sir
iteleijn,
U-'
15 April
CK's
Maandag
I niHmer beslat uit 2 bladen
Irechts.
Schafvindinj.
Feuilleton.
Haal en Smart.
No. 89.
50e Jaargang.
1912.
mtiën.
en Incasseeringen.
de prijzen.
bcherij.
Brieven uit de Hofstad
E. Alhier is 0p 71
rieden de schout
Lucardie.
'ampen.
Jgne sur Mer ziin
nvaring gekomen
inorm. In Nantes'
•ngeiustheid over
;en schip uit Car-
10 dagen zoek is
opvarenden ver-
m tegen BRAND
1PORTEN en op
deposito.
tr van de Noord
itheekbankte Qro-
gifte van 4 PER
ZEN en bezorging
het, K 146, te Mid-
lufsfraaf 1.
voor allë voor-
Waterleiding,
allen enz.enz.
en GLAZEN ver-
t een der grootste
in staat alles in
:n tijd te leveren.
LIJD
jwielen.
lopulairemerk
irant.
i i n g e nA.
ilingstraat 35.
aaratie
bhiing.
en
!ERT -
in pakken van
per pak.
tanbevelend,
iroenewoud 55.
br Vlissingen en
's fijne SaKsi-
geregeld versch
CEflBURGi'S-
:rtr/
;UWARDEM-
rij en Ververij
RDING"
EN.
bediening
Speciaal en
voor uit»
in van aller»
VLISSINGSCHE COURANT
Prijs per drie maanden 1.30. Franco per post 1.50.
Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bij alle Boek
handelaren, Postdirecteuren of rechtstreeks bij de Uitgevers
Firma F. VAN DE VELDE Jr., Kleine Markt 58.
ADVERTENTIÈNvan 1—4 regels ƒ0.40. Voor eiken regel
meer 10 cent. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde
advertentie, wordt de prijs slechts tweemaal berekend. Groote
letters en clichés naar plaatsruimte.
Verschijnt dagelijks, uitgezonderd op Zon- en feestdagen.
TELEFOONNUMMER 10.
föbonnemerits-ftdoerfentiën op zeer uoordeelige woorioaarden
Schatvinding, m. a. w. het vinden
van een schat, is, volgens de wet,
een middel om eigendom te verkrij
gen, namelijk van het geheel of van
een gedeelte van dien schat.
Voor ons, menschen van den
nieuweren tijd, is dat geen bijzonder
interessante zaak. Door het verloop
van den tijd is het een hoogst zeld
zaam geval geworden, wanneer ie
mand toevallig een verborgen of be
graven zaak in den bodem of op een
andere plaats ontdekt, een zaak die
waarde heeft en waarop niemand zijn
recht van eigendom bewijzen kan.
Komt het nog eene enkele maal voor,
dan herinnert het ons aan lang ver
vlogen tijden, toen het vermogen nog
meestal in onroerende zaken bestond,
het roerend vermogen daarentegen
zeer gering was, met uitzondering
van gemunt geld en van gouden en
zilveren sieraden, die, destijds nog
minder geschikt om rentegevend ge
maakt te worden, veelal werden op
gepot voor den kwaden of voor den
ouden dag, om zijn kinderen uit te
huwelijken of een stand te bezorgen
enz. Maar het was een onzeker bezit.
Bij brand of watersnood ging veel
verloren. Alleen op de nadering van
den vijand was men beter voorbereid.
Men verborg dan den schat op een
plaats waar die alleen door den ei
genaar gemakke'ijk terug te vinden
was. Veelal moest men vluchten en
vond bij terugkomst alles in asch en
puin terugmaar dan groef men den
schat weer op en kon, met behulp
daarvan, weldra zich weer in den
vroegeren toestand herstellen.
Zooals gezegd, voor ons heeft dat
alles weinig waarde meer. Wij ver
zamelen en benuttigen ons vermogen
op eene andere wijze, weten het beter
te beveiligen en zijn ook minder aan
de kansen der onzekerheid blootge
steld hetgeen evenwel niet weg
neemt, dat wij onze schatten ook wel
eens kunnen verliezen, maar dan op
een geheel andere wijze en niet altijd
zonder eigen schuld'.
Eigen schuld nog geheel daarge
laten, heeft de onzekerheid van het
bezit van aardsche goederen reeds
in overoude tijden de aandacht ge
trokken van de besten van ons ge
slacht en ze aanleiding gegeven oin
te wijzen op zooveel betere en meer
zekere schatten, die het bezit van den
mensch kunnen zijn en wel niet of
20.)
Beleefd groetend, wilde zij voor
bijgaan, doch in Constance's oog
schoot als het ware een straal vuur.
Dat was de kleine, wier vader door
de slotbewoners zoo gehaat werd.
Hoe aanlokkend met haar een mor
genwandeling te maken Zij beant
woordde den groet en richtte tot haar
de vraag, waarheen ze zoo vroeg in
den morgen op de been was. Het
jonge meisje bloosde. Die vriendelijke
aanspraak streelde haar en bracht
haar een weinig in verlegenheid.
«Naar de oude Lise", antwoordde zij
ten slotte stotterend.
«Wie is dat dan aldus vorschte
Fraulein von Arnheim verder. „U
moet denken, dat ik hier vreemd
ben
*Een arme, oude, zieke vrouw, ant
woordde Hildegard, die hoe langer
boe meer vertrouwelijker werd. .Wei-
niet bij uitsluiting de waarde van zijn
vermogen, maar des te meer zijn
eigen waarde verhoogen en de mond
der wijsheid bij uitnemendheid ver
maande reeds om zich geene schatten
te vergaderen op de aarde, waar zij
de mot en roest verderven en waar
de dieven doorgraven en stelen, maar
om zich schatten te vergaderen in
den hemel. Waarom Omdat, waar
iemands schat is, ook zijn hart zal
zijn. Als men schatten bezit, dan
hangt men daar nu eenmaal aan, hetzij
in meerdere of mindere mate en dan
is het in ieder geval vrij wat ver
heffender om zijn hart te stellen op
de hoogere zedelijke belangen van
leven en bestaan, dan op die welke
uitsluitend van zedeiijken aard zijn.
Dat de mond der wijsheid niet den
lof der zorgeloosheid heeft verkon
digd, geen verwaarloozing van stoffe
lijke belangen heeft gepredikt, is
duidelijk genoeg bewezen door de
gelijkenis der talenten maar het staat
in ieder geval vast, dat schatten van
stoffelijken aard wel gemak en ge
noegen kunnen verschaffen en ons
ook wel in staat kunnen stellen om
veel goed te doen, maar dat ze de
zedelijke waarde van den mensch op
zich zelf niet kunnen verhoogen. Die
op een laag peil van zedelijk gehalte
staat zal door het bloote bezit van
geld niet de roeping in zich gevoe
len om er wel mee te handelen.
Daarentegen staat het vast, dat
onze goede eigenschappen ons altijd
op de eene of andere wijze in staat
zullen stellen om het peil van ons
stoffelijk bestaan te verhoogen en
daarom is het dringend noodzakelijk
om naar goede eigenschappen als
naar schatten te zoeken, en, ze een
maal gevonden hebbende, ze zorg
vuldig te behoeden en te trachten ze
tot ontwikkeling te brengen.
Wanneer wij van talenten spreken,
dan gebruiken wij dat woord wel
eens in tweeërlei zin. Een talent was
bij de Grieken een hoeveelheid edel
metaal van groote waarde. Wij ver
staan er ook wel onder een bijzon
dere eigenschap van den mensch, hem
aangeboren en die hem van anderen
kennelijk onderscheidt. Nu is het
zeker dat iemand, die zulke talenten
bezit, ook beter dan anderen in staat
zal zijn om zonder groote moeite den
stoffelijken levensstrijd te strijden
maar die talenten komen gewoonlijk
van zelf wel voor den dag en men
moet er nog voorzichtig mede wezen
ook, want, het is een groote
waarheidhoe grooter licht, hoe
grooter schaduw.
Heel anders is het met die gewone,
meestal verborgen en begraven eigen
schappen van den mensch, die niet
tot ontwikkeling komen als ze niet
ontdekt en aangekweekt worden. Me
nig menschenleven is verloren ge
licht ware het beter, dat ik haar niet
bezocht, want vader heeft het liever
met*.
„Waarom dan niet?„
„Men spreekt veel kwaad van haar.
Het doet mij echter leed voor die
verlatene. Ik ken haar al reeds lang.
Toen ik nog een kind was en haar
zoon nog aan den „Edelhof" in be
trekking was, zond zij mij vaak bloe
men en vruchteno, wat kon zij
schoone verhalen vertellen Later
heeft Tobias alles verbruid. Vader
zond hem weg, hij slenterde geruimen
tijd rond, zonder te werken en ver
dween ten slotte geheel en ai uit
deze streken. Lise mocht nu echter
ook niet meer bij ons komen. Zij
leeft totaal eenzaam in haar half ver
vallen huisje, verzamelt kruiden en
verkoopt die in gindsch dorpje.
„Zij is waarschijnlijk al niet beter
dan haar zoon 1*
„Welzeker en gewis. De houtvester
spreekt maar immer kwaad van haar,
en de boeren vreezen haar en meenen,
dat zij hun vee kan beheksen, dat is
toch niets dan dwaasheid en bijge
loof. De arme oude heeft niets dan
een kruisje en een gewijden tak in
gaan, omdat de kinderziel niet be
grepen werd omdat, wat omging in
het kinderhart, in dat van oudere
menschen helaas geen weerklank
vond.
Zoowel de goede als de kwade
eigenschappen van het kind ver-
eischen trouwens die groote oplet
tendheid en nauwlettende zorg, die
de hoofd-elementen der opvoeding
uitmaken.
Wie, die de Genestet kent, denkt,
hier niet aan zijn aandoenlijk ge
dichtje Opvoeding.
„Ik heb een leelijk trekje
Ontdekt in 't kleine nart
Van ons aanvallig hekje
Dat baart mij groote smart.
Ik heb tot God gebeden
Dat bij mij raden wou,
Hoe 'k best dat hartje kneden
Dat plantje sturen zou?
Maar men zal ons toe geven dat
naar de kwade eigenschappen der
kinderen het ijverigst wordt gezocht,
dat ze althans het eerst worden op
gemerkt en zeer zeker is dat nood
zakelijk maar het ontheft ons geens
zins van den plicht om de goede
evenzeer op te sporen en dit laatste
is zelfs verweg het voornaamste.
Waarom? Omdat, wanneer wij
in tijds een leelijk trekje in het kleine
hart ontdekt hebben, het ons in den
regel niet zoo moeilijk valt om zorg
te dragen dat het kwaad geen verdere
uitbreiding verkrijgt. Daarmede is de
taak afgeloopen maar ten aanzien
van de goede eigenschappen is het
anders. Wanneer wij een dezer goede
eigenschappen ontdekken, dan waar-
deeren wij dat wel en -rijn er misschien
heel dankbaar voor, maar slaan er
verder dikwijls geen acht op en juist
dat is het verkeerde want wij heb
ben een waren schat ontdekt en
een schat laat men niet in den grond
zitten, maar graaft dien op, zuivert
hem en zorgt er voor dat hij vrucht
dragend wordt.
En zoo moet het ook wezen met
de verborgen en begraven schatten
der menschen. Onze eigene goede
hoedanigheden .ontdekken wij maar
zelden. Soms voelen wij wel eens
waartoe we in staat zijn en dat legt
wel degelijk zedelijke plichten op
onswant dan weten we in welke
richting we ons te bewegen hebben.
Maar het meest ontdekt men de
goede eigenschappen bij anderen en
in hoofdzaak bij het kind.
Wij behooren er nauwkeurig acht
op te slaan, of zulke goede eigen
schappen ook door ons kunnen wor
den gevonden en mogen vooral niet
alles aan het toeval overlaten en als
we eene ontdekking van dien aard
hebben gedaan, dan is onze taak
eerst aangevangen dan behooren we
te doen wat we met den stoffelijken
schat zouden doen; maar des te op
lettender en met des te grooter voor-
haar hut.
„Ik ga mede I" riep Constance, in
wie een avontuurlijke geest boven
kwam, uit. „Het is, als gingen wij
naar een boschfee, om haar raad te
vragen
Hildegard had haar aanvankelijke
schuchterheid overwonnen. Steeds
vroolijker babbelend wandelde rij
naast Fraulein von Arnheim voort en
vond - het streelend, een »oo voor
name en lieftallige vriendin te hebben.
„Vader was nog altijd terughoudend,
grootmoeder had veel te veel te doen
en „de Edelhoff" was stil en eenzaam
als een klooster". Nu kwam ze eerst
tot het bewustzijn, hoe opgeruimd zij
kon zijn. Over een kever, die haar
brommend voorbijvloog, over een
eekhorentje, dat over een takje hup
pelde, kon zij luidkeels lachen. Ieder
rotsblokje, iedere boom die zij voor
bijkwamen, waren haar oude beken
den, en nocht ms was het, als volgde
zij dien weg voor de eerste maalnu
bemerkte ze dit, dan dat, vroeger
door haar in 'i geheel niet opgemerkt,
en waarop ze de aandacht harer
nieuwe vriendin vestigen wilde. O,
het was toch zon heerlijk, zoo met
liefde, waar het zulk een parel van
uitnemende waarde betreftwant de
schatten van de menschenziel zijn
nu juist geen onbeduidende zaken.
Wanneer op die wijze vele schatten
in dit leven door ons gevonden wor
den, dan zal het van ons zeiven af
hangen of menige menschenziel er
schooner door wordt gevormd en of
de waarde ook van ons eigen be
staan er door wordt verhoogd.
Den Haag gaat meedoen aan de
groote bedeeling voor het Vredespa
leis. Burgemeester en Weihouders
stellen den gemeenteraad voor, een
waardig cadeau te geven aan de Car-
negiestichiir.g, nameiijk een hoofd
trap met toebebooren en verguld
bronzen lichtdragers.
De kosten zuilen bedragen f 52 000.
Als men zoo eens nagaat, moet
'i toch wel een allegaartje zijn, wat
daar binnen de veste van 's werelds
„Vredeburcht" wordt binnengebrach'.
Van ve schillende landen zijn de
giflen gekomen en zoo langzaam aan
wordt 'teen heel deftige „uitdragerij",
waarvan menig an.iquair zju wa
arlanden.
Gaan wij zoo eens na vvatdev.r-
schillende mogendheden gegeven
hebben, dan krijgen wij 't volgende
lijstje
Nederland schonk het geheele ter
rein, de zeven geschilderde ramen in
de groote traphal en gaf 4 schil-
d rijen van Ferdinand Bal in bruik
leen.
Engeland kwam aandragen mei 4
geschilderde en gebrande ramen in
de groote rechtzaal.
Frankrijk gaf een decoratief paneel
in de groote rechtzaal en een gobe
lin voor de kleine.
Door Duifschland loopt de ingang
naar 'i Vredespaleis, want deze natie
schonk den monumentalen ingang
van het park.
Zwitserland gaf 't torenuurwerk
met klok en wijzerplaten.
Rusland gaf ten zeer groote jas
pisvaas en Denemarken de fontein
van Koper,haagsch aardwerk, op de
binnenplaats.
Zweden en Noorwegen voerden
groote hoeveelheden bewerkt gra
niet aan, terwijl Argentinië een
copie van een monument, opgericht
op de giens van Chili en Argentin.ë
ter herinnering aan de vreedzame
oplossing va i een ernstig geschil tus-
schen die beide stalen, ten geschenke
g-f-
De Vereenigde Staten van Noord-
Atnerika vereerden de stichting een
monument op het eerste bordes van
de hoofdtrap.
Brazilië dacht niet b ter te ku men
zijn beiden te wandelen
Hoe kon men die juffrouw toch
trotsch noemen Zij sprak zoo vrien
delijk en had zuike allerliefste, schelm
achtige invallen. O, ware de weg
dubbel zoo lang geweest
Constance,, raadde ongeveer de ge
dachten van het meisje: ze waren
dan ook duidelijk in die blauwe
oogen te lezen. Zij wilde het on
schuldig hart voor zich winnen en
dit, gelukte haar volkomenhaar
vreugde echter geleek wel wat op
op die van een kat, die een muisje
heeft gevangen.
,Zoo, wij zqn er alzeide Hil
degard eindelijk met een zucht,
waaruit een leedwezen sprak.
„O, hoe jammer, dat ik mijn
schetsboek niet bij mij hebriep
Fraulein von Arnheim.
Het tooneel, dat zich aan haar
blikken voordeed, ware dan ook
werkelijk waardig geweest, door een
bekwame hand op het papier ie
worden gebracht. Het bouwvallige
hutje van Kruidenlise s'or.d aan een
betooverend schoone plaatst. Dicht
tegen de rotswanden geplaats, leunde
het als het ware tegen dien steenen
doen, dan een grooie partij kostbaar
hout te zenden.
België was zeker bang, dat de
vrede weer even koel, of nog sneller
uit't gebouw zou vl eden,dan hij
er ingekomen is, want deze staat
zorgde er voor, dat er gesmeed
ijzeren en bronzen deuren kwamen.
Oostenrijk schrnk vergulde bron
zen kandelabers, terwijl Hongarije
vazen en wandbekleedingen gaf.
Japan schonk geborduuiöe zijden
behangsels in de zaai van den Raad
van Beheer.
China kwam aansnellen met vier
groote vazen in émail c'onsonré.
Tenslotte Italië en Turkije.'i Eerste
land gaf het m rm:r voor de salie
des pas perdus, terwijl de Tur
ken een groot tapijt schonken.
Dat de andere landen giften zonden
voar 't vredespaleis, allons Doch
dat de twee laatstgenoemde rijken
dorsten aankomen met cadeaux,
neen dat is toch weer al te brutaal.
Italië en Turkije toch hebben ge
toond, lak te hebben aan de vredes-
idee, lak te hebben aan overwinning
door rechtspraak, lak ie hebben ook
aan 't meuschelijke en geestelijke
idee: Gij zult niet doodslaan; lakte
hebben tenslotte aan den sterker
wordenden roep: „Weg met den oor-
log."
In ieder geval heeft 't eerste rijk
zich niet gestoord aan alles wat reeds
geschreven en gezegd is over „Oor
log" en de gevolgen. En 'tis dan
ook treurig, dat als daar 't gebouw
van den vrede geopend wordt, als
daar u t alle landen menschen sa
menkomen, om 't Vredespaleis te ope
nen, dat in datzelfde gt bouw waarlijk
de „oorlog" wordt verklaard aan den
„oorlog", daar dingen zullen staan,
geschonken door landen, die elkan
der even te voren nog ferme opstop
pers verkocht hebben, die om der
wille van een paar centen, om eenige
groote handelsfirma's, om der wille
van „de hooge oom es" dus, honder
den families in rouw gedompeld
hebben, die aan vaders en moeders
hun kind, aan kinderen en vrouwen
hun vader en echtgenoot, aan meis
jes hun geliefden hebben ontnomen.
Jonge mannen in de kracht van hun
leven, met veel moeite met veel zor
gen zijn opgevoed door hun moeders,
die zelfs alles, alles hebben over
gehad voor hun kind, worden weg
gesleept, naar 's oorlogsterrein, om
onder een moorde ,de hitte, hun me-
demenschen, die hun nooit in der
eeuwigheid waarschijnlijk iels gedaan
hebben, op gruwelijks wijze van het
leven te berooven, om waarschijnlijk
even later zelf neergeveld te worden.
Is 'idan geen schande dat landen
die zoo handelen nog voorkomen op
de lijs! van schenkers voor 't vredes
paleis Haast zoude ik zeggen, is
kolossus. Aan de voorzijde lag eene
door bonte bloemen bezaaide weide
en rechts sprong, tus3chen bemoste
steenen, een heldere bron te voor
schijn. Een boom, waarschijnlijk door
den storm ontworteld, lag, door
slingerplanten omwonden, links van
het hutje.
Op dien boomstam zat een oude
vrouw, die door een vuurrooden
doek, dien ze om haar hoofd had
gewikkeld, een Zigeunerin leekver
baasd keek ze de beide meisjes aan
toen zij echter naderbij kwamen, stond
zij op en strompelde haar, op haar
stok leunende, tegemoet. Het been
achtig, door de zon gebruind gelaat
had iets mummie-achtigshet los
hangend grijze haar kwam van onder
den doek te voorschijn en viel over
het lage voorhoofddie zwarte oogen
blikten echter nog immer zeer le
vendig, ja, zelfs scheen het een vuur-
stralenpaar uit te schieten en Con
stance meende te bemerken, dat het
oudje den steun van den ruwen stok
niet behoefde en in werkelijkheid niet
zoo door de gebreken des ouderdoms
geplaagd, dan men zoo oppervlakkig
wel zou denken. (Wordt vervolgd)