Eerste Blad.
Het Stiefkind.
Dit nummer heslaai uit 2 bladen
Najaarsjedachfen
Maandag
30 Oclober
Feuilleton.
Verschijnt dagelijks., uitgezonderd op Zon- en Feestdagen.
No 256
49e Jaargang.
1911
VLISSINGSCHE C0IJRA1NT.
Prijs per drie maanden 1.30. Franco per post 1.50.
Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bij alle Boek
handelaren, Postdirecteuren of rechtstreeks bij de Uitgevers
Firma F. VAN DE VELDE Jr., Kleine Markt 58.
ADVERTENTIÊN van 14 regeis ƒ0.40. Voor eiken regei
meer 10 cent. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde
advertentie, wordt de prijs slechts twee maal berekend. Oroote
letters en ciichés naar plaatsruimte.
TELBFOONKUMBEBR 10.
ftbormeniêfjfs-ftduerfanfiën op zeer ooordeelige uooruiaarden
De altijd majestueuze natuur heeft
weer op de gewone wijze gesproken.
Na den onvergelijkelijk schoonen
zomer, die nu voorgoed zijn afscheid
genomen heeft onder het plechtig
rollen van den donder door het gewelf
der hemelen, weten wij wat ons in
de naaste toekomst wacht.
Dat kan natuurlijk veel mee en het
kan ook veel tegenvallenmaar hoe
hel ook zij, wij zoeken weer meer de
huisgoden op en richten ons heele
doen in naar de behoeften van het
aanstaande kille en vochtige jaarge
tijde, dat op nog al vrij gevoelige
wijze zijn intocht heeft gedaan.
In de eerste plaats hebben wij
behoefte aan verwarming. Wat de zon
ons onthoudt moet op andere wijze
worden aangevuld en daar weten we
in onzen tijd uitstekend raad mede.
Welk een verschil met vroegere
eeuwen, toen al die rijke schatten
onbekend in den schoot der aarde
verborgen lagen en men zich in de
lange en donkere wintermaanden, in
vochtige woningen, nauwelijks eenigs-
zins verlichten en verwarmen kon
In dit opzicht is de vooruitgang
enorm. Aan brandstof is allerminst
gebrek, maar ook de wijze waarop
wij ze weten te gebruiken, verschilt
hemelsbreed van de vroegere. De tijd
waarin men er maar op Tos stookte,
zonder genoegzame resultaten te
verkrijgen, is ook al lang voorbij.
Verwarmen en verlichten is een zeer
groote kunst, waarin we het ver
gebracht hebben, doch waarin we nog
lang niet aan het einde zijn. Vooral
voor hetgeen men centrale verwarming
noemt, is nog een groote toekomst
weggelegd.
Al die verbeteringen en nieuwe
vindingen hebben in hoofdzaak ten
doel: den mensch met minder moeite
en minder kosten meer te verschaffen
en dat is maar heel gelukkig ook.
't Is waar, onze sieenkolenvoorraad
en wat er mee in verband staat, is
nog lang niet op en het doet ons
genoegen, dat op dit gebied althans
de dure tijden zich niet laten geiden.
Dit is eene bevestiging van hetgeen
wij in ons vorig hoofdartikel opmerk
ten. De dure brandstoffen waren
enkele jaren geleden kunstmatig in
prijs opgevoerd. Zulk een onnatuur
lijke toestand verandert vanzelf weer
door de werking van natuurlijke
oorzaken, en terwijl menige huismoe
49.)
Wat gaf zij daar eigenlijk om
Zij zou zich nooit meer over haar
meening bekommeren.
Vervolgens zou ze lezen. De
goede oude pastoor van het dorp zou
niet weigeren om haar boeken te ver
schaffen. Want zij zou liever
sterven, dan zich aan de keuze van
mevrouw De la Blachère onderwer
pen en nooit zou ze haar vader weer
met zoo iets onaangenaams lastig
vallen, hij hield zich ook zoo weinig
met haar bezig Misschien zou de
tijd minder onplezierig voorbijgaan,
ais zij hem goed besteedde. En
zij schreidde onwillekeurig, terwijl
haar meer dan ooit hare verlatenheid
drukte.
Eensklaps dacht zij in hare smart
weer aan de familie van hare moeder.
Zij wist wel niet goed meer uit welke
der jammert over de duurte van haar
dierbare rooae kool, kan ze op bet
gebied der verwarming althans gerust
wezen.
ja, het moet gezegd worden, de
wetenschap is toch maar een heel
mooi ding. Tijden aan een hebben
we met de brandstoffen maar een
beetje rondgesprongen of er geen
opkomen aan was. Nog altijd jagen
de vele gebruikers der steenkool den
vetten, dikken rook door den schoor
steen, onverschillig voor of onbekend
met het feit, dat een groot deel der
warmte met dien rook nutteloos ver
loren gaat en men bij doelmatiger
aanwending, met vrij wat minder
volstaan kan. Als we de kunst verstaan
om ze ie stoken dan verteert onze
mooie anthraciet, die voorheen niet
eens bruikbaar was, omdat men er
nog geen toestellen voor had uitge
vonden, tot zuiver witte asch, een
bewijs dat het product ons alles heeft
gegeven aan warmte wat het geven
kon. Dat is de ware wijze van
aanwending.
En natuurlijk staan we op dit gebied
volstrekt niet aan het einde en wan
neer we dan absoluut niet aan het
nageslacht willen denken, laat, ons
dan ten minste denken aan onze beurs,
die van al dat nieuwe op het gebied
der nijverheid wél degelijk profiteeren
kan. Ons persoonlijk belang strekt
zich trouwens verder uit dan de beurs
want het kan ons niet onverschillig
zijr. of wij ons huis goed en doelmatig
verwarmen kunnen. Uit onze jeugd
weten we ons nog zeer goed te her
inneren, dat men bij een gloeiende
kachel aan den uitersten hoek van het
vertrek nog kou kon lijdenhoe het
weldadig gevoel van warmte altijd
met een gevoel van benauwdheid
gepaard ginghoe een geweldig
brandende kachel enkele minuten
later uit kon zijnhoe we nauwlet
tend zorg moesten dragen, dat ze
vooral uit was, eer we naar bed
gingen, zoodat we feitelijk toch weer
koud waren als het rustuur aanbrak,
en hoe we dan 's morgens moesten
tobben met koude handen, om een
beetje warmte te doen verspreiden
door de altijd hongerige zwarte juf
frouw, die den heelen dag door moest
gevoerd, en geregeld gepoetst moest
worden, 't Was dikwijls een en al
misère en van al die misère weten
we weinig meer. De verzorging onzer
woningen op het gebied van lucht,
licht, warmte enz., is een kunst ge
worden, die we als zoodanig hebben
leeren beoefenen en waarbij we ons
zóó wel bevinden, dat we waarlijk
geen stap achterwaarts zouden willen
doen.
Ook over hei nageslacht maken
we ons volstrekt niet ongerust, 't Is
mogelijk dat men na een of twee
eeuwen weinig brandstof meer zal
leden die bestond, maar het scheen
haar toe, alsof ze daar sympathie
zou vinden, die haar ontbrak en
waaraan ze zoozeer behoefte had.
Waarom zou ze aan haar vader geen
verlof vragen om die onbekende bloed
verwanten te gaan bezoeken Met
angst wachtte zij den etenstijd af en
nadat ze eenige beweegredenen had
bijeengezocht, ging ze met nieuwe
hoop naar beneden.
Het diner was pijnlijk. Mijnheer
Fonsolles was koel en niet op zijn
gemak en Clémence wachtte met on
geduld op het oogenhiik, dat de be
dienden weg zouden gaan.
Mijnheer Fonsolles nam het eerst
het woord, nadat hij zich verzekerd
had, dat Roger, die verdiept was in
het lezen van een mooie geschiedenis,
volstrekt niet lette op hetgeen rond
om hem voorviel.
De dokter, dien ik heden be
zocht heb, raadt mij aan om drie we
ken of eene maand naar Nizza te
gaan. Ik heb wel lust om dit te
doen.
Clémence's oogen werden weer
bezield.
Mag ik met u meegaan riep
vinden op plaatsen, waar zij thans in
rijken overvloed wordt aangetroffen,
Mannen van gezag hebben dat zoo
nauwkeurig mogelijk berekend en zij
kunnen zeer goed gelijk hebben, maar
in dien tijd kunnen weer andere
voorraadschuren in het hart der aarde
ontdekt worden, kunnen nieuwe stoffen
worden ontdekt of kan de vervaardi
ging van nieuwe stoffen uitgevonden
worden.
Eenige jaren geleien was het
nauwelijks bekend dat Nederland
sleenkolenbediingert bevatte, of twij
felde men aan de beteekenis of de
bruikbaarheid ervan, en nu hebben
wij toch ook reeds een mijnindust ie,
die nog maar aan haar begin staat.
In China worden steenkolenbeddingen
gevonden, die men, om het zoo uit
te drukken onuitputtelijk kan noemen
maar zij liggen grootendeels geïso
leerd, totdat ook voor dit land de
tijd is aangebroken en de hand der
beschaving het gaat bewerken. Dan
zullen die reusachtige voorraden te
voorschijn worden gebracht en naar
de koude deelen der aarde worden
vervoerd. En dan, er zijn beddingen,
die ongetwijfeld niet voor een of twee
maar nog voor vele eeuwen genoeg
hebben en het is, op grond van de
geheele geschiedenis mei groote waar-
schijt iijkheid aan te nemen, dat de
gedaante der dingen dan weder geheel
gewijzigd zal zijn. De menschenwereld
zal er zeker nog wezenmaar hare
behoeften zullen anders wezen en
anders zullen er middelen wezen, die
de menschen aanwenden om in hunne
behoeften te voorzi'-n. Om de groote
waarschijnlijkheid daarvan aan te
toonen, behoeven we niet meer dan
een goede honderd jaren terug te
gaan, toen men zich met hout en
turf verwarmde en met een vetkaars
verlichtte! Toen wist men niet hoe
fabelachtig rijk de aardbodem was,
en wanneer we thans meenen dat wij
zijn ganschen rijkdom kennen en er
niet veel meer van verwachten mogen,
dan zullen we 't waarschijnlijk ook
wel mis hebb.n.
Zóo komt onze onvolmaakte kennis
ons weer ten goede en doet ons
berusten in het heden en vertrouwen
in de toekomst, die ongetwijfeld din
gen aan het licht zat brengen waarvan
we ru nog niet eens droomen dingen
waarvan we misschien ook nog wel
eens genieten zullen en waarvan het
nageslacht ongetwijfeld eenmaal ge
nieten zal.
Brieven uif de fiofsfad
lk had U in een vorigen brief be
loofd, 'teens over den winter té!
hebben.
Zoo langzamerhand naderen wij
weer 't koude jaargetijde, nog maar
zij levendig.
Dat zou moeilijk gaan, kind,
en ais ge bij mij waart, zou de dok
ter het doel, dat hij beoogt, waar
schijnlijk niet bereiken. ik ten
lijdend, heb behoefte aan rust en de
zorg van uwe tegenwoordigheid zou
zeker eene hindernis zijn voor de
rust, die ik hebben moet, nu spreek
ik nog niet eens van? de noodzake
lijkheid om met u te wandelen en u
aangenaam bezig te houden.
Zij" antwoordde geen enkel woord
schoon haar hart met bitterheid werd
vervuld.
Ik kan u niet alleen achterlaten
sprak hij eer.igszins verlegen, en gij
zijt niet op zulk een voet met Isa
bella, dat ik haar verzoeken kan
zich met u bezig te houden. Ik
heb gedacht om eene bejaarde dame
te laten komen, die, terwijl ze u vol
komen vrijheid laat, een gepaste ge
zellin voor u zal wezen.
Een gezelschapsjuff ouwStuur
mij dan liever naar het klooster terug,
sprak zij onstuimig.
Gij zijt dwaas Clémencesprak
hij op zijne beurt, met gefronsdo
wenkorauwen. Ik moet toch rekening
twee maanden en wij zitten er diep
in, worden wij op een ruwe wijze
eraan herinnerd, dat't verkeeren kan
Ze gaat zoo ongemerkt haar gange
tje, moeder natuur. Nog kort geleden
was 'twarm, zoo warm zelfs dat je.
niet wist waar 't te zoeken en daar
ineens kregen wij dien geweldigen
storm van 30 September op 1 Oc
tober en 'tis herfst, flink herfst.
En de wind loeit en giert en de
regen kletst tegen de ruiten, in je ge
zicht, dringt door, zoover, dat je er
huiverig van wordt.
Hier in ons Haagje zitten we echter
al heerlijk in 't winterseizoen. En al
schrijven wij nu nog niet 21 December,
al is 't nog niet over een paar da
gen Kerstmis en Nieuwjaar, win
ter is 't.
Wie dat dan beslist?
Eiiieve. Dat beslist onze winkelier.
En wat hij beslist, nu dat zij zoo.
U weet niet half hoe onze Haagsche
winkelier ('t zal elders wel evenzoo
zijn) den volke naar zijn pijpen kan
laten dansen.
Ik zeg daar zoo vergoelijkend, dat
't wel zoo overal zal zijn, maar of
't overal zoo sterk is, dat ben 'k zoo
vrij te betwijfelen.
De Haagsche winkelier kent op een
top zijn idantjeszijn „publicum",
zijn stadgenooten, weet hoe pro serig
zij zijn en hoe naijverig op slkaar
en hij trekt daar partij van, heel han
dig. Nu zal niemand hem dit kwa
lijk nemen, integendeel, ais hij er
geen partij van trok, met recht zou
men hem een uilskuiken noemen. Nu
dan, de Hagenaar wikt, maar de
winkelier beschikt. En de winkelier
beschikte reeds in September, dat
't winter zou zijn. Ende 't werd win
ter en ferm ook, niettegenstaande je
op straat half gebraden werd.
ja lezer, 'tis-om 'tuiste proesten,
maar feit is, dat in de eerste dagen
van onze schoone maand September,
maand waarin 't een genot moest
zijn nog in je luchtig zomerpak rond
te flaneeren, de winkel-etalages van
de modemagazijnen er echt „verwin
terd" uitzagen, zoo zelfs, dat je bij
'ipasseeren er van een koude rilling
over je rug voelt ioopen. 't Is naar,
maar 't is waar, wintermantels en
-hoeden, bonten, kragen, moffen,
handschoenen, ulsters, kousen, en
wat men niet al bedenken kon, lagen
er, alles „vanwege" de seizoenveran
dering.
En zoo gebeurde het, dat in den
jare 1911 en wel in September, dat
de musschen gesmolten uit de boo-
men vieten, dat de menschen moe,
loom, afgemat van de hitte, die zelfde
menschen en vooral de dames, met
bonten om liepen.
Beware, 't is werkelijk gebeurd. En
toen ik er éan gezien had, die blijk
baar haantje de voorste geweest was,
houden met de vormen I
Er is een heel eenvoudige op
lossing. Ik wensch de familie
mijner moeder te kennen. Laaf mij
naar Erxe! gaan, zoolang gij weg zijt.
Zij sprak kalm, alsof het over een
ding was, dat vanzelf sprak, maar
haar hart klopte hevig. Mijnheer Fon
solles keek haar met groote oogen aan.
Het komt mij als een p'icht
voor tegenover die dierbare gedach
tenis. Voor mij zal het de vervulling
zijn van een lang gekoesterden wensch.
Hij schudde het hoofd.
Die heele familie is ons vreemd
geworden, mijne dochter.
Dat is schande voor onsriep
zij heftig uit. Waarom zou ik ze ver
achten Hun bloed vloeit in mijne
aderen evengoed als het uwe
Mijnheer Fonsolles scheen 't niet
inet haar eens.
Ik veracht niemand maar hoe
wel uwe moeder een schitterende uit
zondering onder hen was, kan ik niet
anders zeggen, dan dat zij zeer alle-
daagsch waren, en dat het verschil
van omgang en opvoeding een scheids
muur tusschen ons gemaakt heeft.
- Daar heb tk spijt vin Boven-
toen ras kwam nummer twee en di
rect daarop nummer drie en vier en
spoedig zaten de trams vol van de
dames die puften en lispelden, „puh,
was is 't warm" en zij deden de
bonten wat stijver om
Alles vanwege de deftigheid en
den naijver der dames onderling.
Want naijveriger is de Haagsche
schoone secte, zooals waarschijnlijk
in geen andere stad in Nederland.
'tls misschien wat sterk gezegd,
doch ik durf tien iegeti een te zetten,
dat ais er morgen aan den dag een
confiseur kwam, die de snuggerheid
in persoon was en met allerlei ditjes
en datjes stroo of gras of wat dies
meer moge zijn, met een of ander
mengsel tot een aller-aller-nieuwste
delicatesse promoveerde, dan zou hij
binnen een jaar uiterlijk, schatrijk zijn.
Want al aten de dames (en de hee-
ren) 'i ook met tegenzin, al zouden
zij onder 't eten van die geconfijte of
gekruide, of hoe men 't noemen wil,
stroo, ook nog zulke „verstrooide"
gezichten zetten, zoodat 't gesprek
niet vlotten wilde, zij zouden zich
even absenteeren, beurt om beurt, met
vollen mond en zij zouden terugkomen
met een leegen en toch zouden zij zeg
gen „wat was dat lekker!" Enten-
slotte zouden zij 't eten als koek.
En om wien gebeurt al deze onzin,
want beter kunnen wij 't al niet noe
men, om wien ioopen de dames in
September als je schier smeit van de
warmte, als een klein stukje ijs met
grot geld betaald wordt, om niemand
anders dan den winkelier, en om den
naijver.
'tls belachelijk, maar 'tis nu een-
maai zoo. inplaats dat de natuur,
waarvan wij toch allemaal schepselen,
kinderen, zijn, inplaats dat de natuur
zegt, ziezoo, 't is winter, de jassen,
de mantels, de bonten en de dassen
te voorschijn gehaald, beslist de win
kelier, of zoo men 't wil de mode, ik
voor mij heb de heilige overtuiging,
dat de mode een synoniem is van
winkelier, of je je colbertje nog niet
tang genoeg gedragen hebt of wel, of
je wandelstok met of zonder haak
moet zijn, of je bont marter dan wei
bever moet zijn.
En kwam men er nu maar bij een
dergelijke met kunst- en vliegwerk
geforceerde seizoensverandering met
een paar tientjes af, stak men zich nu
maar voor niet al te veel in een nieuw
pak of in een „wintersch landschap",
dan zou men nog kunnen zeggen ail
right, maar daar ontbreekt nog wel
iets aan. Honderd, neen honderden
guldens legt men gaarne uit voor een
mooi ditje en een aardig datje.
Een kleine duizend is er naar ik
van „zeer betrouwbare zijde" vernam
wel met zoo'n vermomming gemoeid.
En dat nu juist maakt de zaak van
dien verkies ik hartelijkheid en goed
heid boven alles en ik weet zeker,
dat ik gaarne in die nederige om
geving zou zijn.
ik zeg u, dat het onmogelijk
is. Zij zelf erkennen den toestand,
omdat zij nooit getracht hebben
moeilijke en zelfs onaangename be
trekkingen te vernieuwenbehalve
een enkelen brief is er nooit eenige
gemeenschap tusschen ons geweest.
Omdat zij trotsch zijn. Het
schijnt mij toe, vader, dat gij mij niet
kunt weigeren hen op te zoeken.
Het gaat u niet aan. Uwe ge
zondheid verbiedt u het reizen, gij
hebt honderd voorwendsels, om u ter
zijde ie houden, maar ik sta er op
hen op te gaan zoeken.
Lucien en Isabella zouden zulk
een stap niet goedkeurensprak
mijnheer Fonsolles, een beetje on
nadenkend.
Clémence bloosde van toorn.
En waarom is de meening der
La Blachère's toch van zooveel waarde
voor u
(Wordt vervolgd.)