Maandag
18 Maart
Bil mmmer bestaat uit 3 bladen
Eerste llad.
No, 66.
50e Jaargang.
1912.
Feuilleton.
Armverzorging.
Brieven uit de flofstad
GSCHE
Prijs per drie maanden 1.30. Franco per post 1.50.
Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bij alle Boek
handelaren, Postdirecteuren of rechtstreeks bij de Uitgevers
Firma F. VAN DE VELDE Jr., Kleine Markt 58.
ADVERTENTIËNvan 1—4 regels 0.40. Voor eiken regei
meer 10 cent. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde
advertentie, wordt de prijs slechts /weemaal berekend. Qroote
letters en clichés naar plaatsruimte.
Verschijnt dagelijks, uitgezonderd op Zon- en Feestdagen.
TELEFOONNUMMER 10.
fibonnements-Aduertenfiën op zeer uoordeeüge voorwaarden
mf Nieuwe Abonné's,
uitgezonderd by wettelijk*
sche betaling, ontvangen
de dagelijks verschijnende
„VLISSINGSCHE COU*
RANT" kosteloos tot
1 April 1912.
De nieuwe richting inzake de
i.
Na vele jaren van strijd en voor
bereiding schonk 1912 ons dan ein-
drlijk een nieuwe wet tot regeling
van het hoogst gewichtig onderwerp
der armverzorging. Met de oude wet
hadden we nu sinds 1854 voortge-
tobd en algemeen was sinds lang de
overtuiging gevestigd omtrent het
hoogst gebrekkige der grondslagen
waarop deze rustte.
Zonder te breken met het stelsel,
dat de armverzorging voorai de taak
is van kerkelijke of bijzondere in
stellingen en die van het openbaar
gezag slechts aanvullend moest op
treden, was men toch overtuigd dat
de Staat op dit gebied zijn plicht
niet betrachtte en dat de overheid in
ieder geval leidend en organiseerend
moet optreden en voor verband en
samenwerking tusschen de verschil
lende instellingen van armenzorg zorg
behoort te dragen.
Een ernstig bezwaar leverde het
bovendien op, dat de openbare kas
allee.i in geval van volstrekte onver
mijdelijkheid hulp mag verleenen.
De wetgever Van 1854 toch heeft ge
wild, dat geen ondersteuning van
staatswege zou worden verleend, zoo
lang de armoede niet een vorm aan
nam, gevaarlijk voor de openbare
orde, terwijl het toch inderdaad om
die orde te verstoren, om het alge
meen staatsdoel te benadeelen, vol
strekt niet noodig is dat de behoefte
zulk een ontzettende hoogte bereikt.
Bij de nieuwe wet (die nu nog
door de Eerste Kamer moet worden
goedgekeurd aan welker toestem
ming echter niet te twijfelen valt) is
gelukkig met de nieuwere begrippen
en opvattingen omtrent het wezen en
de samenstelling der armverzorging
wel rekening gehouden.
Echter is niet het beginsel prijs
gegeven der oude wet, dat de bur
gerlijke armenzorg niet dan bij uit
O
80.)
Nooit had ze gedacht, dat die ver
trouweling ooit eene gestalte zou
aannemen. Hij was zoo ver weg, en
zooals ze meende, zoo onmisbaar
voor zijn zelf opgericht Duitsch zie
kenhuis, dat de gedachte nooit bij
haar was opgekomen, dat hij eens in
eigen persoon voor haar zou kunnen
treden.
Waarom kwam hij. Waarom een
omgang, die haar dierbaar was ge
worden, misschien voor altijd te ver
storen Zij had. zich een voorstelling
van hem gemaakt, zeker een heel
verkeerde, maar zoo was ze hem lief
en vertrouwd. Kwam hij alleen als
vriend, of als de man, die van de
vrouw meer verlangt dan vriendschap.
Een gloeiend rood overtcog haar
gelaat. Zij wees de verdenking van
ïlch af als harer en zijner onwaardig.
zondering zal mogen worden uitge
oefend. Alleen is dat beginsel niet
zoo scherp op den voorgrond gesteld
als in de oude wet. De bedoeling is
evenwel dat, wanneer de kerkelijke
en particuliere armenzorg voldoende
is, de burgerlijke armenzorg zich ont
houdt.
Aan den andereu kant heeft de
nieuwe wet de strekking om de prak
tijk te regelen overeenkomstig de
werkelijkheid. Immers, ook onder de
oude wet werd het strenge beginsel
der wet volstrekt niet consequent
doorgevoerd. Het gaat niet op om
alleen bij volstrekte onvermijdelijk
heid hulp te verleenen want dan
wordt de armoede bevorderd of in
de hand gewerkt, hetgeen lijnrecht
tegen het staatsdoel indruischt.
In iedere gemeente wordt, van alle
daarin gevestigde instellingen van
weldadigheid door burgemeester en
wethouders een lijst opgemaakt en
bijgehouden. Op die lijst wordt mede
vermeld het door iedere instelling
beoogde bijzondere doei, terwijl een
afschrift ervan wordt gezonden aan
eene nieuwe instelling, die wij later
zullen ontmoeten en leeren kennen,
namelijk de instelling van den armen
raad.
Zoodra zij op deze lijst is geplaatst,
bezit de instelling van weldadigheid,
indien zij uitsluitend armverzorging
in of buiten gestichten, voortdurend
ten doel heeft, de hoedanigheid van
rechtspersoon en heeft dus een on
afhankelijk, zelfstandig bestaan. Zij
heeft die rechtspersoonlijkheid en bij
zondere erkenning, krachtens de wet
op het recht van vereeniging en ver
gadering De laatstbedoelde wet is
in dit geval in het geheel niet toe
passelijk.
Van de oprichting eener instelling
van weldadigheid moet echter binnen
drie maanden daarna aan den armen
raad worden kennis gegeven en bo
vendien, wat betreft de kerkelijke en
bijzondere instellingen, aan burge
meester en wethouders der gemeente.
Bovendien moeten, binnen dertig
dagen na de vaststelling, aan het
college, aan hetwelk de bedoelde
kennisgeving is gedaan, worden over
gelegd de akte, de statuten of het
reglement der instelling, welk voor
schrift ook geldt voor wijziging van
de statuten of het reglementterwijl
afwijking van de akte of van de sta
tuten aan de rechterlijke macht de
bevoegdheid geeft om vervallenver
klaring der instelling van hare hoe
danigheid van rechtspersoon te vor
deren.
Tot bevordering van de zoo hoog
noodige samenwerking is bepaald dat
het bestuur eener instelling van wel
dadigheid desgevraagd aan het be
Maar de gedachte was eenmaal op
gewekt en kwam telkens terug.
Zij nam den brief weer op. Wanneer
kon Hans Ewers dan eigenlijk komen
In Augustus 1 Zij moest hem
haar adres aan een Hamburger huis,
waarvan het adres was ingesloten,
opgeven. Daarboven wilde ze hem
ontvangen, daar, waar het graf van
Jörgen was, waar de reine berglucht
woei. Daar wordt het hart zoo vrij
en zoo stil. Diep daar beneden blijft
het sloven, vroeten en jagen, met het
slavenjuk van jammer en ellende. Men
gevoelt zich zoo dicht bij den hamel
en bij zijne dooden, maar de rouw
om het verlorene wordt verzacht, de
diepe stilte legt met haar plechtig
zwijgen als 't ware een balsem op
elke wonde, het gevoel van smart
slaapt in, men krijgt nieuwen moed,
nieuwe kracht tot het leven tot den
arbeid.
Ja, daar wilde ze Hans Ewers ont
vangen, zij wilde hem eene zuster zijn.
Een nieuw leven begroette haar. En
weer was het, alsof ze in Jörgen's
lieve, trouwe oogen zag, alsof ze zijne
stem hoorde. Alsof ze niet meer alleen
was, of hij~ bij haar was, wien zij
stuur eener andere instelling of aan
burgemeester en wethouders binnen
eene week mededeelt, of aan een
arme, voor wien bij laatstbedoelde
instelling of bij burgemeester en wet
houders ondersteuning is gevraagd,
deze door eerstbedoelde instelling
zal worden verstrekt of wordt ver
strekt, en zoo ja, tot welk bedragen
in weiken vorm. Het deelt verder,
desgevraagd, binnen twee maal vier
en twintig uren, aan den secretaris
van den armenraad of aan den be
heerder van het register van inlich
tingen mede, of een arme, omtrent
wien bij dien secretaris of dien be
heerder inlichtingen zijn gevraagd,
van die instelling ondersteuning ont
vangt en zoo ja, tot welk bedrag en
in welken vo.rm.
De besturen van instellingen van
weldadigheid moeten jaarlijks aan
den armenraad en, bij gebreke daar
van, aan burgemeester en wethouders,
binnen een door den minister van
binneniandsche zaken vast te stellen
termijn, opgaaf doen van het aantal
bedeelden of verpleegden, van de
inkomsten uit bezittingen, makingen,
collecten, subsidies of andere vrij
willige bijdragen, alsmede de uitga
ven voor onderstand van allerlei aard,
voor beheer en voor andere doel
einden, gedurende het laatst afge-
loopen dienst- of kalenderjaarterwijl
de besturen van de burgerlijke en
gemengde gedeeltelijk burgerlijke)
instellingen bovendien talie opgaven
moeten verstrekken, 'di,e dooi' den
minister van binneniandsche zaken
worden gevraagd.
Men zij intusschen indachtig, dat
hier geen sprake is van de opgaven
aangaande bedeelden, die door een
kerkelijke of particuliere instelling
worden ondersteund en ook bij eene
andere instelling ondersteuning vra
gen alleen maar van de algemeene
verplichting van kerkelijke of parti
culiere instellingen, om opgaven te
doen van het aantal bedeelden of
verpleegden, enz.
Namen van bedeelden of verpleeg
den behoeven niet te worden ge
noemd ook niet wat ieder in het
bijzonder ontvangt.
Subsidies worden aan andere dan
burgerlijke instellingen van weldadig
heid uit de gemeentekas niet ver
strekt dan in zeer bijzondere gevallen,
en dan onder de volgende voorwaar
den. Vooreerst wordt de armenraad
over de zaak gehoord en dan is er
een besluit van den gemeenteraad
noodig, dat onderworpen is aan de
goedkeuring van Gedeputeerde Staten.
De subsidie wordt in ieder geva!
niet langer dan voor éen jaar telkens
verleend en in ieder geval eerst
nadat is aangetoond dat de verzor
ging van armen en het toezicht op
weer hare oude liefde had geschon
ken, neen, niet hare oude een
nieuwe jonge vurige liefde,die eik uur
haar verlangen naar den man grooter
maakte, dien zij in dwaze verblinding
van zich had gestooten.
Welke diepe schaduwen bergt de
mannelijke ziel, hoe ver kan ze af
dwalen
Marianne voer in de hoogle, ze
huiverde voor zich zelve en snelde
in de avondschemering naar buiten.
En ze liep in de eenzaamheid langs
het slapend meer en liep zoolang tot
de sterren aan den hemel langzaam
zich voortbewogen en de maan om
den ijskegel van de zwijgende bergen
haren glinsterenden, zilveren mantel
hing. Toen ging zij naar huis en
droomde een zaligen d oom.
Zij is in de gletscbe wereld van de
Bernina en zij komt u t de berghut,
omdat iemand haar roept. Een vreem
deling, ze gevoelt, dat het Hans Ewers
is. Hij vat hare hand en zegt„Kom,
ik breng u tot hem."
En zij weet, dat hij Jörgen bedoelt.
En het is haar alsof ze vlogen, al
maar door over sneeuw en ijs, en
haar hart bevriest; zij huivert voor
de ondersteuning op doeltreffende
wijze plaats vindendat de subsidie
noodzakelijk isdat ten behoeve
van de instelling op redelijke wijze
is bijgedragen door hen aan wie dat
verwacht kan worden en het bestuur
al het mogelijke doet om de bijdra
gen te doen toenemenen dat, in
dien een armenraad bestaat en de
instelling tot deelneming daaraan ge
rechtigd is, deze daarvan gebruik
heeft gemaakt.
Omtrent het beginsel der onder
steuning, vanwege het burgerlijk
armbestuur te verleenen, is nu be
paald dat die slechts verleend kan
worden aan hen, die zich het nood
zakelijk levensonderhoud niet kunnen
verschaffen, en het, hoewel een ver
zoek daartoe gedaan is, niet ontvan
gen van andere volgens de wet
daartoe gehoudene of van kerkelijke,
bijzondere of gemengde instellingen.
Heeft de weigering plaats met de
kennelijke bedoeling om armen van
ondersteuning uit te sluiten op gron
den, in strijd met de bestemming
der burgerlijke armverzorging, dan
kan de Kroon beslissen dat alsnog
ondersteuning moet worden verleend.
Wij staan in het teeken van de
sport, tegenwoordig. En niet zoo
eventjes Is 't geen voetbal, dan is
't korfbal, en is 't dat niet dan is *'t
weer roeien of zeilen, of boksen en
worstelen, maar sport moet er zijn.
De jongelui hebben 't druk tegen
woordig, niet zoo speciaal met studies
of werkkring, maar meer met hun
sportvereenigingen.
En de Haagsche jongelingschap
kan in deze best meedoen neen,
staat op een der eerste plaatsen van
ons sport-Nederland. Overal zijn zij
als de kippen bij, tenminste als 't
een of andere sport-demonstratie
geldt.
Wie dat nog in twijfel trekt, hij
hadde Zondag maar eens naar 't
station moeten gaan, waar een groote
duizend jongelui bij elkaar kwamen
om 't Nederlandsch elftal te verge
zellen op zijn tocht naar 't Belgenland,
Niet meegerekend zij, die op eigen
gelegenheid naar Antwerpen waren
getrokken om daar de komst van ons
Nationaal team af te wachten. Gerust
kunnen wij 't aantal Hagenaars dat
naar Antwerpen trok op 1500 schatten.
Kijken wij verder eens wat niet al
vereenigingen op sportgebied de hof
stad bergt, wat niet al clubs en clubjes
hun domicilie hebben op de diverse
terreinen in de duinen en onder
Wassenaar.
De Haagsche Voetbalbond alleen
telt ongeveer het grootst aantal spelers
den aanblik, die haar wacht. Zij komen
bij een hol, waar de gletscherbeek
zich bruisend instort, eik ander geiuid
verstikkend. Zij gaan door het ijs
koude water, dat haar tot de borst
re^kt en haar adem dreigt te benemen.
Het wordt steeds donkerder, steeds
kouder, met knikkende kniëen strom
pelt ze nog voort en met gesloten
oogen, tot de stem van den vriend
in haar oor klinkt„Wij zijn er."
Uit de huiveringwekkende duister
nis, uit de koude van het bruisende
water treden ze in het zonnelicht.
Door eene poort in de ro?s komen
ze op groene, met bloemen bezaaide
grasvlakten, den blauwen, lachenden
hemel boven zich. En Jörgen komt
hen tegemoet.
Toen ze wakker werd, stroomden
haar de tranen over de wangen, zoo
diep trof de herinnering aan haar
leed, hare ziel.
Marianne reist naar den Engadin
en verwacht met ongeduld het uur,
waarop ze Hans Ewers zal zien. In
Pontrezena wacht Professor Weisz-
horn haar at op, die haar op den tocht
naar het hooggebergte zal vergezellen.
Marianne zou veel liever alleen zijn
van al de plaatselijke en gewestelijke
bonden. Hoopjes gymnastiekvereeni-
gingen, de eene met nog al meer
leden dan de andere
Maar al is men nog zulk een groot
voorstander van sport, dan nog zal
men zich af moeten vragen, loopt 't
bij ons niet al te bar Maar
hierover later
ïF
Men denkt al schier niet meer om
den geweldigen Septemberstorm van
1911. De indrukken zijn niet versch
meer, dus ook de huivering die men
nog weken erna over zich voelde
komen, ais men er over sprak of er
aan dacht, voelt men niet meer.
Maar toch, als men zoo eens een
wandeling maakt door 't Haagsche
bosch, dan wordt men er onwille
keurig weer aan herinnerd, zij 't ook,
dat men niet meer van die schrikke
lijke herinneringen krijgt.
De indrukken zijn eenigszins ge
wijzigd, en als men 't werk daar
aanziet, krijgt men onwillekeurig
hoop, dat de ergste sporen van den
wervelstorm dezen zomer zullen zijn
uitgewischt en dat binnen eenige
jaren niet meer zal zijn te bespeuren,
var. wat „moeder"-natuur uithaalde,
ik zeg werk, want 't is een werk
geworden. Sedert September heeft
men er onafgebroken gearbeid, met
dit resultaat, dat de gevelde boomen
allemaal verdwenen zijn en dat men
thans reeds bezig is, nieuwe boompjes
te planten.
De opengekomen grond heeft men
heel diep omgewoeld en met kunst
mest gevoed en de eerste boompjes
staan er reeds, 't Zijn bijna allemaal
eikjes, die men er gezet heeft;
boompjes van 13 jaar en tegen het
einde van Maart gelooft men dat 't
heeie leger, een 3000 tal, in slagorde
geschaard is.
't Is dan alles nog miniatuur na
tuurlijk, doch de boschwachter deelde
mede, dat wat zon zelfs voor 't
bosch wel goed is en dat, als de
kleintjes eenmaal groot geworden
zijn, de indruk dien men van „ons"
bosch krijgt grootscher zal zijn dan
voorheen. Zoo ziet men alweer
profijt trekken van 't gebeurde.
't Raadslid, de heer Warneke, is
geïnstalleerd en hij is maar weer
direct aan 't werk getrokken, heeft
„zijn bezigheden" weer opgenomen,
want de heer Warneke is een oude
bekende in onzen Haagschen raad.
Tot de periodieke verkiezingen van
verleden jaar heeft hij al in 't college
van onze vroede vaderen gezeten.
Toen werd hij er uitgewipt.
Nu is hij er weer en direct reeds
heeft hij 't oude schouwburgvraag-
stuk weer opgenomen. Wordt 't eigen
lijk niet wat vervelend
gegaan, want het verleden met zijne
vreeselijke herinnering grijpt haar
weer met nieuw geweld aan. Wat
helpen daar troostwoorden Zij staat
weer in den Dan van hare onverzoen
bare schuld. Om zich te verdooven,
is ze maar steeds met professor
Weiszhorn en den gids Barihol op
weg, lichamelijke vermoeienissen
doet de zielesmari eenigzins insluime
ren en zij erkent daarin de voorzorg
van haren ouden vriend. Hij heeft die
treurige indrukken voor haar ge
vreesd, en daarom is hij hier en laat
haar niet alleen.
Dagelijks neemt ze zich voor tot
de berghut te stijgen, maar ze is bang.
Ze vindt zich zelve laf, maar zij kan
de vrees niet overwinnen. Eenmaal
heeft ze met Barthol gesproken en
hem gevraagd, of zij nog kon hopen,
dat het stoffelijk overschot van haren
man kon worden gevonden.
„Dat geloof ik niet," was het korte
antwoord.
Marianne was ai'een naar het Staf zer
meer gegaan en zat op een steenblok
dicht aan het donkere water, dat niet
de heldere kleur van de Ehgaiiner
biauwe meren bezit.(Wordt vervolgd).