mtoor Eerste Blad De Erfenis. ER Maandag 7 November Pil iiumnier beslaat uit2 liiaileii. lis ie Zomer afscheid neemt. 1910. Feuilleton, Wijnen. nste aangeboden urreerende firma, gegoede particu- den de voorkeur, even worden. Br. er Courant. No 262 48e Jaargang, ÜifÉffiïL te geven. 16 Woonhuizen, n. o. voor werkplaats. Oppervl. 90 cA. evard De Ruyter, en slaapkamer achter- er. slaap, [re, keuken, closet- Voor- en achter- n. o. neden voorkamer, ven twee kamers, |r geschikt om tot n winkelstand. winkel, 2 alco- aatsje met wasch- [en, achterkamer, er stad, b. n. o. s, keuken en bij- 00. kamers, keuken, voorkamer, alcoof, earner, flinke luchf. ttende voorkamer ;hhok, bet. zolder, ken voorzien, an. iroote kamers, zij- is- en waterleiding. rkamers, 2 middel en 1 achterbalcon. •f verkoop aan het r)' i e eigenaren zeiven e helft van boven- zijn doorloopend 6.33 f 7.42 8.21 7.40 8.39 7.40 9.07 34 *10.21 51 - 18 - '11.23 7.53 g ÜD S.3 g§ È3. 10.34 II 11.35 7.10 <1 g 8T 10.47 11.4. Ia Bosch). a. vervoert ei d. vervoeren reizigers ind Amaterdattuche tijd, 8,47 9.43 6 a<U8 29 6.03 05 7.15 52 8.01 14 8 20 28 8.34 VLISSINGSCHE COURANT Prijs per drie maanden 1.30. Franco per post 1.50. Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zïch bij alle Boek handelaren, Postdirecteuren of rechtstreeks bij den Uitgever F. VAN DE VELDE JR., Kleine Markt 58. ADVERTENTIÉNvan 1—4 regels ƒ0.40. Voor eiken regel meer 10 cent. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie, wordt de prijs slechts twee maal berekend. Qroote letters en clichés naar plaatsruimte. Verschijnt dagelijks, uitgezonderd op Zon- en Feestdagen. TELEFOONNUMMER 10. fibonnenients-flduertentiën op zeer uoordeelige voorwaarden Wanneer zoo plechtig de storm ruischt in den hooge, zoo majestueus de donder rolt door het zwijgen van den nacht, dan zeggen wij dat de zomer afscheid neemt, dat winter en zomer scheiden. 't Is maar een spreekwijze, maar ze is toch vol diepen zin en beteekenis, en dan, we zijn vol eerbied voor de verheven verschijnselen, die steeds spreken tot ons gemoed, maar wan neer zij zich zco in al haar kracht en grootheid openbaren, den mensch zoo beteekenisvol zijn kleinheid en nietigheid herinnerend, dan is dat toch iets anders, d n wanneer we onder de lentezon staren op den blauwen hemel en het liefelijk groen der weiden. Waarom, och, we mogen de natuur steeds aangrijpend vinden, haar boek moge op elke bladzijde tot ons spreken, zij zal ons toch wel het meest aantrekken, wanneer hare openbaringen overeenstemmen met de verschijnselen van ons eigen ge moedsleven, namelijk- van dat ge moedsleven, dat op onze daden, op de richting van ons bestaan den meesien invloed oefent. Wanneer wij de elementen aan schouwen in hunne perioden van rust, wanneer het beekje zich nauwelijks rimpelt en lichte wolkjes het kalme uitspansel bedekken, waarlijk, dan zouden wij aan de natuur die ver heven grootheid, gepaard aan ont zettende kracht, niet toeschrijven, waarin zij zich nu en dan vertoont. Het is met ons niet anders wij be- z'tten krachten, waarvan wij ons in het aliedaagsche leven, gelukkig, nauwelijks oewustzijn. Meestal vloeit het leven kalm, soms, naar het ons voorkomt, al te kalm daarheen. Het biedt zoo weinig afwisseling, het ge lijkt vaak op een winterslaap en het is goed dat ons leven in den regel dit verloop vertoont. Maar dit uitwendig vertoon kan soms zoo bedriegelijk wezen. Er ko men oogenblikken waarin die kalme oppervlakte gansch iets anders ver bergt, dat het in de diepte kookt. Nu eens zijn het de beste aandoe ningen, die in ons worden opgewekt, dan weer zijn het de droeve harts tochten, die het levensweefsel ver scheuren dat moge zijn zooals het wil, in ieder geval breekt ook bij ons vaak de storm los en woedt het onweer en dat niet altoos in de verte O— 9.) Te gelijk veranderde de voorzich tigheid van den knaap, bij het klim men zijner jaren in een koude terug houding, tot hij eindelijk een geme- üjk, in zich zeiven gekeerd en ontoegankelijk man werd, voor wien to wereld in het algemeen wel een zekere mate van achting gevoelde, ™aar wien niemand lief had, met uitzondering van wellicht een enke- jon persoon, en deze was Maurice Une, die voorheen zijn medeleerling 'n den kousenwinkel was geweest, 6,1 later zijn winkelbediende was Seworden. En toch kon er nauwelijks 'one grootere tegenstrijdigheid van harakter gevonden worden, dan er oostond bij deze jonge menschen, ™laar dat mocht nu zijn gelijk het Wide, ieder mocht Lane bijzonder °"od lijden, en zelfs het koude hart of in de diepte. Neen, ook wij ken nen den vernielenden golfslag en het felle weerlicht. Niemand onzer ont komt daaraan. En, allen weten we het we), dat die stormen het hevigst woeden in de dagen der jeugd, wanneer de lichamelijke krachten nog ongerept zijn, de zedelijke krachten nog zon der oefening. En daarom is het zoo goed, wanneer wij met den storm en het onweer kennis maken. Zij zijn het die ons leeren wie we eigenlijk zijn en waarvoor we ons het meeste te wachten hebben. Zij geven ons een onwaardeerbare mate van zelf kennis, zij openbaren ons menige verborgenheid en verrijken onze le venswijsheid, door kennis van men schen en dingen. Zeker, als de storm h;eft uitge woed, dan zal het niet zijn zonder schade, dan zal de bliksem misschien wel eens doodelijk hebben getroffen, in ieder geval menige tak zijn afge rukt, menig gebouw ingestort, me nige levensillusie voor eeuwig ver loren zijn gegaan. Maar toch is dat alles niet nutteloos geschied. We betreuren ons verlies, maar we waar- deeren ook den prijs die ervoor ver kregen is, en deze is niet te duur betaald. Aithans.... ja, althans wanneer de stormen des levens niet te vergeefs over ons hoofd gaan, niet ie vergeefs ons gemoed beroerenwanneer dit gemoed zich maar niet verhardtwanneer wij maar begrijpen wat het woeden der harts tochten, de les van den tegenspoed, de kennismaking met de ondeugd en zooveel meer, waarin de stormen op de tevenszee bestaan, ons leeren. Zoo ja, dan zullen we ze niet eens willen herroepen, gesteld dat we het konden, want dan zullen hunne aan vallen telkens zwakker, ons weer standsvermogen daarentegen steeds grooter worden, dan zal in iateren tijd een gemoedsrust ons deel zijn, waar naar we voorheen wel eens met smachtend verlangen hebben omge zien dan zullen we telkens weer vrede krijgen met het leven en zijn onvermijdelijke stormen, vrede met het eigen hart, vrede ook met Hem die in natuur en leven de stormen be- heerscht. En zullen we dat alles, zullen we die onwaardeerbare schatten, die het leven stalen, het vormen tot wat het zijn moet, verkiezen boven een rust, een kalmte, die vaak slechts be driegelijk is? Alleen de kalmte, die op den storm volgt, die is waar. Zie de natuur. Welk een geweldige kracht ontwikkelt zij op een oogenblik dat wij het 't minst vermoeden. Vroo- lijk schijnt het zonnelicht, wij waar- deeren nog de laatste warmte, de laatste kleuren en geuren; maar dan van Ephraim kon zich niet geheel sluiten voor de bekoring van het openhartig gelaat en karakter van den jongeling. En toen hij zijn vroegeren kameraad een betrekking gaf, die eene zekere mate van verantwoordelijkheid met zich bracht, was dit niet omdat hij hem voor den besten dienaar hield, dien hij met mogelijkheid kon krijgen, maar veel meer omdat hij een per soon om zich heen wenschte, die hij gaarne mocht lijden, en die hem wederkeerig lijden mocht. Doch niet zoodra had Lane zich een bestaan verworven, of hij ver liefde, naar zijn aard en karakter, op een schoon meisje, dat hij aan een tegenover gelegen venster mutsen en hoeden zag opmaken en waarmede hij spoedig huwde. Daarop kwam er een kleine familie, en met deze een reeks van ongelukken, zoodat Lane er nooit bovenop kwam. Eindelijk stierf de vrouw, en de kinderen die haar overleefden, verstrooiden zich in de wijde wereld, om daar hun brood te zoeken. Lane bleef alleen met zijne jongste dochter Mary. Ware hij nu gezond gebleven, dan had het omringt ons eensklaps een duister omhulsel, het ruischt in den hooge, en dan dan klieft een felle bliksem straal door het ruim en verheft zich de reus, om in al zijn woede op al wat omlaag is neer te storten. En nu ligt daar dat treurig beeld van verval voor ons maar, o laat het ons niet betreuren. Wij wisten dat het komen zou, maar ach, al wisten we het niet, het terugzien op hetgeen genoten is, het terugzien op een heer lijk verleden, de herinnering er aan en de dankbaarheid er voor, zijn ook deelen van het leven, het afscheid van den zomer is ook een levensbeeld. Altijd weelde, altijd voorspoed we zouden het niet kunnen dragen, het zou ons genot, onze waardeering van het goede en schoone slechts schaden. Strijd, tegenspoed, in ieder geval ver andering, afwisseling, zij stalen ons. Nu is de storm voorbij en zijn de elementen weer in evenwicht gekomen. Kalm en onbewogen blikt de natuur op het wérk harer vernielingde heerschappij van het kille noorden neemt een aanvang. Om te dooden Neen, om leven te wekken. Laat het ons niet betreuren dat de natuur hare kalmte niet kon bewaren dat ze niet blijven kon wat ze was. Ais we slechts opmerkzaam zijn geweest, dan kunnen ze ons toch niet ontgaan zijn, die on- bedriegeiijke teekenen van ontbinding en verval, die telkens en telkens weer op het einde, het onvermijdelijke einde wezen ook een beeld van ons eigen leven. Laat ons voor die teekenen het oog niet sluiten Nu heeft de krachtige hand der elementen den laatsten stoot toege bracht en eensklaps aan alles een einde gemaakt. Nog eenige malen zal de storm zich verheffen en zijn zegel drukken op zijn eigen werk en zal de stilte intreden, die wij den winterslaap noemen. Ja, het is een slaap, en die slaapt zal, naar het beeld uit een verheven mond, gezond worden. D. natuur was krank, afgemat door de weelde. Toen kwam de hand der elementen, niet om te dooden, maar om genezing te brengen. En 't zij we de gezonde, de herboren natuur, weer aanschouwen zullen of niet, de zon zal weer opgaan over het geschapene en het viooltje weer bloeien over de velden, ais de verkwikkende slaap is uitgeslapen. Brieven uiï dejlofsfad. XCI. Donker Den Haag blijft gewoonlijk voor het gfoote publiek vrijwel ver borgen, maar zoo nu en dan komen er feiten aan het licht, die herinneren aan het bestaan van de zedelijke beter kunnen gaan, maar een hevige rheumatische koorts die hem eerst aan den rand des grafs had gebracht, had zijne gezondheid zoo zeer ver zwakt dat hij niet langer in staat was zijne beroepsbezigheden waar te nemen. Daarop gaf hij den moed op en met eenige weinige overgespaarde ponden sterling in den zak, trok hij zich terug in eene donkere woning, waar hij van nu af geheel afhankelijk was van de liefde en de vlijt zijner dochter. Gedurende geheel die reeks van ongelukken, had de heer Aldridge met gestrenge oogen toegezien. Ware 't een ander dan Lane geweest, dan had hij hem laten gaan, reeds toen hij trouwde, maar op den voet, waarop hij stond, ontnam hij hem zijne betrekking niet, maar hij liet hem slechts de gevolgen zijner dwaasheid dragen. Hij had zelf zijn lot gekozen en moest het nu nemen gelijk het was. Dit deed hij dan ook niet, omdat hij het niet beter wist, Ephraim had hem meer dan eenmaal voor die dwaasheid gewaarschuwd, en hem het lot afgeschilderd waarin arme lieden zoo dikwijls vervallen duisternis waarvan geen groote stad verschoond blijft. Zoo nu weer de moord op een alleenwonende oude vrouw, met de bedoeling haar te bestelen. De feiten, voor zoover die door het onderzoek van politie en justitie zijn bekend geworden, heeft iedereen natuurlijk al uit de cou ranten vernomen en ik kan in dit opzicht geen nieuws vertellenik maak van deze laaghartige misdaad alleen melding, omdat zij weer eens op tegen de borst stuitende wijze is komen herinneren aan de misdadige typen, die de Hofstad herbergt. En op allerlei gebied Reeds meer malen maakte ik gewag van de verregaand brutale en vrij uitgebreide chantage, die in Den Haag en van daar uit in andere plaatsen wordt bedreven, de geld-afpersing waarbij het ongelukkige slachtoffer op de onbarmhartigste wijze door zijn gewe- tenloozen kwelgeest in benauwdheid wordt gebracht. Een rechtzaak, kort geleden in Amsterdam behandeld, heeft den gruwel der chantage weer eens in al zijn verschrikkelijkheid aan den dag gebracht. Maar wie zal zeggen hoevelen onder dit kwaad lijden zonder dat het bekend wordt Hoevelen hun levensgeluk zien ver nietigd, hun gemoedsrust verstoord, hun bestaan vergald door de dui- velsche praktijken der moderne vampyrs Bedoelde rechtzaak dan gold, als ik me goed herinner, een ambtenaar ter secretarie te Watergraafsmeer, een jongmensch van goede familie, met een eervolle positie en een mooie toekomst (het burgemeesterschap lachte hem toe). Noodlottiger wijze had deze jongeman kennis gemaakt met een jonge dame (zoo zal ik haar hier maar noemen), die weidra bleek een kennis te zijn, die zich niet meer van de hals liet schuiven, maar zich integendeel steeds hechter vastklampte aan onzen veelbelovenden jongeling. Ook bleek zij een zeer dure kennis te zijn en dat wel in onrustbarend stijgende mate. Steeds hooger stelde zij haareischen tot ver boven de draagkracht van haar „vriend", en zij wist steeds weer die eischen door te drijven door te dreigen onzen jonkman te zullen compromitteeren en daardoor hem van zijn positie te berooven .en zijn toekomst te vernietigen. De ongeluk kige moest wel toegeven zijn leven stond op het spel. Ten slotte be zorgde hij zijn lastige „vriendin" een pension in Den Haag, een positie dus, naar hij meende, waarin zij zijn verdere hulp zou kunnen ontberen. Ach arme Toen begon de kwelling pas, want nu werd van uit Den Haag het vreeselrjke werk der chantage op grooten voet voortgezet door den als zij verlieven en trouwen. Zijne natuurlijke gierigheid zeide hem, dat indien hij aan zuik een domheid voet gaf, hij eene onrechtvaardigheid je gens andere jonge lieden zou be gaan. Hij bediende zich van Lane als van een spiegel, waarin hij zijn eigen wijsheid en overleg kon zien, en hij liet hem in zijne ellende, op dat eene ondersteuning het nut dier ellende niet zou verzwakken. Daar overigens het oude huis in de Thomas straat dat hem toebehoorde, juist leeg werd, verkreeg hij toch zooveel van zichzelven, dat hij zijn ouden klerk liet zeggen dat hij het kon be wonen wanneer hij wilde. Eenige jaren voor de laatste ge beurtenissen plaats grepen, gevoelde de heer Aldridge hoe zeer hij zich ook tegen het huwelijk had verklaard, zich bekropen door een wensch, die bij oude vrijers zoo dikwijls opkomt hij wilde namenlijk voor zijn vermo gen een erfgenaam van zijn naam en bloed. Voor zooveel hij zich her innerde, had hij slechts twee bloed verwanten gehad, een broeder en eene zuster. De laatste had, toen Ephraim een knaap was, een knappen souteneur der vrouw, een van die laagste der allerlaagste individuen waaraan de Hofstad helaas zoo rijk is. Het ging niet meer om honderden, maar om duizenden, duizenden die de jongeman niet bezat. En er ge beurde wat wel bijna niet kon uit blijven hij vergreep zich aan hem toevertrouwde gemeentegeiden, kwam er toe om zooals men dat noemt het eene gat met het andere te stoppen, teneinde aan de steeds ioï- nemende en steeds klemmender eischen uit Den Haag te kunnen voldoen het gat werd steeds grooter, hopeloos groot en weldra volgde natuurlijk de ontdekking, het schan daal, de arrestatie, de rechtszaak, het vonnis en nu zal de gevangen schap de serie van ellenden besluiten. Van de kwelling zijner belagers is de jongeman nu verlost. Maar ten koste van zijn positie, van zijn toekomst, van alles wat het leven voor hem waardevol maakte. Diep-treurig inderdaad. En het chanteurs-stelletje zal nu wel weer naar nieuwe slachtoffers omzien, slachtoffers die argeloos in hun listig gespannen strikken zullen loo- pen, dank zij het zelden falende lokaas van dien vermaledijden vorm van „liefde", waaraan het groote stadsleven zoo rijk en daardoor zoo arm is. De politie Helaas, zij vermag niet veel tegen dit kwaad. In den regel breekt voor haar de tijd tot krachtig ingrijpen eerst aan als de slachtoffers gemaakt zijn. Preventief kan in dezen alleen ieder voor zich zelf zorgen, n. I. door zich te ont houden van alles wat aan loerende chanteurs (en men is nooit en ner gens tegen hen beveiligd) een wapen kan in handen geven. Maar zelfs dan is men niet veilig voor de praktijken der afpersers, die zich niet ontzien om aan onschuldigen een strik te spannen waar men argeloos inloopt. En de „Roode Pet", is er ook nog Na al deze verdrietelijkheid mag ik nog wel iets vroolijks vertellen, een aardig tooneeltje uit „Scala", het wijd en zijd bekende variété-theater. Kort gele ien werd daar een van de avondvoorstellingen bijgewoond door het bestuur en enkele leden der Ne- derl. Luchtvaartvereeniging, onder wie zich ook de beroemd-geworden Nederlandsche vlieger Wijnmalen be vond, die tot kort geleden 't hoog terecord hield en die van Parijs naar Brussel en terug vloog. Eerst had het zeer talrijke publiek hem niet in de gaten, maar gedurende de pauze ging de mare zijner aanwezig heid van mond tot mond en toen nu onze kranige avia'eur uit den foyer in de zaal terugkeerde, stonden allen op en juichten hem toeenfin zooals men de „helden der lucht" in sergeant van een afmarcheerend re giment gehuwd en zij was met hem meegetrokken. Zij zag hare familie niet weder, maar zij had toch eenige jaren lang briefwisseling met hare bloedverwanten onderhouden, waaruit deze hadden vernomen, dat zij ge lukkig en tevreden was, dat haar man het wegens zijn goed gedrag tot vaandrig had gebracht, dat zij een kind hadden en dat zij voornemens waren, zich in te schepen naar Oost- Indië. Zijne broeder met wien hij be stendig een zekere mate van vriend schappelijk verkeer had onderhouden, had zich in Londen neergezet als zadelmaker en het ging hem tamelijk goed. Op grond van dit laatste schonk Ephraim hem ook zijn achting en nu hij behoefte gevoelde aan een erfgenaam, zag hij om in die richting, of hij er zulk een kon vinden. Hij ging derhalve naar Londen, maakte kennis met de familie, en koos den jongen Jonas uit, die naar ieders zeggen, zoowel wat zijn uiterlijk als zijn karakter betrof, een afbeeld sel van hem zeiven was. (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Vlissingse Courant | 1910 | | pagina 1