Eerste Blad
Draagt
Plouvier's
Schoenwerk.
Dit nummer bestaat uit2 bla d en.
llloo|ÈIM
49e Jaargrang.
Brieven uit de Jlofstad.
27 Februari
Kan tea onschuldig noodwetje.
No 49
tuindag
1911.
Feuilleton,
Prijs per drie maanden 1.30. Franco per po6t 1.50.
Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bij alle Boek
handelaren, Postdirecteuren of rechtstreeks bij den Uitgever
F. VAN DE VELDE Jr., Kleine Markt 58.
Verschijnt dagelijks, uitgezonderd op Zon- en Feestdagen.
COURANT.
ADVERTENT1ËN van 14 regels ƒ0.40. Voor eiken regel
meer 10 cent. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzeifde
advertentie, wordt de prijs slechts tweemaal berekend. Groote
'etters en clichés naar plaatsruimte.
fibonnements-flduerfenfiën op zeer uoordeelige voorwaarden
Het is reeds eenige jaren geleden,
sedert wij in dit blad het een en
ander schreven over „het vraagstuk
van den eed."
Toch zou er geen aanleiding zijn
om thans nog eens op dit onderwerp
terug te komen, ware het niet, dat
er thans in die zaak iets gebeurd is.
Er is namelijk een noodwetje inge
diend, hetwelk op dit onderwerp
betrekking heeft.
't Geval is dat, tengevolge van
eenige rechterlijke uitspraken, Leiden
in last verkeert. Dat wij nog al veel
aan eeden doen is algemeen bekend.
In de rechtszaal, speciaal in de zit
tingen voor strafzaken, hoort men
haast niet anders en tallooze ambte
naren en particulieren, in allerlei
omstandigheden, moeten een eed
afleggen.
Voorheen, toen het aantal ambte
naren niet zoo groot was en er niet
zoo talloos vele strafovertredingen
waren, zoodat veel minder eeden
werden afgelegd, hoorde men weinig
van bezwaren. Thans is dat anders,
gedeeltelijk ook als een gevolg van
geheel verouderde begrippen en denk
wijzen en omdat men telkens meer
gaat inzien, dat de eed altijd maar
een vermoeden van waarheid en op
rechtheid oplevert, maar geen zeker
heid kan geven. Meineed is volstrekt
niet uitgesloten en dikwijls ook be
wezen.
Wat de getuigenis in strafzaken
betreft, is in rechten aangenomen,
dat de doopsgezinden van den eed
zijn vrijgesteld, omdat het beginsel
van hun kerkgenootschap ermee in
strijd is. Bij de jongste grondwets
herziening zijn voorts de zoogenaamde
politieke eeden (voor Kamerleden enz.)
dooreen belofte vervangen. Overigens
bleef tot voor korten tijd de eeds-
dwang bestaan.
Langzamerhand evenwel kwam er
verzet van de zijde van hen, die tot
het afleggen van een eed verplicht
waren en toen is bij een arrest van
het Hof te Amsterdam aangenomen,
dat een getuige de vrije keus heeft
tusschen een eed en een belofte, ter
wijl een arrest van den Hoogen Raad
aan ieder de vrijheid geeft zich aan
het afleggen van den eed te ont
trekken met een beroep op het feit,
dat geen bepaalde vorm van eedsaf
legging is voorgeschreven. Inderdaad
27.)
Graff nam met dit voorstel genoegen
en met den meesten spoed werden
te New-York, Philadelphia en Boston
de concerten bekend gemaakt. Frans
wist wel, dat men het ijzer moet
S|heden, zoolang het heet is.
De concert-tournee had uitnemende
gevolgen de ondernemers inden een
njke ontvangst in dollars. Ondanks
det heerlijke Mei weder, waagde
Graff, toen het kleine gezelschap van
Boston naar New-York terugkeerde,
laatsten zet en werd het geheel
besloten met een goed bezocht con-
cett in het hartje van de stad.
Na afloop van deze laatste uitvoe-
ring trad Frans met den impressario
!*n nabijgelegen restaurant binnen,
i in winstaandeel van 7500 dollars
aroeg hij in zijn zak en hij genoot
Va" het heerlijk bewustzijn, dat zijn
is dit zoo en het is zonderling genoeg.
Alles berust in deze op overlevering
en gebruik, maar niet op de wet.
Tegen de bovengemelde leer van
den Hoogen Raad heeft de regeering
veel bezwaar en daarom heeft zij, in
afwachting eener geheele regeling
van het eedsvraagstuk, die nog wel
een tijdje op zich zal laten wachten,
een noodwetje ingediend, luidende
als volgt
Art. 1. Wanneer iemand ter na
koming van een wettig voorschrift
een eed moet afleggen, zal hij, onder
het opsteken van de voorste twee
vingers van de rechterhand, uitspre
ken de woorden „Zoo waarlijk helpe
mij God Almachtig", tenzij hij aan
zijne godsdienstige gezindheden den
plicht ontleent, om dit op andere
wijze te doen.
Art. 2. Waar het geldt getuigen in
burgerlijke en strafgedingen treedt
voor den in art. 1 voorgeschreven
eed in de plaats eene belofte, wan
neer de tot eedsaflegging geroepene
a. behoort tot een kerk of kerkge
nootschap, hetwelk het afleggen van
den eed verbiedt of
b. niet behoort tot een kerk of
kerkgenootschap en redelijke gronden
opgeeft waarom hij tegen het afleggen
van den eed bezwaar heeft.
De woorden in art. 1 „Tenzij hij
aan zijne godsdienstige gezindheid
den plicht ontleent om dit op andere
wijze te doen", hebben niet veel be-
teekenis. De kerkgenootschappen in
Nederland geven omtrent het afleggen
van den eed geen voorschriften. Alleen
bestaat bij de Israëlieten het gebruik
om den eed met gedekten hoofde te
doen en de vrijheid daartoe behouden
zij dus.
Het tweede artikel bevat een zeer
onaangename beperking voor hen die
tot het doopsgezinde kerkgenootschap
behooren. Zij konden tot dusver in
alle gevallen den eed door eene be
lofte vervangen. Wel was dit alleen
voor getuigenis in strafzaken door den
rechter aangenomenmaar de reden
ervoor was van algemeenen aard het
eedzweren is in strijd met het beginsel
van het kerkgenootschap: „laat uw
ja zijn ja en uw neen neen".
Het artikel spreekt verkeerdelijk van
kerken of kerkgenootschappen die het
afleggen van den eed verbieden, want
die zijn er niet en een kerkgenootschap
heeft bovendien op burgerlijk terrein
niets te gebieden of te verbieden.
Hoe dit zij, de eed zal dan door
eene belofte kunnen worden vervan
gen, wanneer de tot eedsaflegging ge
roepene behoort tot een kerkgenoot-
eerste optreden op Amerikaanschen
bodem niet gelukkiger had kunnen
uitvallen.
In opgewekte stemming zetten zich
de beide ondernemers neder in het
verlichte, doch slechts spaarzaam be
zochte lokaal en bestelden een goeden
avondmaaltijd. Graff ontkurkte juist
een flesch Californischen wijn, toen
zich voor de toonbank een zware
stem liet hooren, die beiden bekend
voorkwam.
„Bij alle goden van den Olympus,
dat verdraag ik niet langerDeze
uitroep klonk als een donderslag door
de zaal.
Graff keek op en riep „Zoo waar,
dat is HoyerHè Hoyer, wat is er
gaande
Van de toonbank af kwam hinkend
een man dien Frans nauwelijks zou
herkend hebbenhet was dezelfde
dirigent, aan wien hij weinige weken
van te voren een plaats in het orkest
gevraagd had. Hoe veranderd zag hij
er uit. Het kroesige haar was ruig en
stijl, het gelaat opgezet, de zwarte
jas zat hem als een zak om het lijf,
zijn laarzen waren met slijk bespat.
„Wie roept daar vroeg de nader-
TELEFOONNUMMER 10.
schap, welks beginselen met den eed
strijden het doopsgezinde dusmaar,
aangezien dit nu alleen geldt voor het
afleggen van getuigenis, zullen de
doopsgezinden dus voortaan in andere
gevallen wel degelijk moeten zweren.
Dit bevat voor hen eene onaangename
verrassing en schijnt ons toe eer. stap
achteruit te zijn.
Behalve de doopsgezinden zullen
verder de getuigen in burgerlijke en
strafgedingen den eed door eene be
lofte kunnen vervangen, wanneer zij
niet behooren tot een kerk of kerkge
nootschap en redelijke gronden op
geven, waarom zij tegen het afleggen
van den eed bezwaar hebben.
Over het behooren tot een kerkge
nootschap bestaat echter nog al veel
verschil van gevoelen en het zal de
vraag wezen of de rechter op de ver
klaring van den belanghebbende, dat
hij niet tot een kerkgenootschap be
hoort, zoo maar zal ingaan. Dat ware
misschien wel gewenscht, maar of het
de bedotling is, dit ligt in het duister.
Een kerkgenootschap kan wel, volgens
zijne beginselen, iemand als lidmaat
beschouwen, die het niet is en het
ook niet wezen wil.
En wat nu betreft de bezwaren
tegen den eed, die de belanghebbende
zal opperen, bezwaren alleen helpen
hem niet. Hij moet zijn gronden op
geven en de rechter zal beoordeelen
of die gronden redelijk zijn. De taak
van den rechter zal, door het onder
zoek of iemand al of niet tot een
kerkgenootschap behoort en of zijne
gronden van bezwaar tegen den eed
ai of niet redelijk zijn,c. :r worden ver
zwaard. Erger is het dat de mee
ning des rechters op die wijze in
de plaats treedt van die van den
belanghebbende. Het komt ons ook
alles behalve stichtelijk voor, om in
de rechtzaal eene discussie te houden
over de waarde en de beteekenis
van den eed, vooral tegenover minder
ontwikkelde personen. De meening
van den rechter zal vooral op hen
een overwegenden invloed hebben.
Men verbeelde zich een jong rechter,
man van den nieuweren tijd en zeer
vooruitstrevend, die de waarde van
den eed niet inziet. Hij zal gaarne
zich neerleggen bij de verklaring van
den belanghebbende, dat deze be
zwaren tegen het afleggen van den
eed heeft. Hij zal dus de zaak niet
al te zwaar opnemen en het misschien
even als wij, niet bijzonder stichtelijk
vinden, iemand op die manier te
dwingen om zijn particuliere gevoe
lens op die plaats aan den dag te
leggen.
komende in vervoering. „Mijn oog is
beneveld".
„Hoyer mensch, wat zie je er uit
wat is er toch met je oog gebeurd
„Bijen hebben mij met haar vergif
tigen angel gestoken!" riep Hoyer én
reikte Graff met tooneelachtigen zwier
de hand.
„Ga hier zitten en drink een glas
wijn. Deze heer is mijn vriend Mar
tini".
„De kunstenaar 1" riep Hoyer en
sloeg Martini kameraadschappelijk
op den schouder. „Ik heb u gehoord.
O, wat klonk dat schoon. Dat is nog
eens muziek voor den drommel. O,
ik moet weder onder de menschen".
„Is het je daar buiten niet beval
len
„Heet dat nog leven, wat is dat
voor een martelplaats declameerde
de treurspeler verder en dronk in
éen teug zijn glas leeg.
„Kom, spreek als een verstandig
mensch, mijn vriend, of als je dan
toch een heldenrol wilt spelen, wees
dan je zelf," vermaande Graff.
„Mijzelf? Vorder het onmogelijke
niet van me, die rol heb ik sedert
twintig jaar al niet meer gespeeld."
Korten tijd daarna echter, komt de
zelfde getuige in een andere zaak voor;
maar nu zit er een andere rechter,
meer een man van den ouden stem
pel, in elk geval iemand aie veel
hecht aan den eed. Wanneer deze
rechter al mocht kunnen heenstappen
over de verklaring van den getuige,
dat deze niet tot een kerk of kerk
genootschap behoort, dan zal hij
toch niet zoo gemakkelijk de rede
lijkheid aannemen der bezwaren, die
getuige tegen het afleggen van den
eed aanvoert en, wanneer hij de
redelijkheid der gronden ten slotte
verwerpen mocht, dan zal getuige
moeten zweren.
Maar op die manier wordt dan
toch met meer dan éen maat gemeten
en komt de zoo gewenschte eenheid
van rechtspraak in 't gedrang.
Het wil ons daarom toeschijnen,
dat wij met dit noodwetje niet hard
vooruitkomen en dat het wel aange
wezen zou zijn oir hen, die bezwaren
tegen het afleggen van den eed heb
ben, wat meer tegemoet te komen.
Zij zuilen er ongetwijfeld niet minder
te goeder trouw om handelen en hun
geweten of gemoedelijke overtuiging
geen geweld behoeven aan te doen.
CVl.
Reeds geruimen tijd geleden heb
ik in mijn brieven de aandacht ge
vestigd op de in 't leven geroepen
gevangenisdrukkerijen en het gevaar,
dat m. i. daardoor voor de particu
liere boekdrukkerijen was ontstaan.
Ik stond met die vrees waarlijk niet
alleen, want de organisaties, zoowel
van patroons als van gezellen, zijn
tegen deze dreigende concurrentie te
velde getrokken, zooals trouwens
krantenlezers zal bekend zijn. Immers,
zoowel de ondernemers als de gezel
len zagen concurrentie in de gevan
genisdrukkerijen, de eersten omdat
zij vreesden dat deze drukkerijen hun
een deel vah het werk zouden ont
nemen, de laatsten omdat zij vreesden
voor de mededinging van gedurende
den straftijd tot typografen opgeleide
ontslagen gevangenen.
Er was in die actie tegen de ge
vangenisdrukkerijen iets ontmoedi-
gends. Terwijl de loftrompet werd
gestoken over de pogingen tot reclas-
seering van ontslagen gevangenen,
vond deze poging ten zoo onvrien
delijk onthaal 1 'i Is te begrijpen, dat
men zich gaarne tegenover de inge
brachte grieven wilde verdedigen.
Een bezoek van het dagelijksch be
„Kom, Kom, onzin, vertel maar
eerst, hoe je aan dat gezwollen oog
bent gekomen."
„De bijen hebben mij gestoken.
Het iitteeken zai mij wel gadeslaan."
Graff lachte en vroeg„Waarom
hink je
„Ik heb een klap van 't paard ge
kregen."
„Wat ongeluksvogel ben jeEn
waarom is je hand verbonden?"
„Ik heb mij bij het houthakken
met de bijl verwond."
„Heeft het landleven, niet zoo erge
gevolgen voor je gehad
„Wel, natuurlijk, mijn rug is bont
en blauw doorda de luie Sehön
je kent hem wel bij het aanzetten
van een hek een eiken balk op me
liet vallen."
„Maar zeg eens, hoe ter wereld
ben je op de dwaze gedachte geko
men, een boerderij te willen knopen
Spreek nu eens heel gewoon
Hoyer zuchtte en vertelde toen
„Wij hadden zuinig geleefd en in
dezen winter 10.000 dollars overge
spaard en overlegden, hoe we dat
geld op de zekerste wijze zouden
beleggen, toen mijn trouwe weder-
stuur van den Nederlandschen Bond
van Boekdrukkerijen aan de strafge
vangenis te Scheveningen was daartoe
een geschikt middel.
De heeren van het dagelijksch
bestuur hebben de gevangenisdruk
kerij bezichtigd en over hun bezoek
een rapport uitgebracht. Het ligt
natuurlijk niet op mijn weg om op
de technische bijzonderheden in dit
rapport verder in te gaan, maar er
zijn overigens nog eenige opmerkingen
in, die ik toch niet stilzwijgend wil
voorbijgaan.
Van beteekenis is de pertinente
verzekering, dat ter gevangenisdruk
kerij uitsluitend drukwerk ten behoeve
van het rijk wordt vervaardigd en
dan nog niet eens het technisch-
moeilijke werk. In drie gevangenissen
wordt er gewerkt: Zutphen, Alkmaar
en Scheveningen. In Zutphen en
Alkmaar is echter geen sprake van
vakopleiding, maar bepaalt men zich
tot het bedrukken van in de gevan
genis vervaardigde enveloppendaar
bij gaat het dus slechs om het ver
strekken van geschikten arbeid gedu
rende den straftijd. Anders is 't gesteld
met de gevangenis te Scheveningen.
Daar is niet alleen de bedoeling het
verschaffen van geschikten arbeid
aan de gevangenen, maar ook reclas-
seering bij hun ontslag doordien men
hen tot vaklieden wil opleiden. Echter
zal de drukkerij te Scheveningen
hoogstens tot 18 man (zetters en
drukkers samen) worden uitgebreid.
Nu geven de heeren van den Boek-
drukkersbond in hun rapport als hun
meening te kennen, dat indien aan deze
drukkerij, zooals de stellige verzeke
ring luidde, geen verdere uitbreiding
wordt gegeven, dan het genoemde
maximum, voor een ernstige con
currentie geen vrees behoeft te
bestaan, daar het benoodigde werk
niet aan een bepaalde plaats onttrok
ken wordt, doch van over het ge
heele land verspreide instituten af
komstig is. Op dezen grond vooral
komen de heeren tot de conclusie,
dat er geen reden tot ongerustheid is
voor de drukkerspatroons en dat de
omtrent de igevangenisdruKkerijen
verspreide alarmeerende berichten
schromelijk overdreven of zelfs ge
heel onjuist zijn en het geschrijf
daarover in vakbladen ongemotiveerd
en betreurenswaardig is.
Tot zoover zou men dus de zaak
thans als afgedaan kunnen beschou
wen en zich er over kunnen verheu
gen, dat de gemaakte drukte althans
deze goede uitwerking heeft gehad,
dat nu de zekerheid is gegeven, dat
er van den kant der gevangenisdruk-
kerijen geen ernstig gevaar voor de
particuliere nijveiheid dreigt. Ook
kdn het geen kwaad, dat de overheid
na weet, niet verder te moeten gaan
helft zeide„Fernando, laten wij
buiten gaan wonen." Op datzelfde
oogenbhk biedt een mijner vereer
ders mij een boerderij, gelegen aan
de Hudson-rivier aan, ten verkoop
namelijk, daar hij rijk met de schat
ten van het westen beladen, naar
Duitschland terug wil. Naar het va
derland, naar het dierbare land, denk
eens aanIk zie het kleine land
huis aan den bovenloop van de
Hudson. Het ligt niet in het stroom-
dal, maar eenige Engelsche mijlen
landwaarts in, op een uitlooper van
de heuvels, aan de Noordzijde. En
toen ik mijn dierbare huisplaag ver
telde van het romantische bergland,
dat mij aan haar geboorteplaats, het
Thüringer-woud, herinnerde, toen
riep ze juichend „Daarheen, o mijn
geliefde laat mij daarheen met u
gaanMijn vriend, die Amerika
moede was, wilde zoo spoedig mo
gelijk weg en daar ik nu eenmaal
van den snooden mammon genoeg
bezat, om den koopprijs uit de hand
te betalen, kreeg ik het nette huis,
120 acres land, een mooien tuin, vee
er, tuingereedschappen voor 10.000
dollars, (Wordt vervolgd.)