Eerste Blad. Het Stiefkind. Maandag 16 October Dit nainmer bestaat uit 2 faladeii Feuilleton, No, 244 49e Jaargang. 1911. Octrooien van Uitvinding. Brievenuif deflofsfad. VLISSINGSCHE COURANT Prijs per drie maanden 1.30. Franco per post 1.50. Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bij alle Boek handelaren, Postdirecteuren of rechtstreeks bij de Uitgevers Firma F. VAN DE VELDE Jr., Kleine Markt 58. ADVERTENTIÈN van 1—4 regels ƒ0.40. Voor eiken regel meer 10 cent. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie, wordt de prijs slechts twee maal berekend. Qroote letters en clichés naar plaatsruimte. Verschijnt dagelijks^ uitgezonderd op Zon- en Feestdagen. TELEFOONNUMMER 10. fihonnetnertis-fidverfenfiën op zeer uoordeeüge ooorioaarden Het is reeds vele jaren geleden, sederi wij op dit punt de aandacht vestigden naar aanleiding van de werkzaamheid eener vereer,iging, die zich toen reeds ten doel stelde het tot stand komen eener zoogenaamde octrooiwet te bevorderen. Het is wel opmerkelijk, dat men dikwijls hoort aandringen op weder invoering van lang afgeschafte instel lingen. Zoogenaamde patenten of octrooien van uitvinding waren vroeger hier te lande niet onbekend. Het doel was het doen van nuttige uitvindin gen en ontdekkingen te bevorderen. Later werd dit doel volstrekt over bodig, omdat on re tijd er een is van zeer scherpe concurrentie. De uitvin dingen en ontdekkingen komen er van zelf wel en daarom heeft men een halve eeuw geleden de octrooien van uitvinding afgeschaft. In lateren tijd begon men aldus te redeneeren wanneer iemand een nuttige uitvinding of ontdekking doet, dan ontstaat daardoor een belang, namelijk van hem die de uitvinding of ontdekking deed, welk belang op de eene of andere wijze door den staat moet worden beschermd, door middel van de wetgeving. Dit is dan ook de reden geweest van de indiening eener nieuwe octrooi- wet, welke wet, den 7 November 1910 tot stand gekomen, weldra zal worden in werking gebracht. De voorberei dende maatregelen worden reeds genomen. In de ons omringende staten worden dergelijke wetten sinds lang aange troffen. Het doel der wet is, in overeen stemming met het hierboven vermelde om, aan hem die een nieuw voort brengsel, eene nieuwe werkwijze of eene nieuwe verbetering van een voortbrengsel of van eene bestaande werkwijze heeft uitgevonden, uitslui tende rechten toe te kennen. Evenwel is dit zeer beperkt, want een uitvinding is slechts dan vatbaar voor octrooi, wanneer zij strekt tot verkrijging van eer.ige uitkomst op het gebied der nijverheid. Duidelijk uitge drukt heeft het octrooi dus betrekking op de voortbrengselen var- practische nijverheid. Dit wordt in dien zin opgevat dat, wanneer voor een werk wijze tot bereiding eener stof, octrooi is verleend, dit octrooi zich ook uit- strekt tot die stof, mits volgens die 37.) Clémence boezemde hem eene zon derlinge mengeling van belangstelling, medelijden, medegevoel en verwijde ring in. In het eerst was hij bereid om met haar eenvoudig en vertrou welijk als met bloedverwanten te verkeeren en de trotsche manier waarop zij zijne tegemoetkoming had ontvangen, had hem rechtmatig ge krenkt. Maar, onpartijdiger dan zijne moeder, omdat hij noch hare over dreven vooroordeelen, noch hare onrechtvaardige vooringenomenheid deelde, erkende hij dat de positie van Ciémence in het huis haars va ders valsch en smadelijk was en hij was rechtvaardig genoeg om in zekere male de gebreken te verontschuldigen, die zij vooral toonde in haar verkeer met zijn familie. Régis zelf was een uiterst sympa- werkwijze toebereid. Voor eene stof op zichzelvc wordt echter geen octrooi verleend. Wie als uitvinder of ontdekker moet worden beschouwd, is echter dikwijls zeer moeilijk te zeggen. Daarom heeft de wet quaesties over dit puni afge sneden, door de bepaling dat degene die het eerst eene aanvrage om octrooi indient, ook als uitvinder zal worden beschouwd. De bedoelde aanvrage moet worden gericht tot -.een bij de wet ingesteld lichaam, hetwelk den naam draagt van octrooiraad. Dit lichaam maakt deel uit van het te 's Hage gevestigde bureau voor den indusirieeien eigen dom, hetwelk, zooals men weet, be trekking heeft op de handels- en fabrieksmerken. Btide onderwerpen zijn ten nauwste aan elkander verwant. Elke tot den octrooiraad gerichte aanvrage, mag slechts op eene enkele uitvinding of ontdekking betrekking hebben en daarbij moet een bewijs worden overgelegd, dat een bedrag van f 25 bij het bureau voor den industrieelen eigendom is gestort. Zooals wij nader zullen zien is dit aileen voor de kosten, daar het octrooi zelf geenszins gratis verkregen wordt en misschien wel eene vrij aanzien lijke bate voor de schatkist zal ople veren, in aanmerking genomen het groot aantel ontdekkingen en uitvin dingen en vooral het groot aantal verbeteringen van het eenmaal be staande, weike in den nieuweren tijd tot stand kwamen. Is het octrooi eenmaal verkregen, dan geelt het den houder gedurende vijftien jaren het uitsluitend recht om het nieuwe voortbrengsel, of een voortbrengsel met de verbetering waarvoor octrooi is verleend, in of voor zijn bedrijf te vervaardigen, in het verkeer te brengen, verder te ver- koopen, te verhuren, af te leveren, in voorraad te hebben of te gebruiken. Hetzelfde recht komt hem toe ten aanzien van eene geoctrooieerde werkwijze of de geoctrooieerde ver betering van een werkwijze. Hij mag uitsluitend die werkwijze in of voor zijn bedrijf toepassen of de stof, vol gens die werkwijze of met toepas sing van die verbetering bereid, in of voor zijn bedrijf in het verkeer brengen, verder verkoopen enz. Het recht van octrooi behoeft niet be paaldelijk te worden uitgeoefend door hem die het verkregen heeft. De oc trooihouder kan namelijk aan iemand de bevoegdheid verieenen om hande lingen te verrichten, waartoe hij als octrooihouder bevoegd is en die dus aan anderen niet vrij staan. D,l noemt men het verieenen van eene licentie en dit kan om geld geschie den, maar ook wei op andere wijze, bv. bij testament en ook door een besluit van den octrooiraadwant, thiek persoon, zoodra men over eene oppervlakkige koelheid heenstapte, die hem voor trotsch deed doorgaan. Hij was een der zeldzame menschen, die met de gebreken der anderen hun voordeel doen om ze te vermijden. Hij was hartstochtelijk aan zijn ouders gehecht, vooral aan zijne moeder, die groote eigenschappen bezat en die hem altijd matelooze liefde en toe wijding had betoond. Hij wachtte zich echter voor lichtzinnigheid en genotzucht, die zijn vermogen aan merkelijk verminderd hadden in de jeugd zijns vaders, hij vond ook dat de hoogmoed zijner moeder overdre ven was en hij begreep reeds vroeg, terwijl hij haar zag handelen, dat hartstocht en persoonlijkheid in kleine en groote zaken de beste eigenschap pen veranderen en zelfs doen ver dwijnen, zijn eerbied en liefde voor haar leden hier echter volstrekt niet onder. Gemakkelijker dan een ander geraakte hij tot die soort gemadgheid die vurigheid noch geestdrift uitsluit, die alleen het ik neemt uit oordeelen en daden. En in dien geest beproefde hij op zekeren dag het oordeel zijner moe- het recht van den octrooihouder moet, zoowel als alle andere rechten, desnoods wijken voor het algemeen belang. De octrooihouder is namelijk na verloop van drie jaren, nadat hij het octrooi verkreeg, verplicht om zoodanige licentie te verieenen, welke in ht t belang van de nijverheid in het Rijk of in de koloniën, of om andere redenen van algemeen beiang wenschelijk is en anders geschiedt het door den raad. Zooals boven reeds is opgemerkt, wordt bet cclrooi geenszins gratis verleend. Het eerste en tweede jaar wordt er f 50. voer betaald het der de, vierde en vijfde jaar f 70. het zesde, zevende en achtsie jaar f 90.— het negende, tiende en eifde jaar f 110.en het twaalfde, dertiende en veertiende jaar f 130.—, terwijl bij betaling na den vervaldag f5.—ver schuldigd is, welke boete na eene maand tot f 25.— wordt verhoogd. Is het octrooi eenmaal verleend, dan wordt het beschouwd als een roerende zaak, die deel uitmaakt van iemands vermogen, zoo Jat de houder zijn octrooi, afgescheiden van de bepalingen omtrent de licentie aan anderen kan overdragen, terwijl het na zijn overlijden door zijne erfgenamen verkregen wordt. Natuurlijk zou het verieenen eerier uitsluitende bevoegdheid niet baten, indien men zijn recht niet handhaven kon. Daarom is hij die, desbewust, zonder daartoe gerechtigd te zijn, handelingen verricht die alleen den octrooihouder toekomen, tot schade loosstelling jegens dezen gehouden en kan dus in rechten worden aan gesproken. Tot meerdv, e zekerheid is boyen- die.i bepaald da! hij die opzettelijk inbreuk maakt op het recht van den octrooihouder, door het verrichten van eene handeling waartoe deze aileen bevoegd was, met gevangenis straf wordt gestraft. Het is duidelijk d3t er o vertredin gen zijn, zoo loonend, dat men zich gaarne eene geldelijke opoffering ge troost. Daarvan bestaan tal van voor beelden. Indien b.v. het gebruik ma ken, wederrechtelijk van eens anders octrooirechten, ruim kon opwegen tegen de schadevergoeding, waartoe men veroordeeld werd, of er uitzicht bestond dat dit het geval zou zijn, dan zou men zich door de vrees voor een mogelijk proces aliicht niet van zoodanige handeling iaten terug houden. Uit dat oogpunt is in der gelijke gevallen een mogelijk straf proces onmisbaar. Ten slotte kunnen wij nog mede- deelen dat, onder zekere bepalingen en voorwaarden, de octrooiwet ook verbindend is voor de koloniën en bezittingen in andere werelddeelen. der te verzachten en hield een plei dooi te 1 gunste van Clémence, waar van hij de gevolgen niet kon voorzien. Op dien dag gebruikten mijnheer Fonsoiles en zijne kinderen het mid dagmaal op la Blachère. Voor een geheelen dag aan Rosa's invloed onttrokken, verwaardigde Roger zich de oplettendheden zijner zuster aan le nemen en met de wispelturigheid aan kinderen eigen, kwam hij uit zichzelf naar haar toe en had haar zeifs een paar malen hartelijk gekust. Clémence was buiten zichzelve van vreugde en toonde zich haast bemin nelijk voor mevrouw De la Blachère, toen Régis, die dikwijls onverwachts van Tours kwam, zijne ouders aan genaam kwam verassen. Roger was letterlijk dol op zijn grooten neef, zoodat Clémence dit niet goed kon velen en er zelfs onder leed. Dadelijk ging hij nu ook van haar heen om den jongen officier na te loopen en na e nige pogingen om hem bij zich te houden, moest ze hem wel zijn gang laten gaan, schoon met verborgen spijt. Zoca's altijd toonde Régis zich uiterst beleefd en beproefde een ge- Wie kent niet het schoone het he laas maar ai te ware spreekwoord „Uit het oog, uit het har! Ieder niet waar van 't kind tot den grijsaard, oud en jong. Maar zouden wij niet beter doen, 't zelfs nog wat sterker te ma ken, 't wat schriller wel-is-waar, maar toch meer waar te zeggen In 'toog, uit 't hart. Een voorbeeld Och, kijk eens naar de verwoestingen die hier overal door den storm zijn aangericht, zie eens naar die open plekken in 't Haagsche Bosch, waarin ais grafmonument, als hulde-teeken aan de vele afgestorven broederen, één enkele boom staat en opheft zijn kale takken als armen, heel hoog en wijd-uit, als een bede om hulp, als een lange, innige bede. Kijk eens naar die verschrikkelijke ruïne, neem die goed in U op en ga dan eens mee naar 't centrum van de stad, naar „'t Leven" 't echte, onver- valsche Haagsche leven, neem eens een kijkje in Flora, in Scala, in de diverse bioscooptheatersdan zult gij 't roerend met mij eens zijn In'toog, uit 't hart Den geheelen dag door zien wij de verschrikkelijke uitwerking van „moe- des" natuur, die tusschen twee in den nacht van 30 September op I October niets moederlijks had, inte gendeel meer leek op een barbaar, hooren wij 't zagen, 't hakken, 't kap pen en 's avonds zitten wij dolblij, door 't gekke heen haast, te grinniken, te lachen om de lugubere moppen van een café-chantant-artist, klappen wij ons de handen schier stuk om „Den Haag op Hol" of „Henkie op Ma noeuvre", of kijken wij ons de oogen uit op een sensatie film in 't „Apollo" of „Passaga"-theater en 'i „leed", het groote „leed" is weer vergeten. Maar dat is juist echt, onvermeden „Haagsch" 's middags op een begra fenisplechtigheid, 's avonds een fuif. Van fuiven gesproken, daar houden wij van, en niet zoo eventjesDaar is geen avond of de café chantants zijn propvol evenals de noodige bios coop theaters. Maar 'tis alleen de lichtere kost, waaraan de Hagenaars zich vergooien, de kunst, de mooie, waarachtige kunst „gedijt" in onze schoone residentie niet, daar moet, durf ik haast wedden, geld bij. Geen schouwburg is er, die goede zaken maakt, tenzij de geztlschappen komen met bombast, met „Jan kom kittel me" met „kunstvan 't aller- allerlaagste allooi. Daar had je nu deze week een op voering van „De Wereld" een zeer goed, Engelsch tooneelspei. Alles was in orde, de decors, 'tspel, enz. enz, maar de menschen bleven weg. Roo- sprek te openen, waarin het jonge meisje belang kon stellen. Deze ant woordde echter alleen ja of neen, zoodat hij het weidra moe werd en haar aan heur borduuurwerk overliet, waarmede zij het zeer druk scheen te hebben. Roger liep hem achterna en Clémence bekommerde zich niet meer over het kind, dat vrijelijk om het kasteel rondliep en speelde. Mevrouw De ia Blachère, die zoo veel mogelijk elk samenzijn met het jonge meisje Vermeed, stond weldra op om naar haar zoon te gaan en Ciérnence gevoelde zich verlicht, dat ze een oogenblik alieen was. Het was waarlijk jammer, dat de bewoners van dat huis haar het ge noegen benamen, dat zij er anders had kunnen vinden. Om te bewonen, zou zij dat oude kasteel boven de moderne villa van haar vader verko zen hebben. Het was zeer ongeriefe- lijkde reusachtig groote of zeer kleine kamers waren 's winters koud, slechts verdeeld en ongelijk gelegen. Maar de lambrizeeringen, de geschil derde penanten, de steenen trappen zoowel als de oude meubelen hadden iets bekoorlijks in hunne antiquiteit, yaards heeft dien avond geen gouden eieren gelegd (denk er om avond is hier onderwep, 'k zeg het er maar bij, voor mogelijk misverstand). En zoo zouden wij kunnen doorgaan, 't Rotierdamsch fooneelgezelschap, de Nederiandsche Tooneelvereeniging, Het Nederlandsch Tooneel, ellieve, die maken de winsten niet, evenmin als de arme musici, die hier met „hun" kunst komen en dan moeten ervaren, dat de Hagenaars totaal verstoken zijn van ieder gevoel dat zweemt naar hoogere beschaving, van ieder kunst gevoel. Want kunst kunnen wij toch kwalijk noemen de waterig-fl auwe.dik- wt 1 pervers-vieze tooneelijes die zich op de „Biihare" van een „Flora" of een „Scala" afspelen. Want kunst kunnen wij toch niet noemen die goedkoope fratsenmakerij van een Napje of een Dumas of een Louise Fieuron of een andere vrouwelijke of mannelijke hoogheid op variété gebied. Edoch, de Hagenaars verkiezen nu eenmaal de lichtere kost en Nög- geratt en Boekholt en de bioscoop ondernemers geven 't ze en varen er wel bij. Geef ze nu eens ongelijk I Och, kom, een mensch is maar een mensch en nu eenmaal geen hooger wezen, dat zich geroepen voelt het volk op te heffen uit de diepste diepte, tot een zoo hoog mogelijke hoogte. Op 't oogenblik gaat in Fiora de revue „Den Haag op hol" een ge wrocht van Rido en men smult er van, heerlijk,als van een bord rijstebrij. Men ziet er vrouwen heel charmant en lief, men hoort er moppen aardig gevonden soms, men betaalt zeven centen en is tevree over het ge- noieuemijn liefje wat wil je nog meer. Zoo juist verneem ik, dal de socia listen de obstructie in de Tweede Ka mer er aan gegeven hebben, nadat de rechterzijde „beterschap" beloofd heeft. Een adres aan de Koningin, behelzende de urgentie van 't kiesrecht vraagstuk en die van grondswether- ziening in verband daarmede zal be handeld worden. Dat is een succes dus voor de roode fractie en hebben we 't wel, dan is 't overgroote deel van ons volk, met het einde van den parlementairen oorlog tevreden. Of 't adres gezonden zal worden Behandeld wordt 't in elk geval en dat was 't toch wat de sociaal democraten wilden en zij hebben hun zin gekregen, 't Had anders wat kun nen worden. Echter, iedere medaille heeft zijn keerzijde, zoo ook deze. Het vreed zame einde is voor menig klein bur gertje weer een strop, want er waren hoopjes liefhebbers voor de tribune, voor de kippenren, doch zij konden niet allen een plaatsje bemaentigen, dies werd er geschopt en niet zoo en rondom het kasteel bewonderde zij de honderdjarige baomen met de kolossale stammen en groote takken, die, daar ze pas laat hunne bladeren krijgen, deze nog behielden ondanks de herftstormen, die de struiken ont bladerden en de laatste bloemen deden verwelken. in eene dikke shawl gewikkeld, zat ze voor het huisnu had zij haar werk laten vallen en dacht aan den komenden winter. Wat zou hij lang durenZe vroeg zich af of haar va der niet zou gaan reizen en of zij na het vertrek der kasteelbewoners, met wie zij kennis had gemaakt, geheel overgeleverd zou zijn aan de kwalijk verborgen kwaadwilligheid van me vrouw De la Blachère, aan de ge voelloosheid van mijnheer Fonsoiles, aan de onbeschaamdheid van haar broertjes en de min of meer openlij ke vervolging van Rosa. Hoe lang zou dat leven duren, dat haar nu eens in opstand bracht, dan weer haar geestkracht verlamde? Zij had schreeuwende behoefte om de krachten, die zij in zich voelde, ten nut te maken en uit te storten. (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Vlissingse Courant | 1911 | | pagina 1