Maandag 13 Mei No. 113. Gemeentebestuur. Debet en Credit. Feuilleton. Haat en Smart. 50e Jaargang. 1912. Brieven uit de Jlofsfad VLISSING5CHE COURANT. Prijs per drie maanden 1.30. Franco per post 1.50. Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bij alle Boek handelaren, Postdirecteuren of rechtstreeks bij de Uitgevers Firma F. VAN DE VELDE Jr., Kleine Markt 58. ADVERTENT1ÊNvan 1—4 regels ƒ0.40. Voor eiken regel meer 10 cent. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie, wordt de prijs slechts twee maal berekend. Qroote letters en clichés naar plaatsruimte. Verschijnt dagelijks, uitgezonderd op Zon» ®n Fessfdagen. TELEFOONNUMMER 10. Abonnertienfs-ftdosrfenfiers op zeer voordelige voorwaarden VERKIEZINGEN. De Burgemeester van Vlissingen Gelet op art. 33 al. 2 der Kieswet brengt ter openbare kennis dat de mei redenen omkleedde be slissing van het Gemeentebestuur op een ingekomen verzoek om verbete ring van de kiezerslijst in haar geheel op de Secreiarie der Gemeente voor een ieder ter inzage is riedergelegd en afschrift tegen betaling der kos ete verkrijgen is. Vlissingen 11 Mei 1912. De Burgemeester voornoemd, VAN DOORN VAN KOUDEKERKE. Dit is de titel van een der beroemdste romans van Freijtag, waarvan wij de kennisneming onzen lezers zeer zou den durven aanbevelen. Toch is dit geenszins het doel dezer regelen. Evenmin trouwens om de grondbeginselen van het boekhouden te verklaren, waarvoor we over wat meer ruimte zouden moeten beschik ken. Overigens zijn de woorden, aan het hoofd dezer regelen gesteld, voor de meesten onzer waarschijnlijk niet vreemd. Als het Nieuwjaar daar is en de winkelier zendt zijn rekeningen (voor zoover hij ten minste tot Nieuw jaar wacht of anders wanneer de aard der zaak dit medebrengt) dan schrijft hijde heer X. debet aan IJ., voor aan UEd. geleverde goederen. Dit beteekent dat X. schuldig is terwijl IJ. te vorderen heeft. Ook weten alle eenigszins meer gevorderden, dat debet de linkerzijde van het grootboek vormt en credit de rechterzijdedat aan de linkerzijde dus alles komt wat men, of liever, wat zeker denkbeeldig persoon, de kas genaamd, betalen moet, en aan de rechterzijde wat de zelfde denkbeeldige persoon te vor deren heeft. Men vindt tegenwoordig bij vele winkeliers en neringdoenden een streven om hun zaak in een zooge naamde contantzaak om te zetten en dus het verkoopen op crediet af te schaffen. Dat is al bijzonder gemak kelijk en doet de beteekenis van de bet en credit vrij wat verminderen. Wanneer ieder maar dadelijk betaalt wat hij verkoopt of laat verdienen en omgekeerd, ieder dadelijk ontvangt wat hij verkoopt of verdient, dan vervalt daardoor wel niet de nood zakelijkheid van boekhouden, maar de rol van debet er credit is daarin toch afgespeeld. Evenwel, gesteld dat dit wenschelijk moge zijn, zoover zal de wereld vooreerst niet komen en men mag al bijzonder tevreden we zen, wanneer de denkbeeldige per- 44.) Rainer sloeg zijn arm om de ten gere gestalte en lichtte haar op. Zijn gelaatstrekken vertolkten deels een verborgen teederheid, toen hij haar in j het bleeke gezichtje en de be traande oogen zag. „Geloof je die waanzinnige bende, daar beneden nog vroeg hij haar. Smartelijk en toornig tevens klonk zijn stem. „O, vader! Lieve vadersnikte ze, „mijn liefde verlaat u nimmerI" Hij onttrok zich aan de hem vast klemmende armen en holde het vertrek uit, door de poütie-mannen gevolgd. „Moed, kindlief 1° zeide de oude vrouw tot haar kleindochter. Hi'degard zag haar met een blik van hopelooze jammer aan. „O, ware ik gestorven, en lag ik daar buiten, bij moeder, op het Vredenhotl" klonk het zacht soon, die de kas heet, een grootere creditzijde dan een debetzijde heett. Inderdaad behoort het geheele stre ven van den zakenman daarop ge richt te zijn en het staat vast, dat een wereld van contante zaken den zakenman, ieder dus die niet van een afgerond inkomen leeft, vrij wat meer kans biedt om de tering naar de nering te kunnen zetten, dan een wereld van crediet. De ambtenaar, de kantoorbediende, de werkman, die een vast inkomen heeft, of voor zoo ver hij dat heeft, zal bij veranderde levensomstandigheden ook wel eens de nadeelen ondervinden, maar hij zal terstond tot de ontdekking ervan komen, als de debetzijde de credit zijde overtreft en dan is hij ten minste in de gelegenheid om dadelijk alle krachten in te spannen, om te trach ten zijne inkomsten iets te vermeer deren of zijne uitgaven nog meer te verminderen. Die maar altijd voor 't vaderland weg zaken doet, zonder met eenige zekerheid te kunnen be rekenen, wanneer zijn misschien groote vorderingen in contanten wor den omgezet, zal daardoor dikwijls van minder gunstige conditie wezen. Nog meer te verkoopen zal dikwijls ondoenlijk blijken en wat baat het hem, indien onder zijne vorderingen aanzienlijke winsten verscholen zijn, wanneer hij toch niet op redelijke gronden kan berekenen of en zoo ja wanneer hij er over zal kunnen be schikken. Het schijnt een onweersprekelijk feit, dat de wereld in dit opzicht een ge heele gedaanteverwisseling ondergaan heeft en dat wij de oude toestanden niet meer zullen terug zien. Behou dens enkele uitzonderingen stond het voorheen tamelijk vast, dat men van al zijn werkbazen en leveranciers na Nieuwjaar, b.v. in de tweede of derde maand, de rekening te huis kreeg. Dan was het dien werkbaas of leverancier bijzonder aangenaam, wan neer spoedige betaling volgde maar hij zou er niet aan gedacht hebben, eenige bemerking te maken, wanneer slechts in den loop van het jaar vereffening plaats had. Wij meenen dat de zaken, die niet contant betaald werden, iets duurder waren dan tegenwoordig, hetgeen dunkt ons vrij natuurlijk wasmaar wij meenen ook, dat zij over 't algemeen degelijker waren en een en ander is naar onze meening geenszins onverklaarbaar. De menschelijke behoeften waren oneindig minder en oneindig minder hoog.De behoeften derhoogere standen zijn uitgebreid, maar ook afgedaald tot de lagere. Ontwikkeling der kunst en industrie, vermeerdering van pro ductie, verfraaiing der voorwerpen, hebben de menschelijke behoeften in de hand gewerkt. Het „zaken doen" werd veel meer algemeen, ook onder en stamelend van haar lippen. HOOFDSTUK XI. Reeds den volgenden dag liet de rechter van instructie 'se G., Rainer tot het eerste onderzoek voor zich brengen. „U is verdacht, een zwaar misdrijf te hebben gepleegd. Erkent ge uw schuld aldus ving hij aan. „Neen!" antwoordde Rainer kort en beslist. „Er zijn sterke en klemmende be wijzen tegen u ingebracht en het ge tuigenverhoor is voor u zeer on gunstig afgeloopen. Hat zou beter zijn indien u een volledige getuigenis aflegde en tevens de redenen mede deelde, die u tot het plegen van het misdrijf hebben genoopt". „Ik heb den brand niet gesticht en heb derhalve niets te bekennen 1" „Reeds jarenlang zijt ge den Freiherr von Hohenfels vijandelijk gezind. Dat wordt door vele personen ver klaard". „Ik heb mij nimmer moe gemaakt om het tegendeel te beweren „Integendeel, u sprak in dit op zicht uw vijandelijke gezindheid im- hen die geen het minste kapitaal bezaten, doch het waren er dan ook vaak waren naar. Tweede, derde en vierde qualiteits artikelen overstroom den de markt en deden ook den kapitaalkrachtigen een geduchte con currentie aan. De contantzaken kwa men aan de ordemaar ze brachten geen verbetering in de aigemeene tinancieele verhoudingen, omdat ze niet uit het ware beginsel voortsproten. Kunstmiddelen van allerlei aard wer den te baat genomen om zonder kapi taal te kunnen concurreeren. Er zijn eerlijke zakenmenschen, die U ronduit zeggen dat ze een contantzaak hebben of althans binnen een bepaalden tijd op betaling rekenenmaar er zijn anderen die dat verzwijgen en dan toch den argloozen kooper met con tante betaling lastig vallen. Zoo zijn allerlei slechte gewoonten in gebruik gekomen en houden den ongezonden toestand in wezen, waarvan men zonder eenig bezwaar zeggen kan dat er in de wereld van zaken sinds lang en in toenemende mate, een wanverhouding bestaat tusschen debet en credit. Vraag aan een koopman wat dit in zijn zaak beteekent en gij weet tevens wat het beteekent in en voor de wereld in het algemeen En nu wane men vooral niet, dat dit treurig verschijnsel nieuw zou zijn in de wereld. Nieuw zijn op zijn hoogst de vormen, waarin het zich sinds de laatste halve eeuw langzamerhand is gaan vertoonen maar een wereld geschiedenis vertoont verschillende tijdperken, waarvan men eveneens kan zeggen dar, op wcike wijze en in welke vormen ook, het financieel maatschappelijk leven door en door ongezond was en de debetzijde ver de creditzijde overtrof. Let men op die dingen wel genoeg in het dagelijksch leven Men versta ons wel. Kennis van de maatschappelijke toestanden en verschijnselen van den tijd is dringend noodzakelijkmaar natuurlijk is ken nis, zeer nauwkeurige kennis van eigen toestand, verweg het noodzake lijkste. En nu is het wel een zeer opmerkelijk verschijnsel, dat het laatste veel meer verwaarloosd wordt dan het eerste. Het gaat er vaak mee als met sommige menschen, die ijve rig meedoen aan politiek en andere publieke belangen, in 't algemeen zeer gewichtig doen in staat en kerk en maatschappij, maar de belangen van hun eigen gezin aan de publieke zaak opofferen. Voor 't oogenblik willen we hierop niet verder doorgaan, omdat het ons vaste voornemen is, op deze uiterst gewichtige zaak nog eens terug te komen. We zouden slechte sociologen wezen, als we de wonde plekken in de samenleving wisten aan te wijzen, mer open en ronduit en zelfs op ver schillende plaatsen en bij verschillende gelegenheden. Herhaaldelijk moet u van uw wrevel hebben blijk gegeven, over den bouw van hei paviljoen en zou u zelfs gezegd hebban„Ik zou wel willen dat de bliksem neder- kwam om het nutlelooze ding te vernietigen 1" „Dat heb ik gezegd. De aanwinst van dezen grond zou voor mij van het grootste gewicht zijn geweest, terwijl het voor den Freiherr slechts een bevredigen van een luim was. Dat hij meer betaalde dan ik, moest mij opwinden en mijn toorn opwekken te meer, daar ik vermoedde, dat het voornamelijk werd gedaan, om mijn plannen tegen te werken." „U was vroeger chef bij de vrij willige brandweer en legde in die beirekking veel moed ea geschiktheid aan den dag. Waarom heeft u die betrekking nedargelegd „Omdat het slechts tot onaange naamheden tusschen mij en den andere aanleiding gaf". „Dat bewijst uw onverdraagzaam heid". Rainer zweeg. De rechter ging ver zonder een enkele gedachte aan een noodzakelijke verbetering te kunnen wijden. Men beschouwe het boven staande dan ook maar als de debet zijde; terwijl we iets over de credit zijde tot nader bewaren. „Wie een kuil graaft Eenige weken geleden onthaalde ik de lezers op een en ander over de in onze residentie opgerichte gezelligheidsvereeniging „Nullie Se cundus". In het Nieuwsblad „Vooruit" en de Scheveningsche editie daarvan, „Scheveningsch Nieuwsblad", nam „Theo", die tusschen een van mijn beste journalistieke vrienden is, al trok hij eenmaal tegen mij te velde, 't op voor deze vereeniging „in eer en deugd en gezelligheid" en hij bood zelfs, ridderlijk, de kolommen van zijn blad aan „Nullie" aan, om zich te verdedigen tegen mijn beschuldi gingen. Maar, ai lieve, daar kreeg Theo van de gezeiligheidsmenschen, die waarlijk nog niet eens blijken te kunnen lezen, er danig van langs. Het volgende schrijven publiceerde hij tenminste als ontvangen van een der bestuursleden van deze schoone vereeniging 's Uravenhage, 29 April 1912, Mijneheeren In uw courantje „Scheveningsch Nieuwsblad" (beter ware „Scheve ningsche oude koek") d.d. 25 April j.l., lezen wij toevalligerwijze, doordat wij er opmerkzaam op waren gemaakt (want zoo'n pepermunt courantje leest men in 's Gravenhage niet) uw zeer kinderachtig gezwets over de Ver eeniging „Nullie Secundus" en Kan ik u mededeelen, dat „Theo" aardig wil de zijn, doch in plaats daarvan, in de oogen van ieder verstandig Hagenaar een groote nul is, die beter deed zijn courantje te vullen met pittige lectuur, in stede van ongepaste aardigheden, die als een groote afschuw en ver achting voor „Theo" (bepaald een jongen, die pas van de schoolbanken komt) worden aangemerkt. De re dactie wordt beleefd bedankt voor de aangeboden plaatsruimte om het doel onzer vereeniging uiteen te zetten indien wij dat willen worden de groote couranten daarvoor genomen. Verder zal in deze door ons niet meer worden geschreven of gesproken, want het is de moeite niet waard. Achtend, J. T. VAN DALEN. Is het niet aller, allerdolst De gezeiligheidsmenschen, hebben nota- bene gedacht, dat Theo zoo dacht over hun vereeniging, dat hij een vijand was van „Nullie" in plaats van iemand, die 't met de goede zaak der„Waarom stelde u uw krachten niet beschikbaar om den brand te blusschen „Omdat ik zag, dai er geen redden meer aan was en alle pogingen in het werk moest stellen om den „Edei- hof" tegbeveil gen". „De vijandschap, die tusschen u en den Freiherr bestaat, is overigens al reeds van ouden datum". „Deelt u eens iets anders dienaan gaande mede". „Dat is hier niet noodigant woordde Rainer heftig. „Het gaat over onaangenaamheden die slecht famili- lieraken betreffen. Daarom dus geen woord". „Ik verlang nu echter beslist, dat u mijn vragen zult beantwoorden. U moet in de laatste dagen zeer opge wonden geweest zijn", „Best mogelijk. Daar heeft veel toe bijgedragen wat mij neerslachtig en bezorgd maakte." „Gisieren terwijl in den „Edelhof" en op het slot alles diep in de rust was, hield u zich nog in den tuin op." „Dat stond mij toch vrij „Die grove toon, die u aanlaat, is niet in uw voordeel. U is als een dito meende. O wee, Theo, die zelfs plaats voor hen beschikbaar had in zijn kolommen. Heb ik nu zoo'n ongelijk gehad, toen ik zei, dat de leden wel wat beters te doen hadden, dan kunstmatig de gezelligheid zoeken. Hadden de heeren nu nog een vereeniging op gericht, waarin de beschaving ter hand genomen werd, b.v. vereeniging tot prediking van de hoogere bescher ming onder de leden, dan zou ik zeggen Flink zoo, de heeren hebben zelfkennis, voelen waar 't bij hen zelf aan mangelt, maar nu Men behoeft 't briefje maar goed te lezen, om tot de conclusie te komen, dat de beschaving der leden niet zoo hoog staat, gezien de presta ties op correspondentiegebied van de onderteekenaars. En van die weinige beschaving is Theo nu de dupe geworden, arme goede Theo. Waarom hebt gij ook een kuil ge graven voor een ander Ja, ja, ondank is 's werelds loon, vooral van menschen die 't zich zoo gezellig mogelijk wenschen te maken. Och, lezer, ik ken mijn volkje, 't is precies zooals ik u gezegd heb en 'k zou 't nu, na lezing van 't proletig schrijven, nog erger kunnen maken. Met dergelijke leden kan het daar bij „NullieSecundus" een „gezellige pan" worden. Thans is Theo al zoover, dat-ie de mogelijkheid erkent, dat ik gelijk heb. Kom Theo „het boetekleed ontsiert den man niet", wat schaadt het u, als gij volmondig erkent, dat 't u voor de Hagenaars spijt, dat ik ge lijk heb. Stappen wij thans af van dit zoo onsmakelijke thema In opdracht van den minister van landbouw, nijverheid en handel is vanwege het Staatsboschbeheer uit gegeven een „Rapport'over den storm van 30 September op 1 October 1911 in ons Haagsche Bosch". Dit rapport, samengesteld door den inspecteur van Dissel, komt tot de volgende conclusie le. dat Het beheer van het Haagsche Bosch in vroegere jaren met groote onzekerheid is gevoerd en eerst later in de laatste 15 a 20 jaar weer een vast stelsel is gevolgd k 2e. dat een dergrootste fouten, Welke in de beide voorafgaande eeuwen ge maakt zijn, is geweest, het geheel onvoldoende dunnen, waardoor de stammen der boomen veelal oneven redig lang en zwak zijn geworden en dientengevolge te weinig weerstand kunnen bieden aan den storm, wat op den bewusten stormavond ook be wezen is 3e. dat de eik door den sneller groeienden beuk is verdrongen. toornig en wraakgierig raan bekend". „Ja de kunst om de lui naar den mond te praten heb ik nooit verstaan nimmer heb ik hef verheeld, als ik iemand niet kon zetten. Dat ik belee- d g:r.gen, die men mij deed, lang heb onthouden ea niet tot hen behoor, die hun vijanden zegenen, ja, dat geef ikjtoe. Ik zie er niets in onbeleefdheden en onbillijkheden te wreken, althans, wanneer het met open vizier gaat, een bedekte misdaad in den donker, neen, daartoe leent Rainer zich nooit. Daar voor heb ik te veel eergevoel. Ik haat den vrijheer, doch een schurk word ik terwille van hem nooit". Deze woorden kunnen tegenover de feiten beschouwd, al ze r weinig aanspraak op geloofwaardigheid heb ben. Freiherr von Hohenfels geniet de aigemeene achting. Hij telt onder de naburige grondbezitters noch onder de dorpelingen éen vijand. (Wordt vervolgd.

Krantenbank Zeeland

Vlissingse Courant | 1912 | | pagina 1