, de lucht weergalmde
van gejuich en gelukwenschingen en
uit veler oogen vloeiden vreugde
tranen".
Het rumoer op de straten nam toe.
De lijfwacht die den Fransche pre
fect ter zijde stond, zag om tien uur
in den ochtend reeds in dat zij wel
kon drossen. In een oogwenk waren
alle op een veertigtal toe na overge-
loopen. Van Riemsdijk, die het bur
gerlijk bestuur van de residentie ver
tegenwoordigde kreeg bevel door
zachten drang te trachten de menigte
uitéén te drijven, maar hij moest
na een uur reeds verklaren dat de
tenuitvoerlegging van die opdracht
onmogelijk was gebleken. Tegen den
middag zegde van Riemsdijk den pre
fect aan hem te machtigen uit naam
van het Fransche bestuur, mede te
deelen dat men van het bezit van de
stad afzag. De prefect wilde daar niet
van hooren, doch eenige oogenblikken
later kwam generaal Bouvier verslag
uitbrengen van zijn tocht Joor de stad.
Hij was overal waar hij zich ver
toonde, uitgescholden en nagejauwd
de douane-huisjes waren vernield, de
naambordjes van de straten, die Fran
sche namen droegen waren afgerukt,
de wapenborden met den Franschen
adelaar waren vernield in éen woord
alles duidde er op, dat het Fransche
gezag verloren was.
De prefect begreep dat hij hals
over kop had te vertrekken. Aan de
achterzijde van zijn huis steeg hij te
paard, reed langs den buitenkant van
de stad, vrijwel onopgemerkt naar
Harley ongeloovig aanstarend. „Wij
zouden neven zijn. Wij zouden wer
kelijk bloedverwanten van den Graaf
zijn
„Ja, neef Benno, ik heb de bewij
zen daarvoor in handen. Mijn vader
was de eerstgeborene, jou vader was
de zoon uit het tweede huwelijk van
grootvader. Ik heb daarom recht te
vragen, of jullie mij de verdediging
van je rechten wilt toevertrouwen, of
dat ik alleen den strijd zal doorvech
ten, ik zou dan natuurlijk ook alleen
aan mezelf denken."
Benno stond daar nog, als half
verdoofdhij hield de hand, die Har
ley hem had toegestoken, in de zijne,
maar zijn innerlijk gevoel kwam er
tegen op, dezen man te kunnen ver
trouwen. „Zijn wij neven," zei hij
eindelijk, „dan druk ik je als mijn
bloedverwant de hand, over al het
andere echter moet mijn vader be
slissen. Ik jaag niet naar goud, ik
ben kunstenaar, mijn streven
Benno brak plotseling af, twee
jonge mannen, die zacht waren ko
men aansluipen, traden onverwachts
te voorschijn. „Ach," riep Georg ter
wijl graaf Boltenstern eenige passen
Voorburg, van waaruit hij zich op
maakte naar Gorinchem.
Van Limburg Stirum had zich mid
delerwijl naar het huis van den oud
burgemeester Slicher begeven, wien
het burgerbestuur van den Haag werd
opgedragen. De oranjevlag wapperde
een uur later vin den raadhuistoren.
Slechts weinige oogenblikken daarna
werd de driekleur ontplooid op den
toren der groote kerk. Nu was alle
angst, zelfs bij de meestbevreesden,
weggevaagd, en alle burgers tooiden
zich met oranje.
Alle officieren der Garde boden aan
Limburg Stirum, die den post van
militair gouverneur op zich nam, hun
dienst aan. De Garde werd met
iedere minuut versterkt. Het aanta!
liefhebbers om toe te treden tot de
compagnie der „rustbewaarders" was
zeer groot. De uitrusting met oude
schutlerijgeweren was wel niet buiten
gewoon, maar het optreden van deze
macht voorkwam baldadigheid, die
zich alleen bepaalde tot het vernielen
der borden en douanehuisjes.
Te vier uur in den middag werd
van het stadhuis een proclamatie
afgekondigd, die het wapen van den
Prins droeg en waarin door Leopold,
graaf van Limburg Stirum, uil naam
van Zijne Hoogheid den Prince van
Oranje mededeéling werd gedaan, van
het optreden eener provisioneele re
geering die in alles zou voorzien,
totdat Zijne Hoogheid zich in eigen
persoon aan de burgers zou vertoonen.
Een waarschuwing om te waken
voor orde en rust was er aan ver
bonden. Het werd verboden te werpen
met zwervers, voetzoekers, vuurpijlen,
pistoien, snaphanen ol ander schiet
geweer af te schieten.
Terwijl de prefect er reeds stilletjes
vandoor gegaan was, was de Fransche
gouverneur Bouvier des Eclats op
zijn post gebleven. Met stomme ver
bazing sloeg deze gade wat er voor
viel. Ten einde raad begaf hij zich
naar van Limburg Stirum, om dezen
ter verantwoording te roepen. Deze
antwoordde kort en krachtig, dat hij
geen anderèn gouverneur dan dien
van den Prins erkende.
De generaal nam zijn toevlucht
tot een laatste redmiddel. De twee
kanonnen die hij bezat liet hij op
het Binnenhof opstellen en hij trok
er zijn manschappen 400 a 500 sterk,
te samen. Hij scheen het Binnenhof
tot een burcht te willen maken, om
zich daar tot het laatste toe te ver
dedigen. In den avond leek het tot
een botsing te zullen komen. Op het
Buitenhof stond de geheele burger
wacht gereed de dien dag veroverde
veste te verdedigen.
De nacht verliep kalm. Den vol
genden ochtend bleek echter, dat van
een botsing geen sprake zou zijn.
Bouvier had reeds bericht ontvangen
op den achtergrond bleef, „dus toch
de beeldhouwer. Bravo, mijnheer
Harley, u is werkelijk een man
van eer
De spottende ironie in deze woor
den verried, hoe moeilijk het Georg
viel, zijn drift te beteugelen. Hij had
gedurende den nacht niet kunnen
slapen en op het minste gerucht ge
let. Hij had gehoord, hoe Harley, die
op denzelfden gang loogeerde, zijn
kamer verliet, hij had Boltenstern
gewekt, die naast hem sliep. Beiden
hadden zich haastig aangekleed en
Kathi nog getroffen, toen zij juist Har-
ley's kamer van buiten sleet. De ver
schrikte kamenier had het niet ge
waagd te ontkennen, dat mijnheer
Harley het slot aan de terraszijde
verlaten had. Beide jonge mannen
waren den vluchteling gevolgd. In
de rotskloof aangekomen, waren zij
wel door Frans opgemerkt. Deze
hield het echter niet voor geraden,
zich te vertoonen en daar hij zich
aan de overzijde bevond van den
weg, dien Harley had ingslagen, kon
hij dezen niet waarschuwen, zonder
zelf gezien te worden.
(Wordt vervolgd.)