Eerste Blad. gram u' Maandag 27 Mei Dit nimmer bestaatuit 2 bladen No. 124. Gemeentebestuur. Feuilleton. Haat en Smart. 50e Jaargang. 1912. roes. ileum- Op 3 Groot al ge- terp se r~ i) chot aan rag Verschijnt dagelijks, uitgezonderd op Zon- en Feestdagen. TELEFOONNUMMER 10. Ahonnements-Aduertentiën op zeer uoordeelige voorwaarden Maandag a.s. (Tweeden Pinksterdag) zal de „Vlis- singsche Courant" NIET verschijnen. Het pinksterbloempje. Brieven uifde Hofstad. (Wordt vervolgd) 1 i i o m si. agent VLISSINGSCHE COURANT. Prijs per drie maanden 1.30. Franco per post 1.50. Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bij alle Boek handelaren, Postdirecteuren of rechtstreeks bij de Uitgevers Firma F. VAN DE VELDE JR., Kleine Markt 58. ADVERTENTIÊNvan 1—4 regels 0.40. Voor eiken regel meer 10 cent. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie, wordt de prijs slechts twee maal berekend. Qroote letters en clichés naar plaatsruimte. BURGERLIJKE STAND. De ambtenaar van den Burgerlijken Stand brengt ter algemeene kennis, dat het bureau van den Burgerlijken Stand op Maandag 27 Mei e.K. GEOPEND is van des middags 12 tot des) namiddags 12V2 uur tot het doen van aangifte van geboorten en overlijden. Vlissingen, 25 Mei 1912. De ambtenaar voornoemd, W. KLOMP. Een zonnestraal, Een wonderstraal Is in mijn borst gedrongen Mijn matte ziel herleefde weer, Ik twijfel en ik haal niet meer Ik heb mijn lied gezongen. Een blij gemisch, Om 't zonnig huis Verkondde mij den vrede, Van liefde en lof klinkt heel mijn hof, 't Juicht alles en geeft juichenastof En noodto dank toch mede Nu wekt haar gloed In mijn gemoed, Een vreugd niet uit te spreken *t Is of er bloemen open gaan En lentenachtegalen slaan En strakke windselen breken. Zoo zorg onze de Genestet inder tijd zijn „mooi-weerslied" en, met zijn dichtergave bezield, zouden we er ons ook toe opgewekt gevoelen, nu lente alweer zijn eerste mooi-weersda- gen heeft gegeven en, ofschoon als het ware nog eenigszins geslingerd tusschen hoop en vrees, toch blijkbaar neiging gevoelt om naar den zomer heen te wijzen. Reeds hoorde men het plechtig gerommel van den don der; telkens koesteren de warme stralen der zon den door den mensch toebereiden akker, waarvan de eerste lingen weldra worden verwacht. Pinksteren is daar en dat zegt vrij wat, dit zegt dat de Meidoorn bloeit, dat gouden en blauwen regen het oog door hun schoon bekoren dat de kinderhand weer kransjes maakt met het wilde madeliefje, dat alles iskleur en geur en fleur, en glans en gloed van stralen. 0— 55.) «Ziet ge daar is het alweer; ik ben en blijf nu eenmaal de lompe boer, die slechts kan brommenbel beste is, dat men mij maar uit den weg ruimt." Het zou nutteloos zijn hem tot andere gedachten te brengende oude vrouw wist dat en zocht haar klein dochter op. Toen zij de woonkamer binnentrad, was het haar wee te moede. Hildegard leunde in een arm stoel, waarin de overledene zoo gaarne uitrustte, en sluimerde, het hoofd een weinig ter zijde gebogen. Een bouquet sneeuwklokjes stond op de tafel en de kleine bloemen zagen er nauwe- 'ïks witter uit, dan de wangen en de gevouwen handen van het meisje. Zacht naderde haar de grootmoeder su streek met haar verharde hand too voorzichtig over het lichtbruine uur, als wilde zij een vlinder het Zoo althans stellen we ons het Pinkstersteest het allerliefst voor zoo geschikt om gevierd te worden in beemd en veld of in de blonde duiner Pinksteren in zeker opzicht het schoonste van alle jaarlijks terug- keerende feestenmisschien wel omdat het bijna altijd invalt ongeveer het einde der lieve Meimaand. Dat zal wel de reden zijn, waarom wij er zoo licht toe komen, er de gedachte aan het zomerjaargetijde aan te ver binden dat tijdperk waarin de natuur tot haar volle recht komt en vaak zoovele maanden de bronnen van rijkdom en overvloed van natuur genot voor den mensch blijven bloeien. Op Pinksterdagen hopen we in volle pracht de schitterende zonnestra len over al het geschapene te zien uitgestort als de kroon op een heerlijk werk en, zien we soms wel eens met bezorgdheid naar 's hemel transen, dan is het niet omdat we zoo gaarne twijfelen, maar omdat ons mooi landje nu eenmaal in een grillig en veranderlijk hoekje, zoo heel laagjes bij de zee is beland en het schijnbaar mooie weertje daarom wel eens verwachtingen opwekt, die niet zoo altijd worden vervuld. En dan, nu ja, we hebben de felste slagen van den winter niet gevoeld in de dagen die achter or.s liggen maar toch, we zijn te veel kinderen des lichts en ons leven is te nauw aan het leven der natuur verwant, om niet de bezwaren van het sombere en wilde jaargetijde in alle omstan digheden te voelen. En daarom kun nen we er ons zoo oprecht, zoo innig blijde in verheugen, als het geheele gelaat der aarde vernieuwd wordt en de boden van den zomer ons genakenvooral ook omdat we maar al te goed en dikwijls zelfs bij eigen ervaring weten, dat leven en arbeid nu lichter vallen, dat het lijden altijd iets verzacht wordt, de kranke de hoop in zijn borst voelt herleven, het geheele leven eene andere gedaante aanneemt. Aan dat alles te gedenken en er waarde aan te hechten, dat is zoo echt menschelijk en daarom is ook zoo echt menschelijk dat naamloos verlangen, dat heimwee naar de mooie dagen, die we juist zoo gaarne aan het einde van de niet altoos lachende Meimaand ons voorstellen, inzonderheid op de dagen aan het heerlijke Pinksterfeest gewijd. De lachende Meimaand, niet waar, ver toont zich zoo vaak aan ons, half in traantjes, half in lach, en dit is ook alweer een levensbeeldwant het valt den mensch zoo licht niet om altoos een onbezorgd gelaat te vertoonen, in opgewektheid den le vensweg te gaan en te gelooven dat de toekomst het wèl met hem maken stof van de vleugels vegen. Hildegard sloeg de oogen op. Zij scheen ver ward en beschaamd door de altijd werkzame grootmoeder verrast te worden, doch deze zag haar zoo eigenaardig, zoo innig aan en zei: „Wat, schrikt ge voor mij?" Ik ben gekomen om je te bevrqden van het heimelijk knagende wee, dat gij reeds lang in u draagt, opdat de rozen weer op je wangen beginnen te bloeien. Heb goeden moedDit maal is bet geluk met mij binnenge treden." „Het geluk? Vader - men heeft ontdekt? Hij is gerechtvaardigd O, wanneer dat zoo ware „Neen, neenl Deze hoop zal, wanneer God het wil, nog wel eens in vervulling komen, maar voorloopig is zulke vreugde ons nog niet ver gund. Doch gij .behoeft daaronder niet te lijdenu wacht een schoone toekomst." Teleurgesteld zonk zij weer in den stoel neer. Haar lippen openden zich tot een zucht. „Ik meende een goede boodschap te kunnen verwachten", zei zij na een kort zwegen. zal. Ook hier is sprake van een oefenschool, waarin we niet zonder arbeid en studie vorderingen zullen maken. Dit alleen weten wij zeker: die vorderingen zullen wij des te eerder maken, waar het ons niet aan de rechte stemming ontbreekt. Mogen hart en gemoed dan maar in over eenstemming wezen met de beteekenis van het schoone feest aat ons wacht. Dan zullen dankbaarheid, tevreden heid en berusting den grondtoon vormen van ons feestiied. We mogen nog altijd op het Pink sterfeest een gedachte wijden aan zijn oude beteekenis als feest van den oogstals het feest van den in vloed der heilige overtuiging en van de opgewektheid der ziel heeft Pink ster stellig voor ons de voornaamste levensbeteekenis. Dan behoort een geest ons te bezielen, die geen be zorgdheid, geen bange vreeze kent dan vooral behooren we met opge- wekten hoofde het leven door te gaan, wetende dat daar wel strijd, maar ook roeping en ook wel overwinning voor ons is. Dat verbannen van alle moedeloos heid beteekent niet dat we het leven als een lichte taak zouden opvatten en dit is het ook waarlijk niet. In tegendeel is ernst er de geheele grondgedachte van. Het leven is, met al zijn moeiten en zorgen, geen woestijn, noch tra nendal daarvoor bevat het te veel goedsmaar het is toch als een uit gestrekte plas, een onzeker vaarwater, vol ondiepten en zandbanken, waar we niet zoo gemakke!^!; overheen komen en waar het dringend noodig is om nimmer het hoofd te laten zakken of de handen slap te laten hangen en bezorgd te wezen voor den dag van morgen maar integen deel om, vol opgewektheid en geest drift de roeispanen ter hand te nemen, het roer met krachtige hand te om klemmen en zóó voort te stevenen de richting waar we weten dat de veilige haven ligt. Wees ons daarbij een licht en een baken, heerlijk Pinksterfeest en in zooverre ook alweer een levensbeeld, dat het geheele leven ons zóó vinden mogedoor alle omstandigheden heen, bij nacht en dag, in duisternis en licht, bij strijden en hopen, bij zaaien en oogsten. Na den heer Stipriaan heeft thans ook de ontslagen concierge der Haag- sche Tramweg Maatschappij zich tot de leden der Tweede Kamer gericht, met een adres, dat als tegenhanger moet dienen eigenlijk, van dat van genoemden heer Stipriaan, directeur dier maatschappij. „En gij hebt geen ongelijk. Gjj zult weg van hier en het treurige raadsel vergeten". Met groote verbaasde oogen zag het meisje haar aan en nu vertelde de grootmoeder wat er tusschen Rainer en Gamory was voorgevallen. Hoe langer zij sprak, des te meer kleur den zich Hildegard's wangen, des te reiner vreugde straalde uit haar oogen. „Hoe schoon is het toch zoo be mind te worden I" klonk het zacht, maar toch vol onbeschrijfelijke zalig heid van haar lippen. „En nu, weg met alle sombere ge dachten I Zie niet meer terug, doch alleen vooruit. Een bruidje moet met vroolijke oogen in de toekomst zien. Een grootmoeder - kom, die heeft ook weer eens de handen vol, want haar hartediefje, dat zoo fijn en zacht is als een prinsesje, moet ook ais zoodanig gekKed zijn. De linnenkast is vol, daar ontbreekt het niet aan; linnengoed genoeg voor een vorstin. Alles behoort jou en aan elke draad hangen duizend zegenwenschen. Ge makkelijk zal bet my niet vallen, van je te scheiden my niet en vader In dat stuk haalt de ontslagen werk man, die thans weer een betrekking heeft, de heele geschiedenis weer eens op en werpt alle schuld op den directeur. Deze is, zoo heet het, de oorzaak van alles, in de eerste plaats van alle ellende welke over zijn, Roerdink- holder's hoofd en dat van zijn gezin is gekomen. Tot slot verzoekt hij, hoewel hij thans weer een broodwinning heeft, den minister van justitie en,de leden der Staten Generaal, hem recht te verschaffen, recht dat hij verdient en wil hebben. Ook wijst hij er op, op welk een wijze hij en zijn vrouw door de politie zijn behandeld. Zelfs werd zijn vrouw niet meer of minder dan mis handeld. Mij komt 't zoo voor, dat Roerdink- holder dezen weg direct had moeten volgen. En 't is dan ook een onver geeflijke fout van hem, dat hij be gonnen is, met eigen rechter te zijn. Ook hiervoor vond hij een excuus nergens zoo verklaart hij, werd hij aangehoord zijn recht, het recht is met voeten getreden. Niets liever had hij gehad, dan dat de rechter zich direct met de zaak bemoeid had en zooals hij altijd be weerde, was hij dan eervol uit den strijd gekomen. Nu zal ik de eerste zijn, om toe te stemmen, dat 't verschrikkelijk is, waar men recht meent te hebben, dat daar dan geen recht, dat toch voor ieder Nederlander er is, of liever er zijn moet, te krijgen is, dat men de zaak eerlijk gezegd, zoo'11 beetje wegduwt. En ook kan ik mij bedrijpen, dat iemand met een heel klein beetje temperament en karakter, alles, alles op 't spel zet, om recht te verkrijgen, dat heilige recht, waarop hij volgens zijn meening, aanspraak heeft; dat zoo iemand hemel en aarde beweegt, om zich recht te verschaffen. En ook tenslotte kan ik mij begrijpen, dat men als men alles geprobeerd heeft alle zeilen heeft bijgezet, woedend wordt, buiten zichzelf geraakt en desnoods, omjeens een tegenstelling te nemen voor een middel, dat verleden week een Haagsche Briefschrijver, aan de hand durfde te doen, al moest hij verklaren, dat ook dergelijke middelen niet veroorloofd waren en den persoon tegen wien hij gekant was een dracht slagen in zijn woede geven zou, als men hem toevallig tegen zou komen. Bedoelde briefschrijver dan vroeg zich af, of 't niet heel, heel begrijpe lijk geweest zou zijn, als de heer Stipriaan den ontslagen portier, die hem 't leven zoo vergalde, met een zweep had afgerammeld. Tevens zou dat wel 't afdoende middel tegen ook niet, doch ons vogeltje moet maar lustig fladderen." Zij bukte zich, als om iets op te rapen, doch in werkelijkheid om fluks een paar tranen at te wisschen Hildegard had dit bemerkt en Ireurig glimlachend zei ze: „Gij be hoeft niet te weenen. „Ik blijf by u" „Wat moet dat beteekenen vroeg de oude boer. „Denkt gy, dat ik, als gy 'eenmaal weg zqt, niefs beters te doen heb, dan om je zitten te jam meren Ik zal wel wat anders te doen hebben, wees daarover niet bezorgd, zulk een zwaarmoedige ziel ben ik niet". „Dat meen ik ook niet, maar toch blijf ik omdat ik nooit Harald's vrouw kou worden." „Schei nu uit I Aan alles komt een einde, en aan mqn geduld ook. Zoo p3s geloofde ik, dat gy zoudt juichen van vreugde, en nu Nu is het nog even licht en helder in my, zooals het in lang lang niet geweest is. Het is my zoo heer- lijk te moede, alsof ik in den Hemel had gezien. Het bewustzqn, dat Harald bereid is alles om mynentwllle te Roerdinkholder's gesar geweest zijn. Maar als Roerdinkholder nu eens geslagen had, dan zou ik de eerste zijn om te erkennen, da.t dat toch alle perken te buiten ging en de man zeer zeker een flinke straf ver diend had en ik kan mij dan ook werkelijk niet begrijpen, hoe bedoel de briefschrijver dien raad, of zachter gezegd die mogelijkheid dorst te opperen. Dat doet men nu eenmaal niet in een4 fatsoenlijke, geordende maat schappij. De tijd dat 't vuistrecht be staat, is voorbij, Goddank en 'k stelde de mogelijkheid dan alleen ook maar, om goed te laten uitkomen, wat Roerdinkholder zelf had kunnen doen, tégenover de bewering van zijn geachten collega. Neen, dat ook zou 'k gelaakt hebben en ernstig ook. Maar de weg die Roerdinkholder thans geko zen heeft, klopt heelemaal niet. Nog eens Roerdinkholder heeft zich thans tot de Tweede Kamey gewend, doch dat had hij al een half jaar of 3/4 jaar eerder moeten doen, zoodra hij merkte, dat men hem geen recht wenschte te ver schaffen, althans volgens zijn opinie. Intusschen, hopen wij, dat er thans een einde aan de zaak komt, dan zijn wij van deze onverkwikkelijke geschiedenis af. En dat is maar goed ook, want 't heeft reeds te lang geduurd. Thans wordt 't in onze Residentie eerst recht mooi, nu alles volop bloeit en groeit, nu er heerlijke, frissche voorjaarsgeuren hangen overal waar maar natuur, waar maar heerlijke, vrije, schoone natuur is. En dit cient gezegd, den Haag is rijk aan na tuurschoon, al wordt er helaas niet genoeg, lang niet genoeg van ge profiteerd, al wordt ook aan de an dere zijde dat natuurschoon mis bruikt en matigen bengels zich aan, bloemen en planten te vernielen, mooie, heerlijke riekende Meidoorns af te rukken, als 't plukken niet gauw genoeg gaat. Verleden week nog zag ik, hoe deze lummels, waarbij er zelfs waren van zeker twintig jaren, de boomen aan de overzijde van den Nieuwen Scheveningschen Weg molesteerden en vernielden, Heele takken, een arm dik soms, werden afgeslagen en getrokken en ging 't niet gauw genoeg, dan gingen zij er met twee en drie aan hangen en knap.dan gingen zij bij massa's en tenslotte was er een boom zoo danig gehavend en mishandeld, dat al 't mooie er meteen af was, En zeg er nu eens iets van, maak je eens kwaad om deze ergerlijke schennis van „Mooi 's Gravenhage", dan hebben zij nog plezier op den koop toe, lachen je uit en pak je er een beet, dan tenslotte krijg je een trotseeren, maakt my gelukkigdoch ik zou zijn liefde slecht beloonen, wanneer ik niet den moed kon vinden ze af te wyzen." „Hildegard Dat moogt gij hem en ons niet aandoenWat zijn dat voor dwaze gedachten „Laat mij begaan, grootmoeder, ik weet wat rechtvaardig is", antwoordde het meisje en zq zag nu weer even mat en bleek ais anders. „Over zijn keuze zai niet gespot en geglimlacht worden. Toen ik de laatste maal naar de kerk ging, zag ik veel berbaasde blikken op mq gericht. Mevrouw von Hohenfeis greep, toen zq my voorby ging, baar japon vaster, opdat zy mij niet zou aanraken. Verscheidene be merkten deze beweging, menigeen glimlachte, anderen wendden zich hoogmoedig om, of fluisterden met elkaar en ik wist wat zy zeiden ik wist het, ai had ik geen woord gehoord. Toen trok ik my terug in een donkeren hoek achter den pilaar. Daar zat eene bedelares. Hoe ellen dig zy ook was, toch benqdde ik haar en ik meende nog een trap lager te staan dan zy.

Krantenbank Zeeland

Vlissingse Courant | 1912 | | pagina 1