Eerste Blad. Draagt Plouvier's Schoenwerk. 27 JuilL Di! nuiioier bestaat uit 2 bladen Maandag AFHARDEN. Feuilleton. No. 148 1910. 48e Jaargang. Brieven uit de llofsfad. VLISSINGSCHE COURANT Prijs per drie maanden 1.30. Franco per post 1.50. Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bij alle Boek handelaren, Postdirecteuren of rechtstreeks bij den Uitgever F. VAN DE VELDE Jr., Kleine Markt 58. ADVERTENTIËNvan 1—4 regels ƒ0.40. Voor eiken regel meer 10 cent. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie, wordt de prijs slechts tweemaal berekend. Groote letters en clichés naar plaatsruimte. Verschijnt dagelijks, uitgezonderd op Zon- en Feestdagen. TELEFOONNUMMER 10. ftbonnements-ftduertentiën op zeer uoordeelige uoorutaarden —o—o— Bedriegen wij ons niet, dan zullen onze lezers, gesteld dat zij lust mochten gevoelen om het op te zoeken, dit woord in de woordenboeken onzer Nederlandsche taal niet vinden. Er is een tijd geweest, waarin dat een afdoende reden zoude geweest zijn, om het niet te gebruikenmaar die tijd is nu eenmaal voorbij. Aan de woordenboeken ontgroeien wij. Of dat de armoede of de rijkdom onzer taal bewijst, is eene vraag, die wij veilig in het midden kunnen laten. Het was vroeger geen kleinigheid, het waagstuk te ondernemen om een nieuw woord in te voerenmaar zelden kreeg het burgerrecht. Thans is dat anders. Er is letterlijk geen houden meer aan sedert de sport een deel van ons leven is gaan beheerschen en onze taal, die wij, als men het ons niet kwalijk neemt, nog altijd zeer schoon vinden, heeft aangevuld met een onnoemlijk aantal deels zuiver vreemde, voor een ander deel ver basterde, voor een derde deel opzet telijk vervaardigde en voor drie kwart min of meer afschuwelijke termen, die een goed Hollander zich eigenlijk schamen moest te gebruiken. Ziedaar genoegzame verontschul diging voor het gebruik van het leelijke woord, boven dit artikel geschreven. Wanneer in het koeter- waalsch der sportkringen het woord „doelpunten" bijvoorbeeld, een Hol- landsch werkwoord heet, dan is „afharden" ook een Hollandsch werk woord en in ieder geval is het, hoe Ieelijk ook, een woord van diepen zin, wat men van gezegd koeter- waalsch lang niet altijd zeggen kan in den regel gelijkt het vrij wat meer op bargoensch. Wanneer iemand zich de moeite wil getroosten om eens aan zijn tuinman te vragen wat „afharden" is, dan zal hij dadelijk bemerken uit welken hoek de wind waait. Hij is daar precies aan het rechte kantoor. De tuinman zal hem meedeelen, dat vele planten worden gekweekt in bak ken en kassen, of althans min of meer beschermd of beschut. Op die wijze verkrijgt men vroegtijdig veel waaraan, bij aankweeking in de open lucht, eerst op een veel later tijdstip zou te 9.) Toen John Chinaman met zijn lichten last den naasten weg naar het bosch insloeg, was het geheel donker geworden. Wel fonkelden de sterren aan het firmament, maar in het Westen stapelden de wolken zich hemelhoog op en werden on ophoudelijk doorkliefd door schitte rende bliksemschichten. Een scherpe wind ruischte hol in de kruinen der dicht gebladerde booroen. De dieren van het woud waren onrustighet dreigend onweer voorgevoelend, gaven zij luide hun vrees en on steltenis te kennen, de zwarte wil dernis van hun angstkreten akelig doende weergalmen. Lotje meende te droomen. Vaster klemde zij de armen om den hals van haar beschermer, vaster drukte deze den lichten last tegen zich, en denken zijn. Wanneer die beschermde planten voor aflevering vatbaar zijn, dan zou het evenwel een groote onvoorzichtigheid wezen, ze zoo maar dadelijk op den open of vrijen grond over te brengen. Dan zouden zij den invloed der zonnestralen niet zonder schade kunnen ondergaan en in 't algemeen aan weer en wind geen weerstand kunnen bieden. De hove nier zorgt er voor, dat zij dien invloed langzamerhand leeren onder gaan. De mooie, doch teere planten worden dan telkens sterker en, na betrekkelijk korten tijd, hebben ze genoeg krachten verkregen om op eigen wieken te drijven. Ze hebben een afhardingsproces ondergaan. Zoo'n afhardingsproces is een heel mooi ding en het is noodzakelijk ook. In onzen tijd althans behoort het stellig algemeen te worden toegepast. Het geheele leven van den mensch, zijn bedrijf en zijn bestaan zijn ingewikkeld en hebben een snel verloop, kenmerken zich door iets gejaagds. Herhaalde overgangen zijn daarbij niet te vermijden maar het is dan ook van het uiterste gewicht om het voorbeeld van den hovenier na te volgen en alle schokkende overgangen te vermijden. Overigens moet men niet denken dat zoo'n afhardingsproces iets nieuws is. Men verhaalt immers van onze voorouders, de Batavieren, dat zij, willende dat zich een sterk geslacht zou vormen, de pas geboren kinderen maar dadelijk in het water stopten en hun opvoedingssysteem heelemaa! op die leest was geschoeid. Nu, een sterk geslacht behield men wel, maar de geschiedenis heeft ons nooit verhaald ten koste van hoeveel jonge leventjes 't Was, onbewust waarschijnlijk, een soort van kuituurkamp de zwakken moesten er onder, de sterken werden er des te beter door. Met allen eerbied voor onze geachte voorouders, meenen wij toch te moeten zeggen dat wij een beter afhardings» proces volgen. De medische weten schap en de daaraan nauw verwante gezondheidsleer, staan in onzen tijd zeer hoog. De mannen der weten schap zeggen ook dat men de jonge menschen moet afharden, door ze vee! lucht te laten happen en beweging te doen nemen, door niet bang te wezen voor koud water; door matig leven, zich kalm houden en honderd andere dingen meer te bevorderen maar zij zeggen niet dat men daarbij geen maat moet houden, dat men geen omzichtigheid gebruiken, veel minder dat men alles overdrijven moet. Wanneer iemand een slechte ge woonte heeft, dan staat het vast dat zacht sprak hij haar moed en troost toe. Lotje verstond er geen woord van, maar uit de diepe zuchten die nu en dan uit haar borst opstegen, bleek dat de klank zijner stem een weldadige werking op haar had, dat haar smart verminderde, haar doods angst meer en meer plaats maakte voor een gevoel van behagelijke ze kerheid. Zij sloot de oogen om het telkens terugkeerend weerlicht niet te zien. Dan hief zij ze weder op, om te aanschouwen, hoe het donkere bla derdak voor een oogenblik in een gewelf van beweeglijke, fonkelende smaragden veranderde, om dadelijk weder in een ondoorzichtbare duister nis terug te zinken. Zij was niet be vreesd voor den geheimzinnigen weg, waarop zij was en dacht even min aan de mogelijkheid om te ver dwalen, haar gedachten zweefden naar de zee, waar haar ouders en broertjes en zusjes op de golven ge slingerd werden en haar misschien als dood beweenden. Och, hadden zij slechts met zekerheid geweten dat zij nog leefde, zich in een veilige hoede bevond 1 Hoe sloten, bij die hij die moet afleggendaarvoor is hij mensch. Maar als hij het eens klaps en in vollen omvang doet, dan is de overgang te schokkend en dan loopt hij groot gevaar, öf lichamelijk schade te lijden, öf de proef niet te kunnen volhouden, en in dit laatste geval is zijn lot beslist. Wij moeten allen leeren leven. Onze ouders en andere opvoeders zorgen in den aanvang daarvoor. Laat ons aannemen dat wij zelf ouders en opvoeders zijn. Dan zal het ons grieven dat onze kinderen zoo vroeg al in aanraking komen piet de ruwe werkelijkheid. Ze hooren slechte woorden, zien veel wat hun geen goed doet, ondergaan onop houdelijk meer schadelijke dan goede invloeden. En toch, we mogen ze niet van de wereld afzonderen, ge steld al dat wij 'tgeheel konden; want het is toch maar een kwestie van uitstel en later zou de overgang des te schokkender wezen en hun noodlottig zijn. Neen, zij moeten met groote omzichtigheid worden afge hard, die teere plantjes; maar, afge hard moeten ze toch in ieder geval worden, niet angstvallig afgezonderd, niet opzettelijk van alles afgehouden want dat zou den onvermijdelijken levensstrijd, dien zij eens naar lichaam en geest te verduren zullen hebben, veel zwaarder voor hen maken. De jeugd moet een inleiding tot het leven zijnde werkelijkheid moet ook het kind leeren kennen en een verstan dige toepassing van den gulden re gel „niet te veel, niet te weinig", die zal daarbij wel het meeste goed doen. Maar als wij de kinderschoenen ontwassen zijn, dan begint het leven toch eigenlijk nog maar. Het voorspel is geëindigd en het eerste bedrijf vangt aan. We zijn onder de verstandige leiding van ouders en opvoeders nu al aardig wat afgehard. We kennen het onderscheid tusschen goed en kwaad en weten welke vruchten verboden zijndoch van nu af komen wij meer persoonlijk en meer zelfstandig met dat goede en kwade in aanraking. Daarom is het afhardingsproces een zaak voor het gansche leven. Wij moeten steeds voortgaan met schokkende overgangen te vermijden wij moeten nooit plotseling van het eene in het andere vervallen zelfs niet van het kwade in het goede wij moeten vooral nooit iets over drijven want iedere overdrijving is op zich zelf een schadelijke over gang. Nemen wij ons zeiven bij alles in acht, dan behoeven wij de aan raking met de werkelijkheid niet te gedachte haar armen zich vaster om den breeden hals van haar bescher mer, terwijl John Chinaman tevreden lachte en een poosje op een drafje liep, doch voorzichtig, zoo voor zichtig als droeg hij, naar het ge bruik in zijn hemelsch vaderland, op zijn schouder aan een langen, buigenden bamboesstaak twee tot aan den rand gevulde wateremmers, waaruit hij geen droppel wilde storten. Daarbij schenen zijn oogen, hoe Klein en schuin zij ook waren, de eigenschap van die eens nachtuilste hebben, zoo vast waren zijn schreden, met zooveel zekerheid volgde hij de kronkelingen van het donkere pad en zoo zorgvuldig beschermde hij zijn last tegen de pijnlijke aanraking van de aan weerszijden van den weg neerhangende takken, 't Gebeurde slechts zelden, dat een palmwaaier over het in den nacht gehulde krulkopje streelend heenstreek, of een zacht gekerfd varenblad de gloeiende wangen van het kind lief kozend verkoelde. Lotje had echter een gewaarwor ding alsof werkelijk handen de vreezendie zal ons genoegzaam afgehard vinden om de stormen van het leven en de slagen van het lot te verduren. Hetzelfde geldt zoowel voor ons lichamelijk als voor ons zedelijk welzijn, voor de ziel zoowel als voor het lichaam. Wie weet is dat alles ook niet op de eene ot andere manier toe te passen op het proces, dat onze waarde sportvrienden de Nederlandsche taal doen ondergaan. Maar d i t punt willen we liever aan hen overlaten, hopende dat ze ook bij de beoefe ning van dit edele bedrijf de matig heid niet heelemaal uit het oog zullen verliezen en ook daarbij eens een oogenblik aan de goede werking van het afhardingsproces zullen denken. LXXIII. Er wordt tegenwoordig veel ge klaagd over het toenemen van het straatrumoer in de Hofstad. Nu laat ik in het midden of inderdaad dit rumoer zooveel grooter is dan vroe ger, maar zeker is het dat er alle reden bestaat om over het leven, dat men hier hoort, te klagen en het zou zeker menigeen, die in zijn vrijen tijd op een beetje rust gesteld is, heel aangenaam wezen als aan dit euvel paal en perk kon worden gesteld. Van de schreeuwende en tierende straatjeugd zal ik nu maar niet spre ken, want die is een noodzakelijk kwaad dat je overal in de bewoonde wereld vindt. Maar daar zijn bv. de ambulante kooplieden, de venters. Het geluid, dat deze nuttige burgers weten te ontwikkelen door middel van hun longen en stembanden, is eenvoudig ongelooflijk Wie daarvan onmiddellijk overtuigd wil wezen moet maar eens 's Zaterdagavonds een kijkje (en een hoortjegaan nemen op de Markt en de Prinse gracht eenvoudig oorverdoovend is dan de reclame, die de talrijke con- curreerende heeren en dames maken. De menschen, die daar in de buurt wonen moeten eenvoudig tureluursch worden als ze niet doof zijn en geen zenuwen van gordijnkoord hebben. Maar ook in straten, die wat het ver keer betreft rustig zouden kunnen zijn, verscheuren de kooplieden met hun rauw gekrijsch dat heel zelden muzikaal en nooit liefelijk klinkt de stilte en dat lieve leventje begint al 's morgens vroeg als menigeen nog gaarne de slaap des rechtvaar digen wat zou genieten, maar daar van wreedeiijk wordt afgehouden door dit commercieel lawijd, mits- handen harer ouders en broertjes en zusjes zacht en beschermend over haar heengleden. Daarbij ver nam zij uit het ruischend bosch zonderlinge kreten, nu scherp en doordringend, dan heesch krassend en brommend, zelfs brullend, en in al die kreten meende zij, zonder te verschrikken, haar naam te hooren. „Lotje" hier, „Lotje" daar, beurte lings dicht bij en ver af, hoog in de kruinen der boomen, waar apen en verschrikte vogels een bescher mend plekje zochten, en dicht langs den grond, waar allerlei dieren angstig door het kreupelhout dron gen. „Lotje" hier, „Lotje" daar, zoo duidelijk dat haar geduldig voort trippelenden beschermer haar naam, dien zij zelve niet kon uitspreken, had moeten leeren kennen, ware hij niet zoo in gedachten verdiept ge' weest. Aldus was een half uur verstreken, toen John Chinaman minder haastig begon voort te gaan en zelfs nu en dan bleef stilstaan, om een helder lichtenden bliksemstraal af te wach ten. Eindelijk verliet hij den betrekke gaders blaffende, jankende en keffen de honden, joelende schooljeugd en wat nog meer aan 't vroegtijdig straatconcert medewerkt. En waren het nog maar alleen de kooplui, die je 't leven zuur maken als je graag een beetje stilte in huis wilde hebben, maar daar komen dan nog clandestiene straatmuzikan ten bij, die buiten 't bereik van de politie blijvend op allerlei muzikale en vooral onmuzikale manieren har- monika's, ocarino's en andere popu laire instrumenten benevens de hun door Moeder Natuur geschonken of onthouden menschelijke stem tege lijkertijd met de ooren der omwonen den mishandelen a raison van ettelijke uit hooge en hoogere vensters ge worpen centen, van welke muntstuk jes het nooit uit te maken is of ze bedoeld zijn als een belooning voor verschaft genot dan wel als een drin gend verzoek om van verdere derge lijke genietingen verschoond te blijven. Voeg daarbij de ontelbare piano's, violen, kamerotgels en dergelijke uit wassen der beschaving, die des zo mers in alle buurten achter open vensters worden bewerkt tot wanhoop van allen die graag rustigjes voor hun open venster zouden profiteeren van de rust-na-den-arbeid en de avondstilte. En dan, last not least degramophoon.'t moderne marteltuig, dat tot diep in den nacht voor een of ander open raam staat te schette ren en te knersen, mopje-voor-mopje- na alsof er geen menschen met ooren en zenuwen in de straat wonen. Een enorme belasting op deze lawaai makers zou ik een weldaad voor 't menschdom vinden. 's Zondagsmorgens, den morgen dat menigeen graag eens een uurtje of een paar uurtjes extra wil uitsla pen, is men natuurlijk van het lawijd der kooplieden verlost, want op Zon dag is het aanprijzen van koopwaar in het openbaar verboden. Ja, ver boden is het inderdaad, maar wie meent dat het nu ook niet gebeurt, die vergist zich deerlijk. Want het is natuurlijk niet verboden om 's Zon dags op straat hardop te „praten." En nu moet je die kooplui 's Zon dagmorgens hooren „praten" Drie straten ver kun je hun mededeelin- gen hooren en 't lijkt, als er geen agent in de buurt is, roerend veel op „roepen." Die kooplieden in den regel zijn 't geen zonen der lauwe Westerstranden, doch in het land hunner vaderen het land waar de zonne ontwaakt hebben een praat stemmetje, waar je van wakker schrikt. Als ze b.v. zoo langs hun neus weg „mooie aarbeien" zeggen tegen den een of anderen voorbijganger, dan trekt de juffrouw van twintig huizen verder drie-hoog-achter ai een och tendjaponnetje aan om met een schaal- lijk gemakkelijken weg om een eng pad in te slaan, waarop hij zich met nog grooter voorzichtigheid voort bewoog. Nog vijf minuten verder, en de snel op elkander volgende bliksemstralen beschenen een open plek in het bosch, waar ongeveer een dozijn kokospalmen en dubbel zooveel banaanboomen stonden, die als geweldige reuzen met bepaalde tusschenruimten van elkander ver rezen. Tegelijkertijd streek een ver koelende luchtstroom over Lotjes heet voorhoofd, die haar als het ware opwekte, om zich heen te zien. De sterke wind deed de palmwaaiers naar eene zijde overhellen en speelde met de lange en breede bladeren der bannanboomen. In het midden der open plek flikkerde haar een roodachtig licht tegen. Het kwam uit de deur eener hut, waarvan de zijden, uit palen en in elkander gevlochten takken bestaande, een met palmwaaiers versierd dak droegen. John Chinaman ging de hut binnen. In het tamelijk groote vertrek brand de een klein vuur. (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Vlissingse Courant | 1910 | | pagina 1