Eerste Blad
Jlen-
ur:
Saterdag
25 October
Biiiii»toteiÉ2fefa
Kennis en Macltf-
De Strijd oei eee Gravenkroon.
1913
IËLBURO;
INEN.
tAGD
iHGEN
BODE
No 253
51e Jaargang.
genheden.
OEMEH-
INVRAGEI
fH SCÜ,
TELEFOONNUMMER 10.
FEUILLETON
Brieven uit de Hofstad
om zeker te zij,
ter gebakken
per 5 ons en 8
Y ets. per ons, e„
ïivere CACAO
STEENENBEER
JGEN.
vonende jaffroiwi
kCHTERKA-
a fl per week
iingscheCourant.1!
t 0.85, ieders
Zonder rabat,
ten wordt twee-
hulpbehoevende
van middel-
P. O., voor gezel
fen huiselijke be*
IA. V. Bureau der
teren, om verder
Ite worden opgel
TER POORTEb
lagd een fli"M
Lau „VlissingscW
/raagd een
dres Mej. HARS]
jiy", Keersluis.
k avonden ge'eJj
kking hebbefldej
ithetve.rich'
tratleven
er letter B.
Courant."
VLISSINGSCHE
Prijs per drie maanden i.30. Franco per post 1.50.
Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bij alle Boek
handelaren, Postdirecteuren of rechtstreeks bij de Uitgevers
Firma F. VAN DE VELDE Jr., Kleine Markt 58.
COURANT
ADVERTENT1ËNvan 1 —4 regéls 0.40. Voor elke regel
meer 10 cent. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzeifde
advertentie, wordt de prijs slechts tweemaal berekend. Groote
letters en clichés naar plaatsruimte.
Verschijnt dagelijks, uitgezonderd op Zon- en Feestdagen,
Abonnements- Aduertentiëri op zeer uoordeeïige uooriuaarden.
Het spraakgebruik verbindt beide
worden op een andere wijze, dan
wij hierboven schreven. Kennis wordt
als identiek met macht beschouwd,
ien de eerste heet gelijk te zijn aan
de tweedekennis is macht, luidt
het dan.
Ten onrechte evenwelkennis zon
der meer leidt niet tot, noch geeft
ook macht. Kennis hebben, begrip,
verstand hebben van veel en veler
lei, ervaren zijn in wetenschap en
kutide en geleerdheid, hoevelen
zijn er niet, die zich dat al het hunne
noemen mogen, en wien niettemin
de werkelijke macht, om hetgeen zij
bezitten aan te wenden, ten eenen-
ma'.e ontbreekt. Het leven der vol
wassen menschen, zegt men, is als
o.en voortzetting van het leven der
klederen op de schoolbanken. On-
„etwii'(eld is het dagelijksch leven
Jer andcten °°E een leerschool, voor
allen tot einde hunner dagen
toe 'maar toeft de verhouding onder
de „leerlingen" en vooral die tot
hun „meester", is zulk een gansch
andere. Want de knaap, die op de
schoolbanken uitmunt door een juist
uitzicht in de reeds geleerde en nog
te leeren stof, die de meesten zijner
medescholieren den baas is in het
onthouden van zijn lessen, diens be
kwaamheid stelt hem, onder normale
omstandigheden, ongetwijfeld op de
eerste plaats in de schoolbanken. Daar
zorgt zijn leermeester voor, die over
hem als over alle anderen waakt en
de knapen rangschikt naar hun ge
toonde vlugheid van begrip en het
kennen van de leerstof, die gekend
moet worden. Maar eenmaal de
schoolbanken verlaten hebbend, en
de rechtvaardige maar beschermende
hand zijns meesters ontberend in het
wijde leven, zien we vaak dien pri
mus van de school, een o zoo hoogst
bescheiden plaatsje innemen op de
breede banken der menschen-maat-
schappij. Zeker, hij is niet minder
vlug van begrip gewordenook nu
nog stelt zijn inzicht, zijn helder
verstand hem in staat van veel en
velerlei zaken kennis te nemen, die
zooveel anderen ontgaan; van vele
markten is hij thuis, over veel weet
hij mede te spreken, in veel kan
men hem tot vraagbaak kiezen. En
toch zijn maatschappelijke positie
is allerminst die, welke men hem in
zijn jonge jaren voorspelde, dat een-
maal de zijne zou zijn en van macht
is nagenoeg heelemaal geen sprake,
noch in den engeren zin van heer
schappij over zich zeiven, noch in
de meer uitgebreide beteekenis van
gezag over zijn medemenschen, noch
ook ten leste in het beheerschen der
omstandigheden, waarin het leven
hem plaatste.
Van waar dan, dat in zoovele ge
vallen, kennis niet tot macht leidt
Omdat tusschen beide een onmisbare
schakel ligt, die hen verbindt, aan
vult en eerst door hare aanwezigheid
heide tot volle waarde doet komen.
Die onmisbare schalm is het indivi
dueel karakter, dat kennis tot bruik
baarheid en zege maakt voor die
haar bezitten en dat tot sterkte, kracht
en macht voert dengeen, die er ook
bekwaam toe is deze te hanteeren.
Kennis is het instrument, dat men
bezitten kan, en toch dikwerf niet te
bespelen weet. Wat baat het dengeen,
al kan hij de schoonste en duurste
viool ter wereld zijn eigendom noe
men, zoo hij aan de snaren geen
welluidende tonen weet te ontlok
ken, zoo hem de gave, zijn instru
ment te gebruiken ontzegd bleef!
Wat baat den timmerman de best
voorziene gereedschapskist, zoo hij
het gereedschap niet stuk voor stuk
weet aan te wenden en bruikbaar te
maken! Wat baat den geleerde de
wetenschap der boeken, zoo hij haar
niet tot eigen en anderer geluk weet
toe te passen
Ziedaar dan een gave, nog kost
baarder, dan die der kennis zelfde
aanwending der kunde. Wie deze
laatste de zijne noemen kan, zal het,
desnoods met een dosis minder ken
nis of geleerdheid, verder kunnen
brengen, verder de maatschappelijke
ladder, verder in het verspreiden
van geluk rondom zich, verder ook
in het verwerven van welverdiende
macht, dan hij die slechts kennis
zonder meer heeft opgedaan, en haar
overigens voor zich en de zijnen
waardeloos laat blijven.
Nochtans, ook het verwerven van
macht kan slechts vruchten afwer
pen, wanneer de uitoefening daarvan
door het karakter gelouterd en in
toom gehouden wordt. De wereld is
zoomin gebaat bij kennis die on-
biuikbaar blijkt, ais bij macht die,
in den goeden zin, onuitgeoefend
rusten blijft ir. de handen van hen,
die geroepen waren, voorgangers,
voorsten, vorsten onder ons te zijn.
De wereldgeschiedenis wijst ontel
bare voorbeelden aan van kennis
en van macht, die samengaande, en
in éen persoon vereenigd, niettemin
geen zegen medebrachten, noch voor
den drager zeiven van beide, noch
voor hen, die van hem hun welvaart,
maatschappelijken voorspoed of wel
hun persoonlijk geluk meenden te
Roman van G. H. v. D.
(Nadruk verboden.)
21). -o-
„In allen ernst, Graaf, u bestudeert
de eigenschappen en behoeften uwer
planten, om ze tot bloei te brengen
maar u denkt blijkbaar, dat bij een
dame vleierijen voldoende zijn, om
haar belangstelling Veroveren."
„Gravin, mag ik uil deze woorden
hoop putten, staat u mij i°e> 'n u
een bloem te zien, die mij haar kelk
Zóu kunnen ontsluiten?"
„Ik 'sta u toe, mij te bestudeeren,
U weet immers nog niet, tot welke
soort van vroqwen ik behoor, tot de
ngkkige, twistzieke, ijdelc of heersch-
zuchtige. U kunt niet weten, of de
bloem, die u dan zult aanschouwen,
de moeite loont en ook niet, hoe ik
weet, of u een tuinman, wien ik het
genoegen mag doen, hem mijn bloe
sem te toonen."
Het oog van Guido straalde. Er
mogen verwachten. Door tijdgenoofen
is naar de redenen van zulk een mis
lukking gezocht; door de nakome
lingschap is daarnaar verder ge-
vorscht, en steeds is de uitkomst ge
weest, dat eerst het karakter kennis
en macht louteren moet, willen zij
ten zegen zijn.
Zoo is het bij degenen, wier namen
zijn neergeschreven op de geschied-
roiienmaar zoo isjiet ook bij die
millioenen, wier namen nimmer bui
ten den engen kring hunner naaste
omgeving bekend raken. Want voor
allen geldt de regel, dat kennis
zonder meer' geen macht is, maar
dat kennis en macht slechts dan
samengaan en tot heil van hen, die
beide verwierf kunnen strekken, wan
neer een zieiskracht, sterker dan die
twee, de eerste tot vruchtbaarheid,
de tweede tot een gehoorzaam vol
geling vermag op te wekken.
,L M j. i .j.
Ben ridder van de kunst.
Het zou van grof onrecht en on
dankbaarheid getuigen, wanneer wij,
die onze vrienden in de verte gere
geld onthalen op het versiag der
Haagsche gebeurtenissen, nalieten een
man te herdenken, die vooi de resi
dentie buitengewoon veel heeft gedaan.
Wij bedoelen niemand anders dan jhr.
mr. Victor de Siuers, die dezer dagen
zijn zeventigsten verjaardag vierde en
van alle zijden gehuldigd werd.
Kent ge hem, lezer, hebt ge hem
wel eens gezien? Een merkwaardigs
verschijning, de korte,ineengedrongen,
eenigszins scheeve man, die niet te
best ter been, rustend op zijn stok,
zich moeilijk voortbeweegt. Uit een
met grijzen baard dichtbegroeid ge
laat flonkeren een paar heldere door
dringende oogen, die, wanneer de
Stuers böos wordt, wild rondstaren.
Wij hebben hem hier voor den geest
zooals hij in de Tweede Kamer vaak
is. lmpulsiel, gereed om op te vliegen.
Wanneer het debat hem gaat raken,
neemt hij geen biad voor' den mond.
Om het parlementaire decorum maalt
hij niet veel, hij vliegt op zijn tegen
stander in als een ridder zonder vrees
of blaam. Wat kan hij bulderen als
hij uitvaart over de verwaarloozing
waaraan kunstschatten ten prooi zijn
in ons land. Geen handschoentjes
trekt hij aan, wanneer hij een minister
onder handen neemt en ai is het zijn
eigen partijgenoot, zooals dat was
wanneer hij tegenover den vorigen
minister van waterstaat stond, hij
pakt beet en niet zachtjes. Hoe ziedde
hij van toorn, toen hem, dat scherpe
woord „antiquiteiten-wellusteling"
werd toegeworpen. Men kan niet den
ken dat het een zeventigjarige was,
lag hierin reeds een belofte, hij mocht
hopen, hij was niet afgewezen, zoo
als hij reeds gevreesd had. Adda
had tot nu toe tegenover hem een
houding getoond, die hem geheel in
het onzekere had gelaten, of hij haar
volkomen onverschillig was of dat zij
haar gevoelens slechts verborg. Hij
had heden een beslissing willen uit
lokken en zij moedigde hem juist aan
tot datgene, waarnaar hij tot nu toe
tevergeefs gestreefd had, namelijk
een werkelijke toenadering te zoeker,, i
£ïS zich nog geep zekerheid
kunnen verschaffen, of haar hart vrij
was of niet, het laatste echter bekende
Adda door het verlof, dat zij hem
gegeven had, indirect.
„U maakt njij Oneindig gelukkig,
gravin,", zei fiij met warmte en op
den toon van diepe aandoening,u hebt
gelijk, u was voor mij een bloem,
wier edele natuur ik slechts ver
moedde, die mij echter geen blik
gunde in haar binnenste. Menschen,
die hun levensweg willen doen sa
mengaan, moeten elkaar vooruit ken
nen, eer zij dit besluit nemen. U
zult in veel geduld met mij moeten
hebben, maar misschien vindt u, dat
de goede wil veel vergoedt. U be
schuldigt mij van vleierij ik ver
sta deze kunst echter slecht en
schaam mij nu over de pogingen, die
ik gedaan heb en die u misschien
er toe brengen, ongunstiger over mij
te oordeelen, dan ik verdien."
Adda zag op en haar blik verried h^rn,
dat hij geen verkeerd besluit had ge
trokken nu echter verscheen de
graaf haar in e«n geheel ander licht
danisjj hem tot nu toe gekend had,
Zijwilde een ^bemoedigend woord
sprekendaar stoorde hen gpp ge-
ruisch en toen zij entkaek "zag zij
Harley, die iStt sen zijweg te voor
schijn trad.
Het was haar, alsof haar oog den
blik eener slang ontmoette, zoo ste
kend was de blik, dien Harley op
haar richtte. Zijn houding was uiter
lijk volkomen kalm en toch scheen
hij opgewonden. Zijn stem had tets
gedrukts, toen hij, nadat Adda hem
aan den graaf had voorgesteld, zich
verontschuldigde, als hij misschien
stoorde. Zijn woorden hadden iets
onbevangens, natuurlijks en toch
schenen zij haar boosaardig en be-
leedigend. De opmerking van Georg
als men de heftigheid zag waarmee
hij van zich afsloeg.
Victor de Stuers was de krachtigste
verdediger voor het behoud van het
kunstschoon voor ons iand. Hij zocht
het op en spande zich er voor om
het te behouden, waar het bedreigd
werd. En als de Stuers er zich dan
voorspande, kon men weten, dat er
een pleitbezorger was opgetreden, die
tot het uiterste zou strijden.
Wij mogen niet verhelen, dat zijn
strijdwijze vaak een karakter kreeg,
dat niet aangenaam was, allerminst
voor dengene dien hij oestreed. In
zijn woede sloeg hij links en rechts,
het kon hem niet schelen, waar de
slagen neerkwamen.Zeer vele vijanden
maakte hij zich, maar wie dan weer
zag welk mooi doe! de Stuers voor
oogen had, vergaf het wel weer.
Voor politicus of diplomaat had hij
niet veel aanlegveeleer was hij artist,
in den goeden zin des woords, artist
van hoog-aristocratische superioriteit.
Het was in November '73 dat in
„de Gids" een heftig artikel verscheen
van de hand van de Stuers, waarin
Holland op zijn smalst op de kaak
werd gesteld, en het Hollandsche
vandalisme werd gesignaleerd. Het
was éen lange aanklacht tegen de
schandelijke verwaarloozing van de
kunst-monumenten in ons vaderland.
Sinds dien stond de Stuers voorop
in den strijd en werd hij de geduchte
kampioen.
Honderden monumenten in den
lande zijn de getuigen van zijn succes
en van zijn noesten ijver, naast zijn
bijzonderen smaak.
Het past den Hagenaar "tap den
zeventigsten verjaardag dezen grijs
aard te huldigen, want hij heeft den
Haag in veel aan zich verplicht. Zijn
strijd tegen de vandalistische mis
grepen tegenover de gebouwen op
het Binnenhof, ligt nog versch in het
geheugen. Helaas heeft hij de vlag
moeten strijken en wordt, naar reeds
in enkele bladen is verklapt, er weer
raar omgesprongen met de monumen
ten.
Mocht de gezondheid van jhr. de
Stuers het hem weer mogelijk maken
straks in de Kamer ie komen, dan
voorzien wij, dat hij zich niet onbe
tuigd zal laten over deze zaak.
Een man ,als de Stuers had ons
land noodig, want het kan niet ont
kend worden, dat de Nederlanders,
w. o. de Nederlandsche regeering,
zich al zeer weinig gelegen iaat
liggen aan het behoud van het vele
schoone, dat ons land een onvergan-
kelijken roem heeft bezorgd.
Wie de Nederlandsche steden ver
gelijkt met de buitenlandsche, ziet
dadelijk hoe arm wij zijn aan
monumenten, terwijl ons land naar
evenredigheid zoovele artisten van
de eerste grootte heeft opgeleverd.
over hem, dat zijn uiterlijke verschij
ning iets boersch had, scheen op
dit oogenblik karakteristiek juist. Of
schoon hij gekleed was als gisteren,
viel haar dia opde korte hals, de
breeds borst hadden iets plebejisch.
Harley stond daar voor Adda en den
graaf als een stoornis in den weg.
Zijn trekken waren vertrokken tof
een glimlach, die beleefd moest zijn,
maar een kouden, onaangenamen in
druk ma.akfè.,
Qraaf Boltenstern wist van het
bezoek nog niets, hij wist niet recht
wat hij aan den man had, die hem
als mijnheer Harley was voorgesteld
voor een gast des huizes kon hij
hem niet houden. Hij zag Adda vra
gend aanhef verwonderde hem,
dat zij merkbaar verlegen op eenigszins
scherpen toon verklaarde, dat ervan
een stoornis geen sprake was.
„Mijnheer Harley," zoo wendde
zij zich ophelderend tot den graaf,"
is een vriend van mijn broeder, een
geleerde, wien mijn vader verzoe
ken wil, onze bibliotheek in orde te
maken.
De argwaan dgr ijdelheid had een
scherp instinct. Moritz voelde het,
Ontongs werd op een binnenplaats
van een lioogere burgerschool een
standbeeld ontdekt van den beroem
den Des Cartes. Het zal nu op een
pleintje worden geplaatst.
Hoe weinig standbeelden bezit ons
land. En die er zijn verkeeren öf in
een desolaten toestand öf getuigen
van veel wansmaak. Naatje op den
Dam in de hoofdstad gaat naar den
rommelzolder, het monument 1813 in
den Haag bekoort al evenmin door
fraaiheid. Men had er bij de jongste
feesten een verlichting aan toegevoegd
die het als een Kerstboom deed flon
keren.
De meeste standbeelden in den
Haag zijn groen van vervveerdheid en
van verwaarloozing.
Opmerkelijk is daarbij hoe men
krampachtig de prullaria in stand
houdt. Zoo bijv. de Gevangenpoort.
Had dat monster-gedrocht al niet lang
opgeruimd dienen te worden en alle
heische machines opgeborgen behoo-
ren te zijn in een afdeeling „gruwel
kamer" van het museum Het groote
verschil tusschen oude rommel en
antiquiteiten wordt maar zelden in
het oog gevat. De Gevangenpoort
moge wellicht historische waarde be
zitten, noch monumentale, noch artis
tieke redenen zijn sr om ze te be
houden.
Indien ter plaatse van dit gedrocht
dat herinnert aan de wreedheid onzer
voorvaderen, een monument werd ge
sticht voor de gebroeders de Witt,
zou op heel wat betere wijze uiting
worden gegeven aan de dankbaarheid
van het 'thans levepd gesiacht dan
het géval is wanneer men door de Ge
vangenpoort aan liet zich vergapend
publiek iaat zien, waar deze staats
lieden werden mishandeld en dus
miskend.
Een commissie is thans druk in
de weer om een waardig monument
te verkrijgen van de gebroeders de
Witt. Moge het haar gelukken dit tot
stand te brengen. Wanneer Rotterdam
zijn Oldebarneveldt gaat huldigen,
wordt het meer dan dringend tijd,
dat de Hagenaars eens toonen een
eerlijk oordeel te velien over de de
Witten en goed te maken wat het
gemeenebest eenmaal misdeed.
Reeds een paar jaar geleden be
reikte den gemeenteraad het verzoek
om den nieuwen verkeersweg die leidt
naar het voormalige Groene Zoodje,
den naam van Jan de Wittstraat te
geven. De verkeersweg is er ai eenige
weken, doch de naam laat zich
wachten.
Monumentale gebouwen bezit de
residentie er helaas ook al zeer wei
nige. Sommige die er voor door
moeten -gaan, zijn al bijzonder leelijk.
Het paleis van justitie op den hoek
van het Plein is het type van dat
eigenaardige gewild mooie, doch in-
dat de gravin zulk een opheldering
voor noodig hield, opdat hij voor den
gast als vol zou gelden, en het was
voor hem reeds krenkend, dat zij de
mogelijkheid van zulk een twijfel
erkende, „Uw vader heeft mij dit
verzoek gedaan, gravin," antwoordde
bij op een toon, atsofjhijjeen vergissing
verbeterde, „omdat hij hoopt, dat ik
door het vinden van zekere papieren
in staat gesteld zal worden, hem in
een gewichtige zaak mijn raad te
geven en alleen met liet oog hierop
wijd ik hem mijn diensten, anders
zou mijn tijd mij niet veroorloven,
zulk een moeilijk, ai is het mis
schien een interressant werk, op mij
te nemen."
Adda wisselde een verstolen blik
met den graaf, waarin beiden elkaar
te verstaan gaven, dat zij zich over
Harley's aanmatiging meer amuseer
den, dan er zich beleedigd door
voelden. „Dan zal mijn vader u ze
ker oneindig dankbaar zijn," zei Ad-
da met een zweem van vroolijkheid
in haar toon, en het kleine gezel
schap nam den terugweg aan naar
het slot.
(Wordt vervolgd.)