Eerste Blal DRAAGT PLOUVIER'S SCHOENWERK. 16 Januari IS o 13 49e Jaargrang. 1911. Maandag Dit nummsrbestaat ail2 hSaden. Hef levenspad vinden. Brieven uif defiofsfad. c. VLISSINGSCHE COURANT Prijs per drie maanden 1.30. Franco per post 1.50, Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bij alle Boek handelaren, Postdirecteuren of rechtstreeks bij den Uitgever F. VAN DE VELDE Jr., Kleine Markt 58. ADVERTENTIÈN van 14 regels ƒ0.40. Voor eiken regel meer 10 cent. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie, wordt de prijs slechts twee maal berekend. Qroote letters en clichés naar plaatsruimte. Verschijnt dagelijks, uitgezonderd op Zon- en Feestdagen. TELEFOONNUMMER 10. SCHOOLWEZEN. De Plaatselijke commissie van toe zicht op het lager onderwijs maakt bekend, dat de Openbare Lessen aan de gemeentescholen A Hoofd de heer LANDSMAN R OP DEN ZIEKE en F VAN DER SL1KKE zullen gehouden worden Maandag 13 Februari 1911 2—4 uur n.m. Ouders, voogden of verzorgers van leerlingen en 'belangstellenden wor den uitgenoodigd deze lessen bij te wonen. De Commissie voornoemd JOS.VAN RAALTE, Voorzitter. G. H. VtiRTHElM, Secretaris. Wij zijn het er volmaakt mee eens, wanneer beweerd wordt, dat iemand zijn eigen pad door het leven zelf vinden of, zoo men wil, maken moet. Misschien is dit reeds in Adams tijd zoo geweest, maar in ieder geval is de noodzakelijkheid in onzen tijd zeer groot. Een paar eeuwen geleden kon iemand uit den minderen stand zich in geen geval omhoog werken. Hij werd er kunstmatig onderhouden en de anderen, voor wie de vette brokken waren, leunden op het geld of den invloed van papa. Het is zeker zeer gelukkig dat dit nu anders is geworden. Tegenwoor dig kunnen wij er ongeveer allen komen, ais we het maar ernstig wil len maar heel gemakkelijk komt bijna niemand er meer. We moeten werken en ernstig zijn en dat kweekt ongetwijfeld zelfstandige menschen. Nu staat het vast, dat men in de eerste plaats van de noodzakelijkheid, om zijn eigen pad door het leven te vinden, diep doordrongen moet zijn en daar dit vooral ziet op de rijpere jeugd, op aankomende men schen dus, is het goed, dat er ge zocht wordt naar hulpmiddelen, die hen in den levensstrijd te stade kunnen komen. Maar het is er verre van verwijderd dat men alle hulpmiddelen onvoor waardelijk zoude mogen goedkeuren, alleen maar omdat ze als zoodanig worden aangeprezen. Een der eerste en beste hulpmid delen kan ongetwijfeld de lectuur zijn. Door goede lectuur kan een jongen goed ontwikkeld worden, flinke ge dachten en een degelijke opvatting van de dingen krijgen. Er is dan ook in den jongsten tijd een beweging op touw gezet, om een en ander opzet telijk te bevorderen en op zich zelf juichen wij dat toe. Het maakt echter een bitter treurigen indruk, dat men voor die beweging hier te lande niet eens een Hol- landsc'nen naam heeft kunnen vinden. De afschuwelijke taalbedervende in vloed van de sport heeft zich ook hier laten gelden en daarom spreekt men van een boy-scout-beweging. Dat moge gedeeltelijk heel goed Engelsch wezen, voor Hollandsche ooren klinkt de uitdrukking erbarmelijk en zal natuurlijk ook over 't algemeen zeer slecht begrepen worden. Dat er een prijsvraag voor het vinden van een goeden Hollandschen term is uitgeschreven, hebben wij nog niet gelezenmaar het was anders wel noodig. Die prachtige boy scout-beweging nu, heeft een orgaan gekregen, dat den even fraaien naam van Padvinder draagt. Men kan hier even goed denken aan het vinden van het beest, dat pad heet, als aan het vinden van een weg en als het de bedoeling is geweest, om door dezen titel aan te duiden, dat het tijdschrift bestemd is om aan de jongens te leeren flink door de wereld te komen, dan zullen zeer velen van die beteekenis niets vatten. Met den titel van het nieuw tijd schrift is men dus niet zeer gelukkig geweest, hetgeen nog eenigszins ver schoonbaar zou wezen, als de inhoud dan maar wat meevielmaar dat is helaas het geval niet en wanneer met afbeeldingen en verhalen ais het protfnommer bevat, de jongens het rechte spoor moeten vinden, dan bekiagen wij hen. In onze jeugd maakte men de jon gens het hoofd op hol met de fan tastische werken van schrijvers, als Aimard en Ferrij en een heelenboel anderen van dat soort. Tegenwoordig zijn er trouwens, die nog heel wat erger de verbeelding prikkelen en op het practised leven werkt dat na tuurlijk ongunstig terug. Om nu ook eens Engelsch te spre ken, het prentje op de eerste bladzijde en het daarbij passende verhaal, zijn heelemaal up to date. Er staat een Rbonnemgnfs-flduertenfiën op zeer ooordeelige uoorutaarden hooge fabrieksschoorsteen. Aan dien schoorsteen is een vliegtoestel (in onze dagen natuurlijk in alles on misbaar) op de eene of andere ma nier vastgeraakt; van onder bengelt een jongen en als die jongen niet gered wordt, jadan is hij na tuurlijk verloren. Maar hij mag niet verloren gaan. Er moet een menschenredder komen en nu gaat men de jongens de edele aandrift van menschen redden inpren ten 1 De redder is zekere jongeman Al- bert Hailiman, die vroeg opstaat, want hij is om zes uur al op pad, met zijn patrouille, waarmee hij groote ont dekkingstochten gaat doen. Nu, de ontdekking blijft niet uit. Zoo'n han gend vliegmensch, met een heelen hoop schreeuwende en natuurlijk niets uitvoerende menschen, is een gebeur tenis. Maar de bouwmeester, die zeker een voorzeggenden geest had, heeft gezorgd voor klimijzers, die tegen den schoorsteen aangebracht zijn en Halliman bedenkt zich geen oogenblik, vliegt er tegen op ennu ja, de rest weet men wel. De ongelukkige vliegman wordt gered, ofschoon de juiste manier waarop, uit het geheele verhaal niet blijkt. Met allen eerbied voor de goede bedoeling, willen we hier opmerken dat men beslist geen heiden, beter gezegd geen ferme jongens kweekt, door het jonge geslacht te gewennen aan het verslinden van allerlei beslist onmogelijke verhalen. In Engeland is dat soort van jongensliteratuur tegen woordig bijzonder in de mode doch wij hopen van ganscher harte, dat de Hollandsche jongens van dien onzin verschoond zullen blijven want daar mee zullen ze zeer beslist hun pad niet vinden. Dat de jongens voor nobele daden in gloed geraken, dat is kostelijk dat er wat durf in gebracht wordt, juichen we toedat ze niet al te nuchtere, al te practische opvattingen van de we reld en het leven krijgen, is noodig en dat men deze eigenschappen door geschikte lectuur wil bevorderen, ver dient steun. Maar, dan dissche men ze geen verhalen op van dingen, die in de werkelijkheid absoluut onmogelijk zouden wezen. Wal een schrijver met zulke verhalen doet Eenvoudig prik kelen tot waagstukken, tot dolle ro keloosheid. Hij verhindert de werking van het gezond verstand en van het kalme nadenken. Hij maakt misschien wel heete hoofden, maar daarom nog geen rappe handen en allerminst warme harten. Misschien hebben onze lezers wel begrepen, dat het verhaal van den redder geen oorspronkelijk Hollandsch verhaal is. Het is vertaald en wij ver moeden, dat het in het oorspronkelijke nog vrij wat doller is. Maar in ieder geval is het onmenschkundig en daar om spijt het ons, dat wij, die veel, zeer veel, voor de opvoeding onzer jongens in flinken geest gevoelen, tegen der gelijke lectuur moeten waarschuwen. Er wordt niets goeds door verkregen en wat we verder, behalve de leeüjke prent met het hangende vliegmensch, in de aflevering hebben aangetroffen, is, ronduit gezegd, geen haar beter. Wij geven toe dat goede lectuur onmisbaar is en dat er behoefte aan bestaat, want men kan de jongens niet altijd laten lezen in de geschiedenis, waaromtrent de meeste werken ook al niet voor hen geschikt zijn. Zij moe ten wei eens wat anders hebben maar dan, naar onze meening, wel boeken die hun wezenlijk een flinke, degelijke leiding op hun pad kunnen geven, maar geen padvinders Den Haag herbergt thans in de be kende Gothische zaal het Tuberculose Museum van het „Groene Kruis", dat reeds elders te zien is geweest het laatst in Delft, en dat nog in verschillende andere plaatsen te zien zal komen. Over dit museum zelf wil ik dus niets vertellen, want velen zullen reeds in de gelegenheid geweest zijn het te zien, en vele anderen zul len allicht die gelegenheid nu hebben of nog krijgen. Toch kan ik niet nalaten, mijn instemming te betuigen met het doel dezer bescheiden expo sitie. De tuberculose toch is een der vreeselijkste vijanden der volksge zondheid, der volkswelvaart en van het volksgeluk, niet het minst in ons lieve landje waar jaarlijks niet minder dan negen duizend, meest jonge, levens door die verschrikkelijke ziekie worden vernietigd. En als men weet, dat er door een hygiënische levens wijs zoo véél te doen is om het kwaad te beperken, dan kan men het toch wel niet anders dan toe juichen, dat men het publiek een juist inzicht tracht te geven in het wezen dezer ziekte en hare gevolgen en voorai een juist inzicht in de verschillende maatregelen welke den in het begin-stadium zijnden lijder gezondheid kunnen schenken. In dit opzicht zal het museum stellig een zegenrijke uitwerking hebben, nog belangrijk verhoogd door de lezingen, door deskundigen over dit onderwerp gehouden. Reeds viel aan de kleine, zoo sym pathieke tentoonstelling de eer te beurt, bezoek te ontvangen van H. M. de Koningin-Moeder, wier belang stelling voor het schoone doel waar lijk niet vandaag of gisteren dateert, want onder Hare goede werken zal steeds met bijzondere onderscheiding genoemd worden Haar krachtige en herhaalde steun aan den strijd tegen de tuberculose. Niet slechts om de eer van het Koninklijk bezoek, maar minstens evenzeer om dien sympa thieken steun was Koningin Emma dan ook een buitengewoon welkome gast. Omgekeerd was de belangstelling van de Vorstelijke bezoekster groot en oprechtongeveer een uur duurde dit bezoek. Bij alle standen van de tentoonstelling vertoefde H. M. eeni- gen tijd, vooral bij die betreffende het alcoholvraagstuk in verband met de tuberculosebestrijding. Ook be zichtigde H. M. met aandacht de fotografiën, betreffende het werken der Maatschappij tot opvoeding van weezen in het huisgezin, waarvan de Konigin-Moeder beschermvrouw is. Deze Maatschappij verpleegt in kleine groepen ie tuberculeuze-wee- zen in „Klein Zandbergen", waardoor de gevreesde ziekte onder deze kin deren aanmerkelijk minder slacht offers maakt dan vroeger. Moge de belangstelling van het Nederlandsche publiek niet onder doen voor die van Koningin Fmma dan zal zeker veel, heel veel gewon nen zijn voor de bestrijding van het groote kwaad. En moge ook de offer vaardigheid van onze welgestelde landgenooten niet onderdoen voor die van de Koningin-Moederdan zal het „Gioene Kruis" kunnen beschikken over de onmisbare middelen. Men heeft het in den laatsten tijd in Den Haag erg druk over de plan nen voor verscmllende nieuwe ver keerswegen. En er zijn, buiten de voorstellen van Burg. en Weth., tal van plannen en denkbeelden, meer of minder officieel, geopperd, doch ik meen den niet-Hagenaaar de bij zonderheden wel te mogen onthouden. Welbent is er spoedig gelegenheid om er nader op terug te komen want we staan aan den vooravond van de behandeling in den gemeenteraad. Ook zal dan aan de orde komen het met de verkeerswegen-plannen samen hangende nieuwe-stadhuisplan. Inder- 40.) „Die heeft vast we! tijd gehad, om het huis te verlaten", antwoordde hij: „Daar staat de oude Brigitta. Als die zich heeft kunnen redden, dan heeft mijne vrouw het ook kunnen doen". „Maar niemand heeft haar gezien, en Brigitta weet ook niet waar zij is". Verschrikt kromp Hagen ineen. Aan de mogelijkheid, dat zijne vrouw kon zijn omgekomen, scheen hij nog niet gedacht te bebben. „Gij maakt mij noodeloos be angst", zei hij, terwijl hij snel op de meid toeliep „mijne vrouw is geen hulpeloos kind, zij moet den brand vroeg genoeg bemerkt hebben". Hij stond nu voor de oude meid, die hem uittartend aanzag, alsof zij hem vragen wilde hoe hij het durfde wagen haar aan te spreken. „Waar is mijne vrouw vroeg hij. „Ik weet het niet", luidde het ant woord, „ik heb genoeg te doen ge had met het vee". „Maar gij hebt haar toch ge zien „ja, toen de brand uitbrakna derhand niet meer". „Waar was zij toen „Voor het huis". De molenaar haalde ruimer adem alsof hij van een drukkenden last was bevrijd. „Of zij naderhand in huis is ge gaan, om wat te redden, weet ik niet", zei Brigitta die er een bijzon der genoegen in scheen te vinden, den man te folteren. „Ik heb haar niet meer gezien". „Zij zal naar het dorp gegaan zijn", sprak Hagen met bevende stem. Zij verwachtte mij eerst morgen terugmaar ik had geene rust in de stad, ik had een voorgevoel dat er een ongeluk zou gebeuren. „Dan zouden wij haar tegen ge komen zijn," meende de herder. Wij komen uit het dorp, en niemand heeft haar gezien. Wat doet gij Wat wilt gij De molenaar luisterde niet naar hem maar snelde naar den molen, niet lettende op de gevaren welke hem bedreigden. Eenige boeren wilden hem volgen, doch de gloed dreef hem terug. De vrees voor hun eigen leven maakte hen onverschil lig voor het voornemen van den ver- metelen man. De vlammen van het ontketende, vernielende element konden niet wil der omhoog slaan, dan de gloed der iiefde in het hart des molenaars. Hij had Dorothea bemind met al de hartstochtelijkheid van zijn aard zijne liefde was geene roos geweest, zij wortelde nog diep in zijn ge moed. En die liefde deed hem het doodsgevaar vergeten, hij offerde zijn eigen leven op om de geliefde vrouw te redden. Hij wist, dat zij hem niet liefhadmaar zelfs die zekerheid had zijne liefde niet gedood, en nu was het geen tijd daaraan te denken. Het scheen onmogelijk in het brandende huis te komen, een ver zengende gloed sloeg den molenaar tegentoch poogde hij den ingang te bereiken. De dikke buitenmuren stonden nog, daarbinnen woedde het vuur. Het knappen en knetteren der vlammen, het kraken der balken en het instor ten der binnenmuren, die dikke rookwolken, welke uit den krater opstegen, de vuurregen, welke in miilioenen vonken uit de zwarte rook nederviel, dat alles bood een vreeselijk schoon schouwspel aan. Maar ontzetting moest ieder be vangen, die den wanhopigen man, voortgezweept door de furiën van angst en vertwijfeling, den reuzen- kamp zag strijden met het vernie lende element. Driemaal had hij gepoogd in het huis te dringen, driemaal had de vreeselijke gloed hem teruggedreven. Nu ijlde hij nog eens met den moed en de kracht der wanhoop naar de huisdeur, en een kreet van angst en schrik ontvlood allen, die hem in de vlammenzee zagen verdwijnen. Maar dat duurde slechts een oogenblik. Onmiddellijk daarop ver toonde zich de gedaante des mole naars weder in de deur. Met kracht rezen de vlammen omhoog, krakend stortte een balk neder, en een reus achtige rookwolk steeg uit den krater op, Waar was de molenaar Niemand zag hem meer, de balk moest hem getroffen hebben. Eenige moedige mannen drongen naar voren, dé her der voortaan. Hij ontdekte den mo lenaar het eerstdeze lag voor zijne deur naast den brandenden balk. De herder riep om water, liet zich een emmer vol over het lijf werpen en ijlde toen naar voren om den verongelukte te halen. Hij droeg hem naar den boomgaard. Hagen leefde nog, maar was zwaar gewond. De neervallende balk had hem getroffen, en bovendien waren zijn gelaat en zijne handen vol brandwonden. De schaapherder nam dadelijk de noodige maatregelen. Er moest iemand het paard van den molenaar bestij gen en den dokter gaan halen, vier anderen moesten den gewonden man naar de herberg dragen. Over het lot der jonge vrouw kon men zich verder niet bekommeren, (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Vlissingse Courant | 1911 | | pagina 1