mie Blad. HUISi 24 October No. 250 48e Jaargang. 1910. Maandhg il nunimer bestaat uit Z biadeti. Brieven uit de jlofsfad. Prijs per drie maanden 1.30. Franco per post 1.50. Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bij alle Boek handelaren, Postdirecteuren of rechtstreeks bij den Uitgever F. VAN DE VELDE Jr., Kleine Markt 58. ADVERTENTIÈN van 1—4 regels ƒ0.40. Voor eiken regel meer 10 cent. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie, wordt de prijs slechts twee maal berekend. Groote letters en clichés naar plaatsruimte. Verschijnt dagelijks, uitgezonderd op Zon- en Feestdagen. TELEFOONNUMMER 10. flbonnements-fldoertentiën op zeer uoordeelige oooruiaarden Een wijze heeft er op gezinspeeld, jt het uitnemendste onzer jaren slechts moeite en verdriet oplevert. Die levensbeschouwing is misschien wel eenigszins zwaarmoedig. Er zijn ten minste uitzonderingen genoeg maar onze wijze heeft waarschijnlijk meer het oog gehad op het gros der menschen. En inderdaad, velen onzer hebben voortdurend met moeite en tegenspoeden te kampen heel natuur- trouwens, waar onze invloed op de omstandigheden zoo gering is. Al ware het, trouwens, dat die in vloed veel grooter was, het zou waar schijnlijk niet veel beter gaan. Nu reeds doen we vaak verkeerde dingen din gen die we o zoo gaarne ongedaan zouden willen maken of opnieuw, op eene andere wijze behandelen. Ware onze invloed op de gebeurtenissen van het leven aanmerkelijk grooter, dan zouden we vermoedelijk nog meer van die misstappen doen en ons leven zou niet gelukkiger worden want elke misstap, elke misrekening, iedere ver gissing zelfs, heeft eenig gevolg, en al die gevolgen moeten wij toch dragen. Het is een echt menschelijk en ook een zeer edel streven, om aan het leven een bepaalde richting te geven en met vasten tred een wezenlijk doel le volgenmaar de wetenschap, dat zoovele omstandigheden ons streven en werken kunnen dwarsboomen, maant ons tot voorzichtigheid. Hoe voorzichtiger wij bij ons handelen te werk gaan, hoe minder wij wagen, hoe grooter het uitzicht wordt op ver mindering van den tegenspoed en daardoor op verhooging van levens geluk. Zelfs dan zal ons leven toch nim mer geheel beantwoorden aan onze verwachtingen want hoe voorzichtig en gematigd we ook te werk gaan, hoeveel besef we ook hebben van plicht en verantwoordelijkheid, nooit zullen we aiies kunnen vermijden wat op ons leven een minder gewensch- ien invloed heeft. En bovendien wer ken er allerlei krachten op ons leven in, waarover onze macht zich niet uitstrekt. Als dan zou telkens teleurstelling ons deel zijn, in kleine of in groote akenwanneer telkens iets voorkomt dat ons hindert of bedroeft en we zoo telkens bedrogen uitkomen, onze on macht moeten ondervinden en ervaren dat de eene illusie wegvalt na de -o— 69.) 'k weet natuurlijk wel, dat ik je doe schrikken, met dit verzoek. Of Goldammer je met rust zal laten, ik je ook niet zeggen. Ik weet %n, dat ik het voor je plicht joud om naar huis te komen. Al fel andere zal later wel terecht komen. Marie zat op den rand van haar eed en peinsde over haar toestand, 'i moest natuurlijk zoo spoedig mo- jpk vertrekken. Doch de gedachte, ;at zij Goldanimer weer terug zon '"n, en de vrees, dat hij zijn recht ?P haar zóu laten gelden, deden haar beven. Aan Goldammer toe te behooren, c"oen haar nog minder mogelijk an ooit te voren, als zij aan Hen- dacht. "'i gevoelde ook, dat zij haar goe- andere, dan zullen we zoo zachtjes aan toch wel tot de overtuiging komen, dat de wijze der oudheid het zoo heel ver niet mis had. Wanneer we nog verkeeren in 's levens lente, nog maar eventjes op de baan zijn getreden en al onze illu- siën nog bezitten, dan kunnen we dat nog zoo niet inzien maar wanneer de jaren klimmen, dan begint men den druk van het leven meer ie gevoelen en kan de zonneschijn soms zoo vaak en zoo lang uitblij-ven, dat men het leven nauwelijks meer begeert. Gelukkig zijn het meestal maar oogenblikken, waarin eene dergelijke gemoeds-gesteldheid zich van ons meester maakt. Wanneer alles voorbij schijnt, wanneer men geene verwach ting meer kan koesteren en alle ullusies vervlogen zijn, dan blijft er in het diepst van het hart toch nog een kleine, maar onwaardeerbare schat achter, die wij de hoop noemen. Eigenlijk weten wi) niet wat dat is, maar we maken er toch onophoudelijk kennis mee en ondergaan er telkens den invloed van. De hoop is als een eerste voorjaars bloem, die zich schuchter verheft boven het grauw der aarde maar ze groeit snel en vervult met hare liefelijke geuren de ledige menschen- ziel. Met de herboren hoop in het hart kunnen we lachen door onze tranen heen en het schijnt ons toe of het waas, dat over alles lag, is weg genomen, of de zon eensklaps van achter het wolkenfloers te voorschijn treedt. En dan komen langzamerhand de illusies en de verwachtingen ook weer de ledige plaatsen innemen. Al wat ons omringt is eigenlijk slechts eene afschaduwing van ons innerlijk leven. Als het binnen in ons duister is, dan schijnt het daar bui ten ook zoo te zijn. Zoodra we weer hopen begint aiies lichter te worden. Laat dat veelal schijn wezen, 't is toch ook waar dat de hoop het leven onderhoudt, want, op een enkele uit zondering na, komt zij altijd, omdat zij voortspruit uit de behoefte van het leven aan warmte en licht. Zeker zal de invloed van deze kostelijke gave veel van onze per soonlijkheid afhangen. Die ernstig en volhardend naar iets streeft zai, ook wanneer hij aanvankelijk het doel niet mocht bereiken, toch blijven ho pen en na de eerste teleurstellingen het hoofd weer opheffen en den strijd voortzettenmaar daarom is die trouwe metgezel van den mensch dan ook nooit genoeg te waardeeren want zij is niet alleen een onveran derlijk lichtende ster, maar zij heeft ook groote practische waarde, omdat zij ons er voor behoedt, in ontmoe diging neer te zitten. Met haar kun nen wij aan den arbeid biijven en gelooven aan levensgeluk. Zonder dat geloof heeft het leven geen doel den grootvader verschuldigd was, hem nu te zeggen, dat hij niet alles wist, en dat zij het gewichtige ge heim van haar leven voor hem ver zwegen had. Zij nam spoedig een besluit, sprong op en ging met den brief open in de hand naar zijn kamer. Zij vond hem op zijn gewone plaats zitten. Hij knikte haar vriendelijk toe en zij trad beschroomd nader. „Grootvader," stamelde zij bewo gen, „mijn vader is ziek. ik moet zoo spoedig mogelijk naar Berlijn." „Natuurlijk, kind, ais je vader je noodig heeft." „O grootvader, ik heb u nog iets te zeggen iets verschrikkelijks, dat ik u moet bekennen." Zij zonk voor hem neer, legde haar armen op zijn knieën en steun de haar gloeiend gelaat op de han den. Nauwelijks verstaanbaar stamel de zij„ik heb verkeerd gehandeld ik weet heelemaai niet, hoe ik het u moet zeggen. Wees niet boos, ver acht mij niet, denk eens grootvader, ik was juist met dien afschuwelijken Goldammer op het raadhuis getrouwd, toen Hans mij zeide, dat hij geld meermaar dat geloof kan alieen levendig blijven door de hoop, die in duistere tijden hare wonderen ver richt. En juist omdat die duistere tijden geen zeldzaamheid zijn en rampen en teleurstellingen zulk een groot deel van het leven innemen, daarom is de hoop zoo onmisbaar. En dat de hoop dikwijls op teleur stelling uitloopt, ook dat is een voor recht. Wij hebben niet alleen den zonneschijn in het leven noodig, maar ook wel degelijk storm, regen en koude. Die zullen ons kracht en door zettingsvermogen schenken en, zoo de strijd niet steeds tot overwinning voert, dan zullen zij toch onze krach ten stalen tot anderen en nieuwen s rijd. Wel beschouwd, maakt het toch de schoonheid van het leven uit, dat het een strijd is. Wie zich krachtig ge voelt, heeft aan strijd behoefte. Deze geeft ons de indrukken, de gewaar wordingen en de gedachten die wij begeeren. Maar daarom is ook de hoop, die het strijden mogelijk maakt, en niet de vervulling van de hoop, het ware geluk en de ware kracht van het leven. Zeker hebben we, menschen als we zijn, ook nu en dan behoefte aan de bereiking van een voorgesteld doelmaar gelukkig is dan ook geen leven zóó donker, dat het enkel te leurstellingen brengt, 't Komt er maar op aan om met weinig tevreden en voor weinig dankbaar te zijti, en met die gezindheid zullen we 't niet te spoedig opgeven, de hoop niet te spoedig laten sterven. Voor den een is het begin van het leven het ge lukkigst, voor den ander het einde. Niemand van ons weet wanneer hij zijn wenschen vervuld zal zien. Ver vuld worden kunnen ze in elk geva! mits we het niet opgevenmits de hoop blijve bloeien ook in de meest teleurgestelde ziel, en laat het ons wèl bedenken mits we zorg dragen, dat het niet ontbreke aan grond, o-n te kunnen en te mogen hopen. LXXXIX. C'est le ridicule qui tue Den Haag is den laafsten tijd zóo vol gev/eestvan Olieslagers'beroem den naam, dat verstandige menschen er wel beu van moeten geworden zijn. 't Wasch heusch te erg. Vanaf het oogenblik dat de „koene luchtheld" op zijn uitstapje RotterdamScheve- ningen over de Hofstad was heenge- snord begonnen zich bedenkelijke tee kenen van Olieslagers-razernij te ver- toonen en zoodra er sprake was van zijn vertoeningen in Den Haag, liep het de spuigaten uit. Reeds lang voor had, en dat hij nu voor mijn vader wilde zorgen, en dat dus mijn zelf opoffering niet noodig was. Toen maakte de vertwijfeling mij radeloos, ik stoorde mij niet aan de verbin tenis en nog voordat wij naar de kerk reden, nam ik de vlucht." Na deze moeilijke bekentenis, die haar de liefde en de achting van den ouden man zou ontnemen, kromp zij ineen, sloeg met de handen voor het gelaat en snikte zoo hevig, dat haar geheele lichaam er van schokte. „Kind, dat is een ieelijke geschie denis 1" Dietrich Kruse boog het hoofd, legde nadenkend de handen op de knieën en begon zeer ern stig„Dus naar recht en wet ben jij, ongelukkig meisje, ge'rouwd. Hm hm. En ik heb altijd gedacht, dat je nog vrij was. En ik hoopte nog wel, dat je nog eens met Hen drik Zij vloog op. „O, HendrikHij heeft om mijn hand gevraagd. En ik bemin hem met geheel mijn hart. Maar dat kon nu niet zijn, en toen heb ik hem gezegd, dat ik gehuwd ben." Iets ais een schemering van hoop de man zelf er in opsteeg, was de lucht in Den Haag ditmaal niet de vermaarde „Hoflucht" vol van zijn naam. Er was geen gesprek, binnen- of buitenshuis, waarvan Olieslagers niet het onderwerp was in sociëteiten en koffiehuizen, op kantoren en werkplaatsen, op straat, ja letterlijk overal was het schier van niets anders dan van Olieslagers dat er gesproken werdde revolutie in Portugal, de spoorwegstaking in Frankrijk, waren kleinigheden waarop men ternauwernood lette. En de lieve jeugd had het nog drukker over „Jan" aan de ouderen. Op school gingen de wijze lessen van de mees ters 't eene oor in en 't andere uit omdat de jonge hersentjes overvol waren van... Olieslagers. Sportachtige jongelingen en Habeës- serige meiskes dweepte gezamenlijk met „Olie", zooals de Belg al heel gauw familiair-weg heettevan 's morgens vroeg tot 's avonds laat galmde langs de straten het schoone lied van „Olieslagers, Olieslagers stijg je nog eens op", hetzelfde lied dat ook door middel van draaiorgelsen andere straat instrumenten op allerlei manieren den lof van den grooten vliegmensch verkondigde. De bladen brachten ellenlange artikelen met allerhande wetenswaardigheden omtrent den held van den dag en zijn portret was om zoo te zeggen dagelijks je ontbijt, lunch, middagmaal en souper. Zelfs 's nachts droomde je van Olieslagers, of je wilde of niet. Maar toen de groote man (figuurlijk gesproken, want letterlijk is hij een tieel klein mannetje) eenmaal in de Hofstad was geariiveerd, kende de aanbidding geen grenzen meer. Een vorstelijk personaadje van 't bovenste plankje had men niet met meer warmte en., overdrijving kunnen huldigenmisschien is er nog nooit in Den Haag zoo'n algemeene be langstelling geweest als dezeBelgische jonge man heeft ondervonden. Zelf heb ik „paff" gestaan van de reus achtige menschenmassa's, die, in be dwang gehouden door een legertje politiemannen te voet en te paard, Zondag jl. het terrein van Houtrust en de omgeving tot op grooten afstand letterlijk zwart maakten. Van de duinen bi] de boschjes van Poot was schier geen zand meer te be kennen rond het heele uitgestrekte sportterrein, dat zelf wemelde van de menschen, was een dikke zoom van niet-betalende kijkers, de hemel weet hoeve 1 duizenden en tienduizenden. Automobielen en rijtuigen... letterlijk niet te telien Menschenboofden voor alle ramen aan die zijde van de stad, menschen op alle daken, menschen, menschen overal en altijd maar meer... En allen wachtten, uren lang, gedul- vloog over het gelaat van den ouden man. Dus hadden beiden, die hij reeds lang voor elkander bestemd had, elkaar toch lief, en niets anders dan die vreemde echtverbintenis stond tusschen hen. „Marie," zeide hij op veei zachte- ren toon, „zou je dan niet weer van Goldammer vrij kunnen komen „Ach, ik weet er niets van, groot vader. Het is mij nu precies, alsof ik in het hoi van den leeuw ga, als ik terugkeer in het huis van dien man, die zulk een onbetwistbaar recht op mij bezit. Maar gij ziet zelf, dat ik niet anders kan, mijn zieke vader roept mij, en ik moet het dus wagen." „Nu, luister eens. Je hebt den man een jaar lang, kwaadwillig verlaten," zooals het in de wet heet. Blijf nu volhouden tegenover hem, laat je niet bepratenzulk een huwelijk moet ontbonden '-unnen worden." Met vroolijk schitterende oogen riep zij„U meent dus, dat wij scheiding kunnen krijgen O, wat geeft me die gedachte moed 1 Ais ge mij bijstaat, durf ik gerust naar Ber lijn gaan dig, vol verwachting, om in een dol gejubel uit te barsten toen eindelijk de „reuzen-glazenmaker" (want daar gelijkt het toestel het meeste op) snorrend de lucht inging en in fraaie bogen boven de menschenhoofden rondvloog, steeds hooger, tot hij naar Delft koerste om daar te keeren. Nu is het werkelijk een grootsch schouwspel, een mensch zoo hoog in de lucht te zien, gezeten in een rank en elegant toestel dat hem met groote snelheid brengt waarheen hij wil, de mensch beheerscher van de lucht. Het was een zeer bijzondere sen satie, den menschvogel heel hoog en heel ver, steeds kleiner wordend tot een enkel stipje te zien verdwijnen in de reeds door 't avondrood getinte herfstlucht. Dan maakt men met al die duizenden de spanning mee van het wachten, van het eenigszins angstig turen in de ijle lucht, zoeken aan het wijde hemelgewelf, tot er opeens weer een gejubel opstijg', zwak eerst, dan donderend uit al die kelen, terwijl tallooze armen wijzen omhoog, in de verte, waar de donkere stip weer verschenen is, grooter wordt, vieugelvormen aanneemt en met groote snelheid nader vliegt om weer boven onze hoofden in kringen rond te snorren, te dalen en, vrij plotseling, neer te zinken op den grond als een vogel die neerstrijkt, drijvend op zijn gespreide wieken. Dan, even later, Olieslagers' triomf tocht, Uterug naar zijn hotel in zijn met tal van kleurige vlaggetjes ge sierde auto. Het geleek wel de intocht van een triomfator, van een smakelijk verhaaltje in een jongensboek netjes nagemaakt. Daar ging de held, om geven door bereden politie-mannen, die moeite hadden de dichte op dringende, juichende, jubelende men schenmassa's van de auto af te houden. En nog uren nadat dit vlugge voertuig den vliegman had wegge voerd, stroomden de opgetogen Ha genaars en vreemdelingen stadwaarts; auto's en rijtuigen moesten bijna een uur wachten voor ze het terrein konden verlaten. En intusschen werd er over niets gesproken dan Olieslagers, Olie slagers „und kein Ende". Steeds grooter afmetingen namen de won derlijke verhalen van Olieslagers' succes aande dwaze brieven van dwaze Haagsche dames, die hem dagelijks in zijn hotel bereiken, zijn leuke antwoorden, soms door hem in zijn typische Vlaamsche taaltje gegeven de merkwaardige woorden, door Zijn Beroemdheid gesproken, de schatten die hij verdient, zijn toe komstplannen, zijn wiel- en motor- fietsremmers-verleden en wat al niet meer. Neen waarlijk, hel is te gek. Het Haar toebereidselen voor de reis waren spoedig gemaakt. De goede Rika wenschte haar een teeder vaar wel en tot weerziens. Toen reed grootvader haar naar het station. Toen zij in den trein stapte, fluis terde de oude man haar met een lachje toe „Wees maar gerust, lieve meid, ik zal je wel hulp zenden. Hier, neem dat aan, dan heb je zelf geld," en hij drukte haar een pakje in de hand. Wat bedoelde grootvader Hij zou haar hulp zenden, zou Hendrik ko men, om haar bij te staan O, als dat mogelijk was, met hem aan haar zijde zou zij vrij worden vrij en gelukkig I De trein vertrok en Marie voelde, dat zij met geheel haar hart aan het hier gevonden tehuis hing. Het ge luk van het landleven had zij hier voor het eerst gesmaakt. Zij had bloeiende boomen, golvende velden, geuren kleurenpracht van de bloemen, het woud en de heide in hun rooden glans, vruchtboomen en het genoegen van zaaien en oogsten leeren kennen. (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Vlissingse Courant | 1910 | | pagina 1