rst
8
B
lai
i
[blookers
Dit nummerbestaiit uit3 bladen.
Maandag
2 Januari
Gemeentebestuur»
Feuilleton,
f. VAN DE VELDE Jr.
49e Jaargang.
1911.
m
CD
Met jelukwensch.
DAALDERS
BINNBNLAND»
Adverteetiën.
No. 1
VUSSINGSCHE
COURANT
Prijs per drie maanden 1.30. Franco per post 1.50.
Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bij alle Boek
handelaren, Postdirecteuren of rechtstreeks bij den Uitgever
F. VAN DE VELDE Jr., Kleine Markt 58.
ADVERTENT1ËNvan 1—4 regels ƒ0.40. Voor eiken regel
meer 10 cent. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde
advertentie, wordt de prijs slechts twee maal berekend. Qroote
letters en clichés naar plaatsruimte.
Verschijnt dagelijks, uitgezonderd op Zon- en Feestdagen.
TELEFOONNUMMER 10.
Abonnements-ftduertentiën op zeer uoordeelige uoonuaarden
PENSIOENEN.
De Burgemeester van Vlissingen
brengt ter kennis van belangheb
benden dat in verband met de vie
ring van den Nieuwjaarsdag op Maan
dag 2 januari 1911, ten stadhuize
gelegenheid zal worden gegeven tot
het teekenen der attestatien de Vita
op Dinsdag 3 Januari 1911.
Vlissingen, 29 December 1910.
De Burgemeester voornoemd,
VAN DOORN VAN KOUDEKERKE.
De dag, de week, de maand, het jaar,
ze zijn, merkwaardige samengang, allen
te gelijk om. en eer we een dag ouder
zijn geworden, zal hetzelfde verschijnsel
zich in omgekeerde beteekenis her
haald hebben. Het is dan nieuwjaar,
met den aankleve van kaartjes, handen
drukken, wenschen, enz, enz, Dat brengt,
zoo afgezaagd als het wezen mag, een
zekere gezelligheid mee en een zeer
bijzondere stemming, die zich van ailen
en alles meester maakt en wel eens den
indruk geeft, dat we het verleden liefst
als afgedaan beschouwen en met liet
toekomende bijzonder goede maatjes
hopen te worden,
Wat dit laatste betreft, daar zal wel
niemand eenige bedenking tegen heb
ben. Een beetje geluk te verwachten
j IAËN MOGE U NAMAAK
OPDRINGEN,
HOUDT VAST AAN
CACAO
CE WEET DAT DIE
UITSTEKEND IS.
O
28.)
„Hij is mijn man, en ik zal bij hem
blijven in vreugde en smart", sprak zij.
„In vreugde en smart herhaalde
de oude vrouw. „Gij hebt geene
vreugde bij hem gesmaakt, maar smart
zal hij u meer veroorzaken, dan gi
dragen kunt. Ik heb altijd gemeend,
dat hij een rechtschapen man is, nu
geloof ik het niet meer. Hij zal ar
moede en ellende over u brengen,
hij zalo, mijn arm kind 1"
Zij zonk terug in de kussens, hare
hand die Dorothea steeds vasthield,
werd kouder.
„Wat er ook gebeuren moge, de
goede God zal mij kracht geven, om
het te dragen", zeide Dorothea zacht.
„Ik zal den moed niet opgeven, en
als armoede en gebrek ons deel
worden, dan hoop ik dat mijn man
troost zal zoeken in den arbeid. Ik
en te hopen van de onbekende toekomst,
het is zoo echt mensclielijk, en vervuld
te zijn met goede voornemens om eens
het beste beentje voor te zetten, dat is
zelfs zeer plichtmatig, al weten we
eenigszins bij ervaring dat de weg naar
het goede met zulke voornemens is
geplaveid.
Maar wat nu betreft het beschouwen
van het verledene als een afgedane
zaak, dat gaat zoo maar niet. Dat we
het misschien wel gaarne zouden wen
schen, is op zich zelf geen al te gunstig
teeken. Wij menschen hebben wel eens
neiging óm te doen als Keesje in „het
gebroken glas", die de stukken ver
stopte hetgeen niet wegnam, dat het
glas toch gebroken was. Ook wij heb
ben in het verledene wel eens wat ge
broken of beschadigd en of we dat nu
al niet willen weten of willen zien, het
helpt ons niets struisvogelpolitiek
baat niet.
Keen, dan past beter de eerlijke be
kentenis, die ook wel vrij wat nuttiger
wezen zal, dat het afgeleverde werkstuk
beter had kunnen zijn, dat de opvatting
van de taak dieper en breeder had kun
nen wezen en dat dan ook de verkre
gen vruchten waarschijnlijk voller en
rijper zouden zijn geweest.
En bovendien, in elk jaar, dat ons
levensboek bevat, komen toch dagen
voor, die zich van de andere kennelijk
onderscheiden en die duurzaam gemerkt
zijn, hetzij dan met een ster of een kruis;
wij hebben toch allen onze onuitwisch-
bare herinneringen, herinneringen die
we vaak voor geen schatten zouden af
staan.
En daarom is het verledene niet
geheel voorbij, kunnen we er niet ge
heel mee breken. Het ka?i en het mag
niet. Het kan niet, omdat we ons zei
ven zouden berooven van ervaringen en
herinneringen, die ons op den levensweg,
kort of lang dan, van onsohatbare
waarde kunnen wezen en óf en in
welke mate ze het zullen zijn, dat hangt
ten slotte toch geheel van ons zelf af.
Maar het mag ook niet. We mogen
geene ondankbaren zijn, die half of bee-
lemaal onverdiende weldaden vergeten
we mogen niet onverschillig zijn voor
hetgeen in ons werk, in ons leven min
der goed was en, in menschelrjke ijdel-
heid, ons zeiven een fraaie rol toeschrij
ven, alsof er van geen stukwerk, van
geen verzuim sprake was. Gemakkelijk
vergeten, althans wat ons zelf betreft,
kan ook werken, wij zijn beiden
sterk en gezond en ik ben met
weinig tevreden".
„|a, ja, als gij hem maar lief hadt
„Misschien koml dat wei, wanneer
ik zie, dat hij voor mij werkt. Het
ongeluk zal de harten nader tot el
kander brengen".
Geloofde de stervende in dien
troost Een glimlachje gleed als een
vluchtige zonnestraal over haar ge
laat, waarover de adem des doods
reeds zweefde.
„Als Kasper terug komt, moet gij
hem voorthelpen", fluisterde zij.
„Hij wist niet wat hij deedde
wanhoop heeft hem aangedreven,
zich op den molenaar te wreken. Hij
is te hard gestraft, en wanneer hij
weer vrij is, heeft hij niemand
„Dan heeft hij mij!" zei Doortje
op ernstigen vasten toon. „Al ver
oordeelt ook iedereen hem, mijne
vriendschap blijft hem bijik zal
voor hem zorgen, dat hij niet ge
heel ten onder gaat".
De oude vrouw knikte, hare adem
haling werd steeds moeilijker, haar
blik strakker.
„Hagen wil hem ook helpen",
is een mensohelijke eigenschap, die mis
schien heel natuurlijk is, maar toch niet
zonder gevaar. En daarom moesten we
eigenlijk zoo'n kastje hebben, een soort
van bewaarplaats, waarin we al het
goede en minder goede van het vorige
jaar en van voorafgegane jaren opberg-
den en waarin we dan later nu en dan
nog eens een kijkje gingen nemen,
zooals men dat doet in een museum van
oudheden, om het geheugen wat op te
frisschen, om leering te putten uit bet
verledene en er voorraad in op te doen,
die ons te stade kan komen in de toe
komst.
Over het nuttige of wenschehjke van
een moer of minder opzettelijke gedach
tenisviering aan het einde des jaars
kunnen we gevoegelijk zwijgen, omdat
zelfs zij, die in hooge wijsheid verkon
digen dat eigenlijk elke dag een nieuw
jaar begint, toch wel degelijk de jaar
wisseling gedenken. Ook de eenzamen
vergeten haar niet of zoeken voor eene
enkele maal een gezellige omgeving
Die om het zoogenaamde nieuwjaar-
wenschen lachen, laten hot toch niet.
Dat gaat zoo men kan de natuur wel
de voordeur uitjagen, maar ze is even
spoedig de achterdeur weer binnenge
slopen en inderdaad is het niet alleen
zeer wenschelijk om te hopen op het
goede dat de toekomst wellicht voor
ons verbergt, maar het is ook den mensch
ten volle waardig om anderen, kan het
zijn vriend èn vijand, het goede toe te
wenschen dat men zoo gaarne voor zich
zeiven begeert, allermeest in een oogen-
blik, voor den ernstigen mensch zóó
plechtig en zóó veelbeteekenend.
En daarom willen wij van onzen
kant ook een steentje toebrengen aan
het groote gebouw van algemeen ge
luk, dat in deze uren opgetrokken
wordt. De courant en het publiek
kennen elkander dan ook reeds lang
en zijn ondanks mogelijk verschil
van gevoelen reeds zoo lang goede
vrienden, dat ze elkander waarlijk de
hand wel eens mogen drukken, met
een welgemeend „veel heil en zegen
Laat ons van harte hopen dat het
bedoelde grqote gebouw, dat we nu
bezig zijn op te trekken, geen lucht
kasteel moge wezen.
Veel heil en zegen. Laat ons
daarbij vooral denken aan Schiller's
woord in zijn „Lied van de Klok", dat
ging Doorlje voort, „hij heeft het
meermalen gezegd. Mocht hij later
dit niet kunnen, omdat hij zelf arm
is geworden, dan zal hij het mij niet
ten kwade duiden, als ik het doe.
Ik zal sparen en als Kasper terug
komt, dan zal hij zooveel vinden, dat
hij naar Amerika kan gaan".
Een zachte druk van de hand was
het teeken, dat de stervende haar
had verstaan. Doortje boog zich over
haar heenuit de brekende oogen
trof haar nog eenmaal een liefdevolle
blik.
Buiten liet zich de barsche stem
van den molenaar hooren. Hij was
uit de stad teruggekeerd. Hij gromde
tegen de oude meid, dat zij te lang
zaam liep den hond, die tegen hem
op wilde springen gaf hij een schop,
daarna riep hij den knecht, om het
paard in den stal te brengen en te
voederen.
Het duurde lang, eer Roode Hen
drik te voorschijn kwam. Het was
de eerste maal sedert den trouwdag,
dat Hagen hem iets beval. Nu
noemde hij hem een luiaard en een
dagdief, die het brood dat hij at,
niet waard was
zegen van boven komt. Dat zegt
veel en het zegt nog veel meer dan
men er gewoonlijk bij denktwant de
zegen van boven zal wel niet komen
wanneer hij, indien hij kwam, ons
volstrekt onverdiend moest voorkomen.
Noch in stoffeljken, noch in zedeljken
zin toch mogen wij stil zitten. Trou
wens, ook de arbeid, in welken zin
dan ook bedoeld, is een zegen op zich
zelf, die aan het leven de ware be
teekenis, de ware wjding geeft.
Ook in het afgeloopen jaar werd
menige zegen over ons uitgestort, maar
bleven leed, zorg en teleurstellingen
ons evenmin gespaard. Heeft dat alles
ons wjzer en beter gemaakt, hebben
wij geleerd, zijn wij, boven alles, voor
het goede recht dankbaar, dan zullen
ook in dezen alle dingen hebben mede
gewerkt ten goede.
Wanneer in een nieuw t jdperk geen
voldoende zegen, naar onze meening
over ons wordt uitgestort, dan kan dat
verschillende oorzaken hebben maai
de hoofdoorzaak zal altijd wel wezen,
dat wij te veel op het goede rekenen
en te veel van de toekomst verwach
ten, zoncler er altijd redelijke gronden
voor te hebben.
Op die gronden zal het ten slotte
toch wel aankomen maar, indien ze
er zijn, dón kunnen wij ook met goe
den moed, met stille berusting, met
blijde hoop, den grooten stap wagen
en, op nieuw den staf opnemende, met
vasten tred den weg naar het nu nog
onbekende land inslaan.
„De lendenen omgord en brandende de lampen
Zóó roept het jaar U toe nu ge aan zijn in-
[gang staat.
Wees vaardig en bereid tot werken, dienen, kampen,
Tot scheiden als Gods ure slaat.
Ons leven is een sba&g verreizen en vertrekken
Wij vinden vast verblijf noch rustplaats hier
[beneên
Ons komt gedurig wéér de stern, des geestes wekken
Op, maakt U vaardig en reist heón
Steekt uwe lampen aan ook zoo een zon van
Uw levenspad bestraalt en in uw woning lacht
Omgord U, gij moet voort op d'onbekende wegen
De lampen aanstraks komt de nacht
daartoe door de firma's Schneider
en Ehrhardt aangeboden kanonnen.
(Zie verder Tweede Blad).
Eerste Kamer.
In de gisteren gehouden zitting
werd aangenomen de Indische be
grooting.
Minister Malefijt deelde mee dat in
voorbereiding is een ontwerp om In-
dië in de gelegenheid te stellen ten
eigen name te leeren. Voorts werd
medegedeeld dat ter proefneming
naar Indië zullen worden gezonden
Vervolgens ging de molenaar in
huis. In de woonkamer wierp hij
hoed en zweep op tafel. Met over
elkander geslagen armen begon hij
op en neer te loopen.
Dorothea kwam binnen. Hij bleef
staan en keek haar aan. Toen hij de
tranen bemerkte op haar bleeke wan
gen, fronste hij de wenkbrauwen.
„Moeder is dood, Peter", sprak zij,
ik heb haar zoeven de oogen toege
drukt".
Hagen haalde met een minachtend
gelaat de schouders op.
„Goed voor haar en goed voor ons 1"
antwoordde hij. „Wat gaat het mij
aan De oude vrouw heeft voor mij
nooit bestaan, voor mijn part had zij
een jaar geleden al kunnen sterven".
„Zij was mijne moeder, en ik heb
haar innig liefgehad. Gij moet liever
niet zoo onhartelijk spreken".
„Ik zal spreken, zooals ik wil 1"
barstte Hagen uit. „Als mijne woor
den u niet aanstaan, dank dwing ik
u niet ze aan te hooren".
Dorothea ging op een stoel zitten
en bedekte het gelaat met de handen.
Die ruwheid deed haar pijn, ze ont
nam haar de laatste hoop, dat het
Bij akte, verleden voor den te
Vlissingen resideerenden Notaris 1. C.
VETHACKE, 21 December 1910, is
tusschen de Heeren FRANQOIS VAN
DE VELDE, uitgever, FRANQOIS VAN
DE VELDE Franqoiszoon, particu
lier, en BENJAMIN VAN DE VELDE,
particulierallen wonende te
Vlissingen, aangegaan eene VEN
NOOTSCHAP onder Firma, ten
doel hebbende het uitoefenen eener
BOEK- en HANDELS-DRUK-
KERIJ, het uitgeven en druk
ken van couranten, meer speciaal
de „Vlissingsche Courant", het
plaatsen van advertentiën in
binnen- en buitenlandsche bladen, en
alles wat in den ruimsten zin tot eene
BOEKDRUKKERIJ behoort.
De Vennootschap is gevestigd te
Vlissingen, onder de Firma
Zij is met ingang var. 1 Januari
1911 aangegaan voor onbepaaldentijd,
met dien verstande, dat ieder der
Vennooten het recht heeft, met het
einde van ieder boekjaar, loopende
van 1 Januari tol en met 31 Decem
ber, uit de Vennootschap te treden,
mits hij de overige Vennooten vóór
1 October van een jaar opzegging doet.
De Vennooten hebben allen de
teekening der Vennootschap en zijn
allen bevoegd, ten name der Vennoot
schap te handelen, gelden uit te
geven en te ontvangen en de Ven
nootschap aan derden en derden aan
de Vennootschap te verbinden.
De toestemming van alle Vennooten
wordt echter vereischt voor aankoop
en verkoop van onroerende goederen
voor aankoop en verkoop van roe
rende goederen boven een bedrag van
vijfhonderd gulden ineensvoor het
huren en verhuren van lokalen voor
de Vennootschap benoodigd, het ter
leen geven van fondsen of zaken aan
de Vennootschap toebehoorende, het
terleen opnemen van gelden, of het
met pand of andere zakelijke rechten
bezwaren van zaken aan de Vennoot
schap toebehoorende en het aangaan
van dadingen met schuldenaren der
Vennootschap voor het aangaan van
borgtochten, het voor aval teekenen
en intervenieeren van wissels en ander
handelspapier voor alles wat niet in
onmiddellijk verband staat tot zaken
dezer Vennootschap.
Vlissingen, 1 Januari 1911.
Namens Partijen,
I. C. VETHACKE.
Notaris.
ongeluk haar nader zou brengen tot
haar man en haar treurig leven drage
lijk maken.
De molenaar liep nog een poosje
de kamer op en neder. Eindelijk bleef
hij tegenover zijne vrouw staan. Zijne
oogen flikkerden, er lag een boos
aardige trek over zijn gelaat.
„Houd nu maar op", zei hij op
ruwen toon„wij zullen de oude
vrouw begraven en daarmede is het
uit 1 Het is hier ook een prettig
huishouden, waar geen opgeruimd
gezicht te zien, geen vroolijk lachje
te hooren is. De oude Brigitta kruipt
door het huis als een slak. Roode
Hendrik sluipt overal rond als de
duivel in persoon, en gij zet altijd
een gezicht als eene kat, die bang
is voor het onweder. Dat moet anders
worden, of ik laat alles in den steek!
ik heb buitenshuis ergenis en zor
gen genoegals ik thuis kom wil
ik een opgeruimd gezicht zien".
Dorothea liet de handen zakken;
zij sloeg de oogen niet neder voor
zijn dreigenden blikernstig keek zij
hem aan.
(Wordt vervolgd.)