23 Juli.
1910.
Feuilleton*
No, 172
48e Jaargang.
Maandag
gjj deze Courant behoort een Bijvoegsel.
Gemeentebestuur.,
bekendmaking.
VROOLIJKHEIP.
Brieven uit de jlofsfad.
mmm
VLISSINGSCHE COURANT.
Prijs per drie maanden 1.30. Franco per post 1.50.
Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bij alle Boek
handelaren, Postdirecteuren of rechtstreeks bij den Uitgever
F. VAN DE VELDE Jr., Kleine Markt 58.
ADVERTENTIËN van 14 regels ƒ0.40. Voor eiken regel
meer 10 cent. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde
advertentie, wordt de prijs slechts twee maal berekend. Qroote
letters en clichés naar plaatsruimte.
Verschijnt dagelijks, uitgezonderd op Zon- Feestdagen.
TELEFOONNUMMER 10.
Aangifte van nieuwe leerlingen voor
de openbare lagere scholen.
Burgemeester en Wethouders van
Vlissingen
brengen ter kennis van belangheb
bende ouders of voogden, die hunne
kinderen of pupillen met den nieuwen
cursus (aanvangende 15 Aug. e.k.)
wenschen toegelaten te zien toteene
der openbare lagere scholen in deze
ccniGGntCj
dat van af Maandag 18 Juli tot en
met Maandag 1 Augustus e.k., uitslui
tend ter gemeente-secretarie (griffie)
iederen werkdag van des voormiddags
9 tot 12 uren, gelegenheid tot aangifte
van nieuwe leerlingen voor die scho
len gegeven wordt;
en dat ingeschreven kunnen worden
alle kinderen, die op het tijdstip der
toelating den zesjarigen leeftijd zullen
hebben bereikt en bovendien voor de
scholen C (Groenewoud), D (Groote
Markt! en E (Wagenaarstraat), zij die
vóór 15 Februari 1911 zes jaar worden.
Hun, die in het bezit van een trouw
boekje zijn, wordt verzocht dit bij de
aangifte mede te brengen.
Vlissingen, den 15 Juli 1910.
Burg. en Weth. voornoemd,
VAN DOORN VAN KOUDEKERKE.
De secretaris,
W1TTF.VEEN.
Wat is toch vroolijkheid waar
uit komt zij voort hoe openbaart
zij zich
Ziedaar vragen, wier oplossing
menig wijsgeer moeite kostte, en dat
is vreemd genoeg, waar immers
niemand bestaat, die niet meermalen
in het leven in een toestand heeft
verkeerd, waaraan hij zelf of anderen
den naam van vroolijkheid hebben
gegeven.
Zonder twijfel hebben wij allen het
meest in zulk een toestand verkeerd
in de dagen onzer jeugd. Zeker, er
zijn wel vele kleinen, die een droeve
jeugd hebben maar het kind gevoelt
nog niet zoo diep en wanneer het, en
dat heelt allicht plaats, zijn lijden een
oqgenblik vergeten kan en zich geheel
kan overgeven aan iets wat het aan
genaam stemt, dan komt het er allicht
toe, om het aangename, prettige
gevoel, waarvan het vervuld is, naar
buiten te openbaren dooi meer onge
wone geluiden en gebaren. Als wij
de kleinen zoo zien huppelen, zingen
en lachen, hun opgewekt taaltje hooren
en hunne stralende aangezichtjes zien,
dan zeggen wij dat ze vroolijk zijn.
31.)
-o—
Geen van beiden sprak een woord,
en met angstige spanning zweefden
hun blikken altoos weder naar de
hun aangeduide openstaande deur.
Een enkel man stond er in. Zij hielden
hem voor een tot het tooneel be-
hoorend arbeider. Hij had een ver
kleurd rood wollen hemd aanzijn
bleek gelaat was door goed onder
houden krullend bruin haar omgeven.
Hij scheen noch op de beide echtge-
nooten, noch op de menigte straat
slijpers in verschillende kleederdracht
te letten, die op grooter of kleiner
afstand de straat verlevendigden.
De straatslijpers wachtten waar
schijnlijk op het einde der repetitie,
cm de eene of andere kunstenares
hun hulde te bewijzen.
tets meer ter zijde stonden eenige
rijtuigen, om sommige leden van het
Dat is de ware vroolijkheid, die
van het kind, omdat ze volkomen
natuurlijk is, nooit vooraf gezocht,
niet door kunstmiddelen opgewekt,
niet overdreven en daarom ook niet
leidende tot onvoldaanheid.
Nu wij de ongekunstelde uiting van
blijdschap van het kind, die wij
vroolijkheid noemen, geschetst hebben,
nu hebben wij, wel beschouwd,
tevens het antwoord gegeven op de
drie vragen, die wij hierboven stelden.
Inderdaad is vroolijkheid niets an
ders dan het door uitwendige teekenen
doen blijken van innerlijke blijdschap
zij komt dus uitsluitend voort uit
een gevoel van geluk, voldaanheid,
tevredenheid dit gevoel brengt den
mensch in een toestand die men
blijdschap noemt, een toestand die op
zich zelf met uitwendige dingen niets
te maken heeftmaar die toch een
zekeren druk, een zekere spanning
doet ontstaan. Welnu, wanneer die
spanning te sterk wordt, dan ontstaat
er een aandrang om door uitwendige
teekenen aan de innerlijke gevoelens
lucht te geven, en wanneer die aan
drang te sterk wordt, dan volgt de
uitbarsting, die op zichzelve weldadig
aandoet.
In die omstandigheid is iemand,
die overluid lacht, zeker geen zot;
want de natuur, aan welker aandrang
hij toegeeft, maakt geen zotten. Maar
dit neemt niet weg, dat iemand, door
overluid te lachen, zich wel zot kan
aanstellen, zoo goed als hij zich een
zot kan toonen, door het maken van
overdreven gebaren, door luid te
zingen, of liever te gillen en te
schreeuwen.
Dit alles heeft met vroolijkheid
niets te maken.
Waarom niet?
In de eerste plaats, omdat de natuur
er nooit aanleiding toe geeft.
De spanning, die de innerlijke
blijdschap van het gemoed doet ont
staan, zoekt wel een uitweg en het
doet een mensch goed, als hij eens
een prettig gezicht kan vertoonen,
een lied doen hooren, in een gullen
lach uitbarstenmaar toch blijft het
waar dat de natuur zich zelf altijd
weer een breidel aanlegt. De waar
achtig van blijdschap vervulde, de
innig gelukkige, de werkelijk tevre
dene mensch, zal nooit de behoefte
gevoelen om die gewenschte gemoeds
toestand door buitensporig
heden aan den dag te leggen.
Wanneer wij iemand, of geheele
groepen van menschen, zich zoo
dwaas zien aanstellen, dan keuren wij
dat terecht af, niet omdat wij hun
geen vroolijkheid zouden gunnen,
waarin op zich zelfs niets onbetame
lijks gelegen is, maar omdat wij zeer
goed weten, dat de ware grond der
vroolijkheid hier ontbreekt. Er is geen
inneriijke aandrang, in den zin dien
tooneel naar hun woning ie brengen.
Daar Luciles vermaardheid tot in
de afgelegensfe wijken der stad was
doorgedrongen, had de tegenwoor
digheid van zooveel menschen niets
bevreemdends. Ook Percy was er
niet over verwonderd. Hij bevond
zich in den schouwburg in een op
de straat uitziend vertrek gel ijkvloers,
waar hij door de een weinig ge
opende vensterluiken al wat op de
straat gebeurde kon opmerken. Met
koortsachtige onrust volgde hij met
zijn blik de bewegingen van den
werktuigkundige en diens vrouw,
voor wien een zwakke schemering
van hoop, dat zij eenig bericht om
trent hun verloren kind zouden er
langen, voldoende was geweest om
hen met het grootste ongeduld en in
pijnlijke spanning de verwachte
mededeelingen tegemoet te doen zien.
Percy's gelaat was donkerrood.
Als een afspiegeling van de hem
bestormende gewaarwordingen zweef
den zijn oogen rusteloos heen en
weer tusschen de talrijke voetgan
gers, de rijtuigen en het treurend
ouderpaar, 't Was hem alsof hij, na
hét voorschrijven van een artsenij
wij bedoelen. Er is wel aandrang,
maar een waaraan men niet behoorde
toe te geven, omdat hij leidt tot een
toestand, waarin men zichzelf vergeet
en geen maat weet te houden waarin
men van het eene in het andere
vervalt en zeer goed kan komen tot
dingen, die strenge afkeuring ver
dienen.
Die onverstandige vroolijkheid zal
misschien op het oogenblik geven
wat men juist verlangde maar als
de opwinding, waarin men zich zelf
heeft gebracht, voorbij is, dan zal zij
zeker geen voldaanheid geven en
juist die voldaanheid is het gevolg
der ware vroolijkheid.
Wij volwassenen, mogen bovendien
nimmer vergeten dat wij geen kinderen
meer zijn en ons daarom ook niet
meer als kinderen mogen gedragen.
Dat wil zeggen, wij mogen wel kin
derlijk wezen en moeten het zelfs
zijn; maar als wij volwassenen, tot
uitersten overslaan, dan zijn wij niet
kinderlijk meer, maar kinderachtig.
Een kind kan in zijn vroolijkheid
wel eens tot een uiterste overslaan
maar dan is die buitensporigheid
altijd nog van tamelijk onschuldigen
aard. Men kan van het kind bezwaar
lijk vergen, dat het altoos een wacht
voor zijne lippen zal hebben en zich
zelf geheel in toom zal kunnen houden.
Met ons, volwassenen, is dat toch
heel anders. De achtergrond van ernst
mag nooit geheel ontbreken. Wij
weten zeer goed hoe ver wij gaan
kunnen en gaan mogen en aan die
grenzen behooren wij ons te houden.
Een mensch die zich niet meer weet.
te beheersche.n, die met bespottelijk
overdreven gebaren, bruilende en
springende zijn zoogenaamde blijd
schap uit, is eigenlijk een verachtelijk
wezen, omdat hij, laat het dan tijdelijk
wezen, juist datgene heeft uitgeschud,
wat den mensch tot mensch maakt.
Hij is op zijn manier vröoüjk, maar
zeker niet met eere
Het is er verre van verwijderd, dat
wij in alle dingen slechts kwaad
zouden zien. Wij zouden den mensch
beklagen, die opzettelijk, stelselmatig,
elke uiting van vroolijkheid weerde
en op zijn tijd niet eens wist mee
te doen. Wij zouden vreezen dat hij
de natuur zocht te dooden een vrij
nuttelooze pogingwant als men dè
natuur de voordeur uitjaagt, komt zij
de achterdeur weer in. Wij zouden
ook vreezen, dat zoo iemand zichzelf
zou berooven van menig waar en
onschuldig genot.
't Is kinderachtig, zóó te handelen,
aisof men een gulle, blijde lach, een
vroolijk lied, onfatsoenlijk vindt
kinderachtig omdat het zoo onna
tuurlijk is. De mensch heeft wei de
gelijk behoefte aan eenige afwisseling
en afleiding, aan uitspanning en ge-
dat tusschen leven en dood zou be
slissen, aan een bed van een zwaren
kranke stond, bij wiens behandeling
het hart levendiger sprak dan het
wetenschappelijk onderzoek. Tegelijk
luisterde hij naar de met tusschen-
poozen ruischende muziek in de
tooneeizaal, die uit de verte slechts
flauw zijn oor bereikte. Eindeloos
schenen hem de minuten toe voor
dat de repetitie eindigde, en smar
telijk verlangde hij naar het oogen
blik, waarop de angstig gekoesterde
hoop verwezenlijkt of geheel ver
nietigd zou worden. Nu zweeg de
muziek, en de gangen achter het
tooneel begonnen levendig te worden.
Percy leunde bij het venster tegen
den muur.
De sterke man scheen zwak als
een kind te zijn geworden, alle
krachten verloren te hebben.
Daar hoorde hij het dof geluid
van zware voetstappen. Terstond
daarna werd op de deur geklopt.
't Was een teeken van John Chi
naman, dat hij zich naar de hem
gegeven bevelen had gedragen
vervolgens hoorde hij hem naar
buiten gaan.
ftbonnements-Aduertenfiën op zeer uoordeelige uooriuaarden
not. Dat is heel wat anders dan
ruwheid en ongemanierdheid.
Het leven is ernstig en moet dat
blijvenmaar het leven is geen
woestijn en geen nacht. Telkens ont
moeten wij eens een groen plekje,
telkens boort de zon door de wolken
heen. Wij hebben onze gelukkige
oogenblikken, die stemmen tot blijd
schap en ons nooden daaraan uiting
te geven.
Ook dankbaarheid stemt tot blijd
schap, wanneer we bedenken dat
het leven zoo schoon en zoo veel
goeds ons gegeven is. Er zijn vrij
wat heerlijke dingen, die het hart
van vreugde in ons kunnen doen op
springen dan moeten wij dat niet
terughouden, maar er even dankbare
uiting aan geven.
Eigenlijk kunnen we in alle goede
dingen bronnen van nieuwe levens
lust en van nieuwe levenskracht
vinden, en daartoe behoort ook de
vroolijkheid. Zij is als het ware
het branden van het levens
lampje en het zal zoowel ons als
anderen goed doen, wanneer het een
helder, zuiver licht om zich ver
spreidt.
LXXVÏl.
We beschouwen ons Haagje graag
zoo'n beetje als ons „klein-Parijs"
en we doen dus graag Parijs zoowat
nain het klein, erg in het klein.
in 't provinciaal-klein eigenlijk. In de
week, die we nu pas ouder gewor
den zijn, hebben we zelfs de grouie
overstrooming van Parijs nagebootst...
ook in 't klein natuurlijk, maar een
overstrooming was het toch wel
't Was enorm, zooveel water als daar
Maandagmorgen in alle vroegte op
onze stad is komen neergieten 55
cM. in anderhalf uur, als ik me niet
vergis Net als Parijs stonden heele
straten blank, zag je groote en kleine,
dikke en dunne, oude en jonge
menschen wanhopig of welgemoed
op bloote beenen door 't smoezelige
water stappenanderen lieten zich
op den rug van zichzelf tot dragers
promoveerende kerels hun woning in
en uitdragen allerwegen in de over
stroomde gedeelten kon men bewo
ners van benedenhuizen hard aan
werk zien om het water uit gangen
kamers te scheppen in éen woord
het was een consternatie van belang,
wel amusant voor den toeschouwer
die er niets mee te maken had, maar
allesbehalve vermakelijk voor menig
een die zijn boedeltje door 't water
bedorven of beschadigd zag en ik
verzeker u dat menigeen vrij belang
rijke schade heeft geleden.
Toevallig kwam dienzelfden dag
de Gemeenteraad bijeen en een van
de leden heeft dadelijk aan b. en W.
Het ouderpaar was juist weer voor
bijgekomen. Gearmd liepen zij dicht
naast elkander als om elkander te
ondersteunen, ten einde bij de te
verwachten mededeelingen aangaande
de verloren dochter zich niet door
droefheid te laten overmannen. Zij
zagen dus niet, dat de Chinees in
de deur verscheen en, na even rond
gezien te hebben, gereed stond hen
na te loopen. Ook Percy zag hem
niet. Een forsch werkman in fijne,
doch hem niet passende kleeding,
met een in zijden en fluweel pron
kende jonge Mexicaansche vrouw
aan den arm, had zich voor het
venster geplaatst en verhinderde hem
het luik wijder te openen.
Fo Chung was -inlusschen de drie
treden van de stoep afgetrippeld,
Doch nauwelijks had hij een voet
op de straat gezet, of de deur werd
met geweld achter hem dichtgesla
gen. Tegelijk weerklonk een scherp
gefluit, dat réchts en links, vóór en
achter hem, ja tot in de zijstraten
werd herhaald. Verschrikt keerde het
ouderpaar zich oin, dat echter den
Chinees, niet gewaar werd, daar
déze rèèds door een menigte schreeu
gevraagd of er tegen dergelijke over
stroomingen niets te doen is voor 't
vervolg. Uit het antwoord bleek, dat
dit lang niet zoo gemakkelijk of een
voudig en in ieder geval een duur
akkevietje is. Er werd op gewezen,
dat een regenval als van dezen on-
vergetelijken Maandagochtend iets
zéér bijzonders is en 't moet erkend,
dat men niet kan verlangen dat men
op zooiets steeds voorbereid is. Alles
heeft zijn grenzen, oo'.< de redelijke
mogelijkheid van waterafvoer in Den
Haag; wat niet wegneemt dat het ge
meentebestuur met dezen zondvloed
stellig wel zijn voordeel zal doen,
in zooverre men wel zal onderzoeken
welke verbeteringen er nog zijn aan
te brengen.
Tot mijn genoegen is nog een
andere kwestie van direct belang
voor iederen burger in den Raad ter
sprake gebracht, geen kwestie van
groote staatkundige beteekenis, maar
toch een die wel de moeite waard is
om onder de oogen te worden ge
zien. Ik bedoel het woeste rijden van
vele fietsers, in hoofdzaak de jongere,
in de drukke straten der stad. Daar
over werd in den laatsten tijd zeer
hard geklaagd en een inzender in een
der Haagsche bladen had zelfs in
verontwaardiging het vrijwel onuit
voerbare denkbeeld geopperd dat de
burgerij zich vereenigen zou om ge
zamenlijk maatregelen tegen het be
denkelijk toenemende euvel ta be
ramen. Het loopt inderdaad vaak de
spuigaten uit en er zijn den laatsten
tijd verscheidene kleine ongelukken
gebeurd tengevolge van aanrijding
door fietsers. Vooral voor bejaarde
menschen, die niet zoo heel vlug
meer opmerken en traag ter been
zijn, worden de straten en vooral de
drukke hoeken in het centrum der
stad, bepaald onveilig gemaakt door
wild rennende, =op niemand lettende
slagersjongens en dergelijke onmis
baarheden onzer samenleving. Nog
pas werd in de Poten een bejaarde
dame door zulk een wielrennend
publiek gevaar omver gereden en
ernstig gewond (een heupbeenbreuk
waarschijnlijk). Strafbedreiging helpt
tegen dit kwaad niet veel, want in
de meeste gevallen is de vlugge
schuldige verdwenen voor men goed
weet wat er gebeurd is.
Gelukkig hebben wij nu van het
hoofd der gemeente vernomen, dat
aan de politie strenge orders zijn ge
geven om toe te zien op deze ge
wielde woestelingen, die gedwongen
moeten worden om af te stappen en
wier verdere geneeskundige behande
ling dan zeker aan de politie we! zal
zijn toevertrouwd. Laat de fietsende
straatjeugd een voorbeeld nemen aan
de dito-politieagentendie rijden nóóit
hard en kunnen hoogstens gevaarlijk
worden doordien ze niet opschieten
en het verkeer stremmen
wende en tierende mannen omsin
geld was.
Hier is de hond, die de schoone
Lucile in haar kindsheid stal en haar
de tong uitsneed klonk de stem
van den man, die in de deur gestaan
en zoodra Fo Chnug op straat was
haar dichtgeworpen had, en, die
niemand anders was dan Standby,
die boven het dreigend geschreeuw
van de met verbazende snelheid aan
groeiende volkshoop zijn gillende
stem verhief.
Wat hij gedaan heeft gebeurt
alle dagen brulde Philip, die met de
senora voor het venster bleef staan
en bespeurende dat Percy er uit wilde
springen, de luiken met geweld dicht-
wierp en iedereen den dood zwoer,
die het waagde den ongelukkigen
Chinees te hulp te komen.
Hangt hem opschreeuwden
weer anderen. Scheurt hem in stuk
ken 1 Slaat hem dood 1 den Chinees t
(Wordt vervolgd.)