foor
Eerste Blad
R
12 December
|d,
1910.
.«too.
Maandag
OPVOEDING.
Feuilleton,
ördeeld?
Verschijnt dagelijks, uitgezonderd op Zon- Feestdagen.
TELEFOONNUMMER 10.
Abonngmenfs-flduerfertfiëR op zeer uoordeelige uooriuaardert
Brieven uif de Hofstad.
xcv.
KRöBER jr.,
:henen een
CRIPPEN-
t>r. CR1PPEN
ntonvilie ge-
n Miss LE
BINSON.
Lnt.
ordt ook door
ingst van 12
geheel Neder-
ist zich gaarne
ilannen van
en.
3ouwkundige.
K. Kerk.
No 292
48e Jaargang.
even.
Woonhuizen,
r werkplaats,
pervl. 90 cA.
De Ruyter,
slaapkamer-
Ier- er, slaap-
eping voor-,
richting; be-
aalcons, gas-
voorkamer,
twee kamers,
chikt om tot
ikeistand.
nkel, 2 alco-
met wasch-
achterkanier,
ad, b. n. o.
uken en bij
iers, keuken,
tmer, alcoof,
.flinke iuchf.
voorkamer
bet. zolder,
•oorzien.
isstraat.
-aat.
kamers, zij-
waterleiding.
s, 2 midden-
ichterbalcon.
;oop aan het
ïaren zeiven
van boven-
VL1SS1NGSCHE COURANT.
Prijs per drie maanden 1.30. Franco per post 1.50.
Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bij alle Boek
handelaren, Postdirecteuren of rechtstreeks bij den Uitgever
F. VAN DE VELDE Jr., Kleine Markt 58.
ADVERTENTIËNvan 1—4 regels ƒ0.40. Voor eiken regel
meer 10 cent. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde
advertentie, wordt de prijs slechts tweemaal berekend. Groote
letters en clichés naar plaatsruimte.
welk een behagelijke kalmte dat leven
verliep, zonder gedrukt of verbluft
te worden door het onophoudelijk
gebel van electrische trams of auto
signalen, of door het gezang uit
gramophones. Gelijkmatig gleden de
dagen voorbij. De papiermanden
vulden zich slechts langzaam, an-
sichtskaarten overstroomden nog niet
de wereld, er was tijd voor 't schrijven
van lange brieven. De zenuwen wer
den niet geprikkeld door het drijven
en jagen van den dag. Het was
een kalme, gelukkige tijd vergeleken
bij de alomheerschende onrust van
den tegenwoordigen tijd. Onze tijd
wint de zenuwen op, hij laat den
mensch geen gelegenheid om tot rust
en nadenken over zichzelf te komen.
De eischen van den dag drijven hem
rusteloos van de eene bezigheid naar
de andere, uit zijn huis op straat,
van het kantoor naar het vermaak,
van de eene vergadering naar de
andere «nz.
Het spreekt vanzelf, dat op de
jeugd, die aan dit jagen, dat v.n.i.
bestaat in de zich uitbreidende steden
iets van deze rusteloosheid en ge
jaagdheid van het leven overgaat.
Verstandige ouders, die de gevaren
van een dergelijk leven voor hunne
kinderen goed begrijpen en finaniieel
in de gelegenheid zijn, brengen hen
in de stilte van het platteland, waar
ver verwijderd van de grooie steden,
voortreffelijke voorwaarden beslaan
voor een gezond, kalm opgroeien.
Daar kunnen zij een vroolijke jeugd
genieten, sterk naar lichaam en geest
worden en later met frissche kracht
in den strijd om het bestaan treden.
Daar bestaat de gelegenheid, een
vaste grondslag te leggen voor ka
raktervorming, waarvan de voor
naamste kenteekenen wilskracht en
zelfbeheersching zijn.
In geen tijd is de zelfbeheersching
zoo zeldzaam als tegenwoordig. In
de dagelijksche race is geen tijd of
gelegenheid daartoe, rusteloos gaat
ieder steeds voortvoor kalme over
peinzing, die met zelfbeheersching
verbonden is, is geen oogenblik tijd.
Wat voor beteekenis zou ook de
zelfbeheersching hebben voor hen,
die door het teven stormen, voor hen,
die slechts genieten en alle vruchien
ervan plukken, zoolang hunne krach
ten niet te kort schieten
Maar ook een verkeerde paedago-
giek drijft de jeugd in deze richting,
een paedagogiek, die spreekt van
„de eeuw van het kind". Het kind
wordt overal bij gehaald. Het welzijn,
de wenschen, neigingen en begeerten
van het kind, daarom draait alles.
Men moet de natuur haar loop laten,
dan keert alles zich ten goede Mis
schien is dit een reactie tegen die
schooltyrannie, die zich het middel
punt der wereld voelt, en wier haan
Wanneer er van opvoeding sprake
is, wordt stilzwijgend ondersteld, dat
men daarmede iets bereiken kan. Van
haar invloed is men door alle tijden
heen overtuigd geweest. Niemand
minder dan Frederik de Groote heeft
gezegd„Wie de menschen voor
goed houdt, kent het ras niet. Het
menschelijk wezen, aan zich zelf
overgelaten, is slecht. Alleen de op
voeding kan iets uitwerken".
De bekende geleerde Kant spreekt
over de opvoeding in denzelfden
geest„de inensch kan slechts mensch
worden door de opvoeding. Hij is
niets anders dan een product der
opvoeding." Ook andere geleerden
van naam zijn van meening, dat het
meeste heil te verwachten is van de
opvoeding en het onderricht der
jeugd. „Wordt door een op de natuur
van den mensch gegronde methode
de geestkracht ontwikkeld, edele
denkbeelden verbreid en opgewekt,
alle eenzijdige vorming vermeden en
worden de dikwijls uit lichte onver
schilligheid verwaarloosde neigingen,
waarop de kracht en de waarde van
den mensch berust, zorgvuldig aan
gekweekt, dan kunnen we hopen, een
physiek en moreel krachtig geslacht
te zien opgroeien." Deze meeningen
van vroeger jaren krijgen op den
huidigen dag weer een bijzondere
beteekenis. In onzen tijd, waarin
zekere nadeelige invloeden op het
maatschappelijk leven inwerken, wint
hoe langer hoe meer de overtuiging
weer veld, dat alleen door een nauw
keuriger opvoeding der jeugd verbe
tering is te verkrijgen.
Onder de verschijnselen, waarover
tegenwoordig sterk geklaagd wordt,
treedt vooral de toename der ner-
veusiteit onder de menschen op den
voorgrond. Tegelijk daarmee echter
de vraagKan men dii kwaad door
een betere opvoeding der jeugd
tegengaan? Een antwoord hierop
kan slechts gevonden worden, 'wan
neer men de oorzaken voor het ont
staan der zenuwachtigheid opspoort.
Tot deze oorzaken kan in de eerste
plaats gereaend worden de snelheid
van het moderne leven. Een kenmerk
van het tegenwoordige bestaan is de
gejaagdheid, de onrust, die de men
schen aangegrepen heeft. Wie zich
't leven van zijn voorvaderen uit het
midden der 19e eeuw kan herinneren,
dien zal opvallen, hoe rustig en met
13.)
„Beiden zijn kort te voren bij el
kander geweest, en de oude is gebe
ten op den molenaar, sinds hij twist
met hem gehad heeft".
„is dat niet Matthias, de zoon van
de oude Lena?" riep Kasper op
minachtenden toon. „Laat gij lieden
u door dien ruziemaker en twist-
stoker bij den neus nemen?"
Die woorden deden den storm
weer aanwakkeren. De boeren dron
gen op hem aan. Dorothea en de
herder poogden hen tegen te hou
den. Terwijl de aanvallers met dezen
bezig waren, vond Kasper gelegen
heid te ontkomen. Achter den boom
gaard, slechts door eene heg daar
van gescheiden, lag een dicht bosch.
Kasper vluchtte in dat bosch, baan
de zich een weg door de struiken
en snelde voort, altijd voort, tot hij
geen geschreeuw meer achter zich
hoorde.
Het was hem gelukt te ontkomen
maar het was een lange drijfjacht
geweest, die zijne krachten geheel
had uitgeput. Hij wist, dat zijn leven
er mede gemoeid was, wanneer hij
in handen zijner verbitterde tegen
standers viel, die zoo zeker waren
van zijne schuld, dat zelf eene rech
terlijke vrijspraak hun niet overtuigd
zou hebben.
De dag begon reeds aan te bre
ken, toen de jonge man zich een
korte rust gunde, om adem te halen
en nieuwe krachten te verzamelen.
Hij bevond zich in een wanhopigen
toestand. Hij begreep zeer goed, dat
de vervolging niet opgegeven zou
zijn't was te verwachten, dat men
hem zou opjagen als een wild
zwijn.
En wat had hij gedaan Niets, hij
was zich van geene schuld bewust.
Toen de herder hem verlaten had,
was Kasper het bosch ingegaan, om
te peinzen over zijne plannen tot
wraakneming, want aan het besluit,
zich te wreken op den man, die hem
het dierbaarste ontnomen en hem
steeds koning moet kraaien. Zulke
heerschers in de school bekommeren
z'ch niet om een kinderziel. De kin
deren zijn voor hen nummers, die
zich mechanisch hebben te rang
schikken, of ze willen of niet. Wie
niet meegaat, blijft achter. Daarte
genover geldt het, het recht van het
kind hoog te houden. Men ontgaat
echter daarbij niet 't gevaar, de gren
zen van dit recht zoo te verwijden,
dat uit het kind een godheid ge
maakt wordt, voor welke men aan
biddend neerligt.
En wie van deze aanbidders der
kindernatuur kent nog den naam
„plicht" Wie wil van strenge plichts
vervulling hooren? Wie het onop
houdelijke toegeven aan de wenschen
en behoeften der kindernatuur pre
dikt, kan het woord plicht slechts
als een gruwelijk, onbarmhartig woord
becshouwen. Is het kind niet in gods
dienstige stemming, dan moet men
het niet met godsdienstonderricht
kwellen wanneer het niet verlangt,
te rekenen, dan houde men dit ver
wijderd; wanneer het liever op straat
flaneert, dan moet men het laten
loopen. Steeds toegeven, steeds zich
voegen naar de kinderlijke neigingen.
Nooit met ruwe hand ingrijpen in de
natuurlijke uitingen der kindernatuur.
Een dergelijke methode van op
voeding brengt verderf onder de
jeugd. Immers, waar leidt dit toe
Nergens anders dan tot grenzenlooze
verwijfdheid. Hoe liefelijk de leer
van de heiligheid van het kind ook
moge schijnen, ze is in den grond
totaal verkeerd. Want zij kan tot
niets anders voeren lan tot stijging
der reeds bestaande zenuwachtigheid,
wijl zij teveel aan de natuurlijke nei
gingen toegeeft en te weinig op een
vasten wil bedacht is. Zelfbeheersching
wordt op deze wijze totaal niet aan
gekweekt.
De zuivere zelfbeheersching is het
product van een langzaam stijgend
ontwikkelingsproces, wat reeds in
den kinderleeftijd zijn aanvang
moet nemen. Dit ontwikkelingsproces
heeft echter slechls dan beteekenis,
wanneer de leidende motieven eigen
schappen van het kind zelf worden.
Doch ook van buitenaf kunnen in
vloeden werken op het kind, weike
de zelfbeheersching ten doel hebben,
bv. het eergevoel of het schaamte
gevoel, of de liefde voor ouders,
broeders en vrienden. Wanneer ech
ter deze invloeden van buiten willen
werken, moet de omgeving natuurlijk
zelf het voorbeeld van vastheid en
rechtvaardigheid geven. Zij moet er
zich voor hoeden, het kind toe te
geven, of te verontschuldigen. Vooral,
wanneer het om kleine verkeerdhe
den gaat.
Hoe zou het kind zelfbeheersching
kunnen leeren, wanneer het bij iedere
nu zoo zwaar beleedigd had, hield
hij vast. Allerlei plannen had hij
reeds ont- en verworpen, daar ze
onuitvoerbaar waren. Geen enkel
had hij nog gevonden, dat hem be
viel, toen het lichtschijnsel der
brandende gebouwen hem uit zijne
overpeinzingen deed opschrikken.
Hij had dadelijk bemerkt, dat de
brand aangestoken was, maar zich
niet verdiept in gissingen, wie de
brandstichter zou wezen. Het was
hem voldoende, dat hij de vlammen
zag lekken aan het eigendom van
zijn vijand. Hij ging niet heen om
hulp in te roepen hulp mocht eerst
komen, wanneer de gebouwen in de
asch lagen.
Kasper had eene gewaarwording
van vreugde, toen de brandende
balken neervielen en hij den inhoud
der schuren in eene zee van von
ken omhoog vliegen zag. Het geloei
van het vee in de stallen en het
gejank der honden klonken hem als
muziek in de ooren.
Nu was de molenaar geen rijke
man meerNu was die ook een
bedelaar, en van trouwen met Do
rothea zou in de eerste jaren wel
kleinigheid beklaagd wordt. Daardoor
zou juist de wilskracht, voor zoover
ze reeds aanwezig is, onderdrukt wor
den, en zou een verweekt, vertroeteld
geslacht opgroeien. De geest der
menschen, die over zoo veie krachten
der natuur triompheert, zou zich zelf
aan banden leggen en de heerschappij
over zichzelf verliezen. Opvoeding
tot wilskracht is voor alles noodig,
wil het aantal zenuwinrichtingen niet
nog vermeerderen. Voor een zwak
zenuwgestel is niets zoo gewichtig,
als zelfoefening tot beheersching van
ziekelijke neigingen.
De jeugd moet consequent worden
geoefend in 't zich ontzeggen en
weerstaan van verleiding. De vor
ming van den wil moet niet opge
vat worden als een spel, maar be
hoeft een rustige vaste en, wanneer
noodig, strenge leiding. Lichamelijke
harding en geestelijke vorming tot
wilskracht is, wat tot een ideale
opvoeding behoort. De leus„de
eeuw van het kind" zal dan slechts
zegen brengen, wanneer de jeugd
aan zelfbeheersching gewend wordt,
en ailes wordt gedaan om de wils
kracht te versterken. A.
Een neger bracht in den winter een
bezoek aan Halland. De Holiandsche
straatjeugd (ik weet niet of 't de Haag-
sche was) hield haar reputatie hoog
en vond in de ongewone huidkleur
van dezen man voldoenden grond om
hem te achtervolgen met alle plage
rijen, die een kwajongensbrein weet
uit te denken. Onder deze uitvindin
gen behoorde het ophitsen van een
straathond, die in een Holiandsche
stad evenmin ontbreekt ais in het om
zijn hondenplaag vermaarde Konstan-
tinopel. De hond maakte zich ver
dienstelijk en veroverde een fragment
uit den sierlijken geruiten pantalon,
die des negers grootste glorie uit
maakte. De donkerkleurige vreemde
ling ontstak in woede en greep naar
een steen om den vluchtenden hond
een welverdiende tuchtiging te doen
ondergaan doch de steen was aan
den grond vastgevroren en onzen ne
ger scheen van louter verbazing het
zelfde te zullen overkomen toen hij
(ik weet niet in welke taal) uitriep
„Welk een zonderling land is Holland
De honden laai men er los ioopen en
de steenen legt men er vast!"
Of hij bij die zelfde gelegenheid
ook van de Holiandsche slraaijeugd
iets gezegd heeft, vermeldt de geschie
denis niet. Vermoedelijk heeft zijn
negertaal geen klanken om uit te
drukken wat hij in dit opzicht gevoelde,
maar uit de wijze woorden, welke aan
den diklippigen mond zijn ontvloeid,
niets komen
Zoo had de jonkman gedacht en
met spotachtigen lach had hij de
boeren zien toesnellen, toen het
reeds te Iaat was. Doch, dat men
hem voor den brandstichter zou hou
den, was volstrekt niet in zijne ge
dachten opgekomen.
En nu lag hij op het vochtige mos,
onder dichte beuken, en begreep,
dat zijn toestand ver van aangenaam
was. Verliet hij het bosch, dan viel
hij in de handen der gendarmes of
der woedende boeren bleef hij in
zijn schuilhoek, dan liep hij gevaar
van honger om te komen.
En toch kon men hem niets ten
laste leggen, dan een onbeteekenen-
den diefstal van hout, een misdrijf,
waaraan honderd anderen zich iede-
ren dag schuldig maken, zonder er
iets kwaads bij te denken. Als de
boschwachter hem niet betrapt had,
zou het bij niemand zijn opgekomen
hem wegens die zaak scheef aan te
zien.
Maar hij was in de gevangenis
geweest, dat had hem voor altijd
van zijne eer beroofd, en nu rekende
ieder hem in staat tot elke misdaad.
valt wel af te leiden dat de man de hon
den inHolland beter beschermd achtte
tegen de menschen dan omgekeerd.
Of dit zoo is Onze dierenbescher
mers zullen het stellig niet onvoor
waardelijk beamen, maar toch heeft
menigeen, die zich onder de menschen
rekent, vaak pijnlijk gezucht als hij
zag hoe aan poezelige schoothondjes
en aan welverzorgde rashonden vaak
een zorg en een liefde wordt besteed,
die hij, arme stakker, in zijn donker
slavenleven nimmer heeft gekend en
ook nooit kennen zal. Maar onze die
renbeschermers zullen daartegenover
wijzen op het erger dan „beestachtige"
even van menigen hond, „die dan
toch óók gevoel heeft". Zie ze afge
beuld en afgeranseld worden als ze
voor of onder den zwaren wagen zich
'tarme lijf schier uiteen trekken!
Het hoofdbestuur van de welbekende
Nederiandsche vereeniging tot be
scherming van dieren heeft 't in zijn
jongste vergadering weer eens over
het harde lot van vele honden in onze
samenleving gehad.
Naar aanleiding van een in „De
Gemeentestem" van September opge
nomen en door de redactie nader toe
gelicht artikel over een door menigen
gemeentewetgever aan houders van
waakhonden gestelden eisch, dat zij
hun dier op het erf steeds moeten
vastleggen om de bij art. 253 van de
Gemeentewet bedoelde gereduceerde
hondenbelasting te kunnen bedingen,
heeft „Dierenbescherming" de mede
werking van alle afdeelingen en zus
terverenigingen hier te lande inge
roepen om te verkrijgen, dat die voor
de betrokken dieren onnoodig harde
bepaling, die bovendien onwettig is
te achten, uit de verordeningen ver-
dwijne.
Me dunkt, nu zal de vereeniging tot
bescherming van menschen zich wel
gaan beijveren om het lot te verzach
ten van hen, voor wie de eischen van
den fiscus een steeds terugkeerenden
plaag en een eeuwige bron van zorg
en berekening zijn.
„Dierenbescherming" heeft ook gel
den gevoteerd voor de propaganda
van de beschermingsidee onder de
schooljeugd en onder de onderwijzers
en aanstaande onderwijzers. Natuur
lijk is niet bedoeld, onze brave school
jeugd in bescherming te nemen tegen
hun nog veel bravere meesters, want
sedert de „plak" afgeschaft en een
oorvijg van schoolmeesterlijke hand
contrabande is, kan de schoolmeester
zijn slecht humeur alleen nog langs
geestelijken weg op de aan hem toe-
verirouwde hope des vaderlands
wreken en dat is een methode, welke
gezegde hope al bitter weinig impo
neert. Begrijpelijker zou het zijn in
dien men den schoolmeester vaderlijk
in bescherming nam tegen de veel
soortigetreiterijen en wandaden, waar-
O, hoe haatte hij die boeren Wat
zou hij gaarne hun allen het dak
boven hun hoofd hebben in brand
gestoken
Het was hunne hardvochtigheid,
die hem tot den diefstal gebracht
had. Was hem op zijn bede om
brood en hout, waarvan hij dan later
de waarde zou teruggeven, niet door
eenigen schimpend geantwoord, dat
niemand zijne moeder zou betreuren
en dat, hoe eer de heks de oogen
sloot, hoe beter het zijn zou voor
het dorp En nu beschuldigden hem
die boeren, dat hij brand had ge
sticht, misschien wel om eene reden
te hebben, dat zij den zoon der heks
konden doodslaan I
En wat moest hij nu beginnen
Het viel hem niet zwaar zijne ge
boorteplaats te verlatenmaar de ge
dachte, dat hij dan nimmer de ge
liefde zou wederzien, haar, die hij
in weerwil van hare ontrouw nog
steeds vurig beminde, en ook de
vrees, dat hij op zijne vlucht in de
handen zijner vijanden zou vallen,
weerhielden hem.
(Wordt vervolgd.)