d
VLISS1NGSCHE COURANT
*•11
Eerste Blad.
lasbureau
IS
IT
Dit nrnnmer bestaat uit 2 bladen
Maandag
20 Mei
50e Jaargang.
1912.
GENEZING.
Feuilleton.
Haaf en Smarf.
P,
:m
f 40.-.
f 46.—.
f 55.-.
f 37.50.
f 37.50.
f 75.—
f 140.—
f 50.-.
SE",
neemt
ePPIJ
ondere
|ng.
>TERIJ
let
Taagd.
[GHEBEN,
Varschijiif dagelijks, uitgezonderd ©p Zon- ©si Feestdagen.
TELEFOONNUMMEK 10. ^bonnemenfs-fldwertentiin op zeer uoordeelige uooroaardsn
Brieven uit de Jloïsfad
A
No. 118.
pen, die wen-
Gebouw van
er.
J. LOKE.
gaan onze
naar
/roll Pyre-
eren, Rus-
Schotland,
tosten zijn in
ïls.
Kosteloos.
345,
l, Tel. 418.
99
borgd door
traat 76,
3. E. VAN
irdeeligste
sste van alle
[dere knot is
and gedepo-
Verkrijg-
celiers.
S.S.) 6.22*.
r5, 11,12*.
prsluis, de Paul
>tel ia reap. 5,
9.23, 10.35§,
11.15*.
>omburg6.45,
6.07, 8.40 en
Jelburg5.05*
6.55 en 9.37
singen 5.05*
.5 en 9.37*.
loopen allee".
15 Mei tot en
nen gemerkt
dagen te Mid"
Prijs per drie maanden 1.30. Franco per post 1.50.
Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bij alle Boek
handelaren, Postdirecteuren of rechtstreeks bij de Uitgevers
Firma F. VAN DE VELDE Jr., Kleine Markt 58.
ADVERTENT1ËNvan 1—4 regels 0.40. Voor eiken regel
meer 10 cent. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde
advertentie, wordt de prijs slechts twee maal berekend. Groote
letters en clichés naar plaatsruimte.
Dit is geen geneeskundig artikel
althans niet in de gewone beteekenis
van het woord. En toch, in zekeren
zin ook weer wel. Er zijn lichamelijke
kwalen en wonden maar er zijn ook
maatschappelijke en onder de laatste
gaan wij al evenzeer gebukt als onder
de eerste ja, dit geldt somtijds zelfs
van geheele groepen van menschen.
Op een dier maatschappelijke kwa
len wezen wij in ons jongste artikel
en wij voegden- er aan toe, dat wij
slechte sociologen zouden wezen, als
we de wonde plekken in de samen
leving wisten aan te wijzen, zonder
een enkele gedachte aan verbetering
te kunnen wijden.
Wat die verbetering betreft, name
lijk in de huidige wanverhouding
tusschen debet en credit in de maat
schappij, inen zou er misschien van
kunnen zeggen, wat zeker geneesheer
ons eens zeide van zijne zieken. Ne
gen van de tien, zeide hij, zouden
herstellen door de enkele werking der
natuurmaar dat willen de menschen
niet; dat voldoet hen niet en daar
er tallooze gevallen zijn waarin de
zoogenaamde lijder het te gek vindt
om naar een geneeskundige te gaan,
neemt hij een lapzalversmiddel. De
natuur brengt de zaak weer terecht;
maar natuurlijk heeft deze het niet
gedaan en krijgt het lapmiddel de eer.
Eenigszins op dezelfde wijze gaat
het met onze maatschappelijke kwalen.
Men ziet en voelt ze heel goedmen
ziet wel dat de zaken ontwricht zijn,
dat de toestand ongezond is, dat er
allerlei kwade gewoonten in zwang
zijn gekomen en men meent dat er
iets aan gedaan moet worden, en in
plaats van dan de natuur te laten
werken, haalt men er van alles en
nog wat bij, wat er niets mee te
maken heeftwat de zaken hoogstens
voor het oog een beetje kan op
monteren, maar aan het wezen der
dingen niets verandert.
We hebben reeds opgemerkt dat
de wereldgeschiedenis ons op meer
dan een plaats verhaalt van groote
financieels wanverhoudingen, en dan
ligt de vraag voor de hand, hoe men
toen weer den wagen in het spoor
gekregen heeft. Ja, dat is niet steeds
op dezelfde wijze gegaan. Soms volg
de iets wat wij een maatschappelijk
faillissement zouden kunnen noemen
waarbij tal van slachtoffers vielen.
O—
49.)
„Ik heb uw raad verzocht."
„Neen, maar toch zult gij hem vol
gen, wel wetende, dat het u in het
andere geval slechts schade zou kun
nen berokkenen. Wanneer gij op het
punt staat uw voet op een brug te
zetten en er door een eerlijken vijand
opmerkzaam op gemaakt v/ordt, dat
zij in het volgende oogenbiik zal in
storten en gij dan toch probeerdet
om er over te gaan wie van u
beiden zou dan om den ander lachen
Hij, die aan den oever staat, of gij,
die in het water ligt Dat wilde ik
u slechts tot overdenking geven en
nu hebben wij voor een tijdlang weer
genoeg met elkaar gesproken."
„In geen geval I" riep Constance
hartstochtelijk. „Ik ben tegenwoordig
niet in een stemming om te zwijgen
en gij zult het hooren, dat ik met
ieder uur meer bemerk, hoe heilloos
Soms evenwel behield het gezond
verstand ten slotte de overhand, liet
men de natuur werken en kwam ten
slotte alles weer terecht.
Er zijn in het leven der volken
dikwijls van die verschijnselen, die
ons doen denken aan verklaarbare be-
keeringsgeschiedenissen en die inder
daad toch aan niets anders zijn toe te
schrijven danjdaaraan dat de menschen,
na allerlei treurige ervaringen, een
anderen kijk op de dingen kregen,
andere inzichten bekwamen en van
gedragslijn veranderden. Eén voor
beeld uit de laatste jaren is voldoende
om dit voldingend te bewijzen. Wij
allen weten hoe hoog ook in ons
land het gemiddeld gebruik per hoofd
der bevolking van alcoholhoudende
dranken is geweest.
Daarna is een tijdperk van regel
matige jaariijksche afneming gevolgd,
een tijdperk dat met zeer weinige
uitzonderingen nog steeds aanhoudt.
Dat tijdperk was aangebroken lang
voor dat de hooge belasting het ver
bruik begon tegen te werken. Het
moet veel meer worden toegeschre
ven aan betere inzichten omtrent en
meer algemeene kennis van de ge
zondheidsleer en van andere dingen
waarop de aandacht vroeger minder
gevestigd was en die de oogen van
zeer velen voor groote en miskende
waarheden hebben doen opengaan.
We kunnen gerust zijnde jenever
heeft zijn voornaamste werking ge
daan. Wat is dit anders dan de
werking van de natuur, van het
nuchtere verstand, dat altijd de
overwinning moet en zal behalen,
als wij ons maar gedragen zooals
we werkelijk ons behooren te ge
dragen, namelijk als menschen
Zooals wij ons indertijd gebogen
hebben voor de verleidingen voor
den alcohol, zooals we nog steeds
voor vele andere verleidingen be
zwijken, zoo doen we het ook voor
de uitspattingen van mode en fat
soen en hebben wij het eenvoudige
en min kostbare leven voorheen
prijs gegeven voor een levenswijze,
die vaak, en stellig op den duur,
onze financieën ondermijnt, het ons
moeilijk maakt om voortdurend het
hoofd boven water te houden, veel
te veel van onze krachten vordert
en ons toch niets tevredener, niets
gelukkiger maakt. Of is dat samen
gestelde, gejaagde, onrustige leven
onzer dagen, met al zijn wisselval
ligheden en onzekerheid soms een
gelukkig leven Weinigen die het
zullen beweren. Vermoeit het ons
niet; benadeelt het niet zoowel ons
lichaam als onze geestelijke krachten
We hebben dat alles evenmin ge
wild als we eenige tientallen van
jaren geleden op een gegeven oogen
biik zijn gaan drinken.
Volstrekt niet; de oorzaken zijn
gij in mijn leven grijpt. Waarom gij
mij van mijn moeder hebt ontvreemd,
waarom ik niet bij haar mag zijn, haar
verplegen en haar opvroolijken, is een
treurig raadsel, over welks oplossing
ik nauwelijks meer denk. Wanneer ik
er thans op zou staan al mijn rechten
als dochter te doen gelden, dan zoudf
gij mij dat niet kunnen beletten, want
ik ben meesteres in dit huis. Doch
haar hart vetlangt niet naar mij. Gij
hebt het verstaan, haar door de macht
der gewoonte aan u te binden en wil
ik haar niet verdrijven, dan moet ik
er in berusten, dat alles blijft, zooals
het is. Verantwoorden kunt gij deze
gewelddadige scheiding van hen, die
elkaar zoo na staan, door de heilig
ste wetten der natuur, nooit. En dan
waart gij er niet geweest, ik bezat
mijn vrijheid nog."
„En wat zoudt gij daarmede aan
vangen?" vroeg Dombrowsky, half
medelijdend, half spottend. „Gij zijt
niet met een grijsaard getrouwd, doch
met een man, op wiens edele, ridder
lijke gestalte nog menig oog met wel
gevallen rust. Gij zijt thans een rijke
voorname en beminde vrouw".
„Bemind? Nu ja maar niet zooals
natuurlijk of hebben althans een sa
menloop van natuurlijke oorzaken
ten grondslagmaar het was minder
natuurlijk dat wij aan de verleiding
toegaven en onze levenswijze gingen
veranderen en daarmede nog steeds
doorgaan, evenmin als het natuurlijk
is, wanneer iemand langen tijd voor
't vaderland weg tegSt, etende en
drinkende, zich in niets ontziende,
alle voorzichtigheid uit het oog ver
liezende en ten slotte ziek wordt.
Alleen het laatste is natuurlijk. Och,
de genezing is zoo eenvoudigmaar
men moet ze willen-
We moeten terug. We moeten af
stand doen van al die verkeerde ge
woonten. We moeten weer een be
daarde, eenvoudige, matige levenswijs
aannemen en wat rust gunnen aan
lichaam en ziel, na zulk een lang
durig opgeschroefd bestaan. We
moeten onze behoeften regelen en
matigen of niet langer als behoeften
erkennen wat inderdaad geen behoef
ten zijnmaar dan behoeven we er
ook niet aan te voldoen. De mode
behoeft niet zulke groote offers te
eischen en het ware fatsoen bestaat
in het geheel in uitwendige dingen.
We gevoeien er ons niet gelukkiger
om, wanneer onze kamers salons zijn
geworden, onze huizen kunstverza
melingen, onze maaltijden diners
wanneer onze kinderen aan alles
meedoen en letterlijk alles moeten
leeren, nuttig of weelderig, zonder
het in éen ding tot zekere hoogte te
brengen; kinderen die niet meer
spelenoude mannetjes en vrouwtjes
Ja vrienden, we weten het wel
dat zijn waarheden zoo groot als een
koe, die ieder wel weet en kent en
heusch niet van vandaag of gister
zijnmaar 't kan toch zijn nut heb
ben om er ons zeiven nu en dan
nog eens aan te herinneren. Als we
van die waarheden dan maar telkens
meer doordrongen worden en er tel
kens even bij willen bedenken, dat
we toch immers menschen zijn, dan
zullen we" er ook op dit gebied nog
wel eens toe komen, om met krachtige
hand een verbetering aan te pakken,
die waarlijk niet vóór zijn tijd zal
komen.
Wij hebben weer kermis in den
Dierentuin en er wordt natuurlijk
druk van geprofiteerd.
Nu moet u niet gelooven lezer,
dat wij 't willen weten, dat wij
nog aan kermis doen, neenWij
zeggen heel deftig voorjaarsfeest.
Toen ik jaren geleden mijn tenten
in de Residentie opsloeg en ik hoor
de dat er in den Dierentuin voor
jaarsfeesten zouden zijndacht
ik minstens, dat er groote, prachtige
ik het verlang. Glans en weelde acht
ik in geen geval geringhet zou mij
moeilijk vailen er zonder te leven. Ik
zal Gisbert recht laten wedervaren.
Hij staat veel veel hooger dan ik
ik weet, dat hij alle3 zou kunnen op
offeren aan zich ze!f en mij er bij en
daarom blijft mijn hart onbevredigd.
Alleenheerscheres wil ik zijn. Niets
zal boven, niets zal naast mij staan.
Geheel de mijne moet ik de zie!
kunnen noemen, die zich aan mij
overgeeftdie moet weten, dat slechts
ik haar met vreugde kan vervullen
dat mij slechts de macht is gegeven
haar onnoemelijk gelukkig of ellendig
te makendat ik over alles kan tri-
umfeerenover een wil, die zich
tegenover een ander ijzersterk toont,
over grondbeginselen, vooroordeelen,
ja, zelfs over eer er, zal gheid, wanneer
het er op aankomt te kiezen tusschen
haar en mij. Zoo wil ik bemind zijn
en zoo word ik het niet".
„Dat zijn dwaze, overspannen
ideeën", zei Alexandra droog. „Zulk
een man zou u zelfs spoedig ver
velen".
„Dat is mogelijk, doch ik zou een
bedwelmend geluk hebben leeren
fees'en zouden plaats hebben, bijv.
muziek- of zangersfeesten. Niet waar
feestvieren om 't voorjaar, 't heerlijke
weer dat gekomen is, de natuur die
herleefd is, och, ik dacht dat men
dat zou doen op een waardige, groot-
sche manier en hoe zou men dat dan
beter kunnen doen dan door uiting
te geven aan de vreugde door middel
van de juichende, uitbundige, mach
tige, alles omvattende kunst, muziek
en zang.
Hoe bedrogen kwam ik uit, hoe
bitter werd ik teleurgesteld.
Ik kwam het Korte Voorhout af,
ik hoorde tiruli, tiruli, een verwijderd
gebom, een lawaai en gefluit van
een orgel ik kwam nog wat
dichter bij, 'k rook brandend hout
vermengd met wee-zoeten geur van
bakkerijen, dan zag 'k 't wit
grijs van de keuken en rook van
machines, 'k hoorde 't dof-rom
melig gerol van wielen over rails
eindelijk hoorde ik gegier en gegil
gejoel en getier toen ben
ik maar rechts omkeert gegaan
terug 't Haagsche Bosch in. Was
dat nu een voorjaarsfeest Bracht
men daarmede nu hulde aan 't
komende schoone jaargetijde Gaf
men nu op een dergelijke manier
uiting aan de vreugde over de terug
komst van het groen aan de boomen,
de bloemen en de vogels?
Kermis Een vermaak uit de vorige
eeuwen, een uitspanning, die lang
zaam aan een uitspatting is gewor
den Een geld-weggooierij, waar
men later spijt van heeft, om de
eenvoudige reden, dat men er niet
van heeft geprofiteerd.
Een fatsoenlijke manier en tevens
een goedgekeurde manier van boe
melen.
Kijk eens, in 't voorjaar, in 't laatst
van April, wordt 't zoo mooi in onzen
Dierentuin, Koninklijk Zoölogisch
Botanisch-Genootschap, gaat „de
Tuin" zeer zeker, tot een der mooiste
plekjes van Den Haag behooren.
Dan wordt 't gras zoo heerlijk licht
groen, krijgen de boomen knoppen
die langzamerhand openbreken en
bladeren worden.
Dan, half Mei, als alles op zijn
mooist begint te geraken, komen de
wagens, de groote, zware kermis,
wagens, loopen de kermisgasten
luk-raak, overal rond, vertrappen
't gras, beschadigen de boomen,
rook van stoomcaroussel bruint de
bladeren, schroeit de takken, walm
van vet," surrogaat-boter, en olie
doortrekt de planten, de boomen,
ook de dieren, die daar in hun hok
ken zitten opgesloten en angstig
door 't geraas en gejoel en getier
heen en weer loopen, zich geen raad
weten van angst, verblind worden
door 't valsche licht van booglampen...
En als je dan 's avonds thuis komt
kennen. Zooals ik tegenwoordig leef,
leven ook de tropische planten in de
oranjerie, alle geregeld, niet buiten
gewoon een vervelende gevangen
schap. Dat moet u zeker iets dols
toeschijnen, iels geks, want aan die
verhaaltjes, die ge mij op zekeren dag
van uw sfrij'd hebt verteld, kan ik
met den besten wil niet gelooven".
„Dat neem ik u niet kwalijk en ik
heb mij onmiddellijk berouwd over
mijn veitrouwelijke mededeeling",
antwoordde Dombrowsky kort. „Gij
meent dat iemand, die er uitziet als
ik, ook in zijn gedachten en gevoelens
de [nuchterheid zelf moet zijn. Doch
deze huisbakken rust heeft toch ook
veel goeds, want zij ziet de wereld
niet door een sluier, doch door een
scherpen bril. Dat ontneemt het leven
veel van zijn bekoorlijkheid, veel
van zijn poëzie, doch het bewaart
ons ook voor het gevaar een dwaal
licht na te jagen om zich plotseling
in een moeras te bevinden in plaats
van in een bloeienden tuin. Daarom
mijn lieve Constance, blijf steeds op
den breeden, gemakkelijken weg. Een
gloeiende fantasie gelijkt ook op de
dwaallichtjes; het is gevaarlijk zich
van 't voorjaarsfeest ruik je nog naar
die geuren van poffertjeskramen en
stoom-caroussel of hippodröme. En
dan is je goed doortrokken van die
lucht en die lucht blijft dan nog
dagen daarin hangen en als je iemand
tegenkomt ruiken ze gewoon, dat je
ook bij 't voorjaarsfeest geweest bent.
En dan veertien dagen later nog,
wordt alles afgebroken en neerge
haald en dan is 't gras ter plaatse geel
geworden en de boomen daar laten
hun bladeren slap hangen en zijn
verschroeid en verbruind. En nog
lang daarna, als de kermis allang
„vergeten" is, kan men de sporen
nog zien aan boom en plant, aan
gras en pad.
En als je dan naar die boomen en
planten kijkt, is 't net of ieder blad
je vraagt, of dat nu feestvieren is
Is dat nu 't vieren van ons voor
jaarsfeest, heeft men zoo onze we
dergeboorte herdacht?
Zoo'n feest is 't thans weer in
onzen tuin. Er wordt natuurlijk weer
veel geld kapot gegooid. De ker
mistenten maken goede zaken en
de spullebazen glunderen van wat
ben je me.
Er is weer iets nieuws bijgekomen,
n. 1. een duivelsrad. 't Is een ver
maak waarvan ik, en Goddank,
't vermaak niet goed snappen kan,
gelijkvloers n. 1. is een groote schijf
aangebracht, met een middellijn van
een vijf a zes meters.
Daarop neemt men, bij heele troep
jes plaats en de schijf gaat aan 't
draaien, eerst langzaam, dan vlugger,
steeds vlugger eindelijk duizelingwek
kend. Natuurlijk kan men als „leek"
niet blijven staan op die schijf en
't wordt een gesmijt en geval van
belangdaardoor spelen zich de
walgelijkste onsmakelijkste teoneeltjes
af en men heeft zelfs al spijt
er naar te kijken.
Het treurige is, dat ook vrouwen
en meisjes zich voor dergelijk ver
maak laten vinden
Doch de Tuin kan de pachtgelden,
die door deoeigenaars van de tenten
worden opgebracht best gebruiken
en geld verzoent den arbeid, zegt
men wel eens, doch hier zou 't knn-
nen zijn, geld verzoent zelfs de onge
paste wijze van feestvieren.
leder zal zich nog wel herinneren
de scene die zich een tijd lang ge
leden heeft afgespeeld met den
ontslagen concierge van de Haagsche
Tramweg Maatschappij. Deze ontsla
gen beambte, die recht zocht en 't
nergens kon vinden, zocht zijn heil
in een verkapt soort van sabotage.
De directeur kon niet rustig -over
straat loopen, zonder door hem of
zijn vrouw te worden nageschreeuwd.
Ook andere hoogere ambtenaren
aan de tram werden niet zuinigjes
door haar te laten meeslepen".
Zonder een antwoord af te wachten,
ging zij heen. De jonge vrouw zag
haar na, de glinsterende tanden op
de lippen gedrukt, de wangen gloei
ende als in een koorts. „Slang, die
steeds oyer mijn weg kronkelt, kon
ik je maar vertrappen fluisterde zij
eindelijk, terwijl zij dreigend de hand
ophief.
HOOFDSTUK XII.
Toen Hans Rainer uit zijn voorar
rest was ontslagen en weer den
„Edelhof" betrad, waagde geen der
knechts of meiden het een woord ter
begroeting te zeggen, zoo somber en
onheilspellend zag hij eruit. Hij scheen
verouderd. Zijn haar was thans geheel
veranderd, slechts de stalen spierkracht
was onveranderd gebleven, dat toonde
hij, toen hij de in zijn weg staande
karren greep en wegslingerde.
„Welkom, Hans 1 Gezegend zij uw
komst", sprak zijn moeder, terwijl zij
hem te gemoet ging.
(Wordt vervolgd.)