Maandag Eerste Blad. Draagt Plouvier's Schoenwerk. 30 Mei. Bitnumnier bestaat uit2bladen Ds verzorging onzer armen. 0)i den Oilcikof. No. 1M 48e Jaarg-ang. 1910. ?k f 0,57 - 5,50 - 6, - tkl. - 2,07 - 6,70 Feuilleton. Brieven uit deflofsfad. EDEN. ontvangt, U tleine glazen overschot n de tleel- e Vereeui- ttegevende - 0,62 te Engelsche sluitend mei ter-Schelde. IN 6. als w'nst Prijs per drie maanden 1.30. Franco per post 1.50. Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bij alle Boek handelaren, Postdirecteuren of rechtstreeks bij den Uitgever F. VAN DE VELDE Jr., Kleine Markt 58. ADVERTENT1ËN van 14 regels ƒ0.40. Voor eiken regel meer 10 cent. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie, wordt de prijs slechts twee maal berekend. Oroote letters en clichés naar plaatsruimte. Verschijnt dagelijks, uitgezonderd op Zon- en Feestdagen. P TELEFOONNUMMER 10. flbonnements-flduertentiën op zeer uoordeelige uoorioaarden bij dan Agent 100% !»10. 8,43 c) ea 6,35 dl a) 4.10 c) en 7,05 a. 2,15 a) en 5,05 b) 3,43 en 6.35 d) ten na het vertrek srke n.Neuzen vm.8,60 Breebena, Borsaeleen ■cakena ten hoogst0 en wachten. an de. boot van 10,45 ran van 16 April tot Het is reeds jaren geleden dat wij over armoede en armenzorg onze gedachten eens ten beste gaven. Sedert is er over dat onderwerp vrij wat geschreven en in zeer verschillenden zinmaar hoe men de zaak ook opvatte, allen waren het er over eens, dat zonder herziening van de zeer verouderde wet van 1854, tot regeling van het armbestuur, niet te denken valt aan verbetering der vele mis standen, welke zich op het besproken gebied voordoen. Onze armenzorg is iang niet wat ze moet wezen en pogingen om daarin afdoende ver betering te brengen, hebben tot dusver gefaald. K De tegenwoordige regeering heeft thans ook bij de Staten-Generaal een ontwerp van wet tor regeling van het armbestuur ingediend, waarbij het tegenwoordige stelsel niet radicaal gewijzigd, maar alleen getracht wordt het op de hoofdpunten te verbeteren. Velen zullen dat betreuren en ook wij willen ons niet rangschikken onder de onbepaalde bewonderaars van dit ontwerp. Intusschen, het onhoudbare van den tegen woordigen toestand erkennen wijen daarom willen wij gaarne, dankbaar voor elke mogelijke verbetering, het ont werp naar zijn inhoud en bedoeling schetsen. Het beginsel onzer tegenwoordige wet is, dat de Staat zich zooveel mogelijk buiten de ondersteuning der armen houdt. Wei is de armverzor ging volgens de Grondwet een voor werp van aanhoudende zorg der regeering, doch feitelifk bemerkt men daar niet veel van. Er is wel een burgerlijke armenzorg, eene dus die desnoods allen omvat en geen verschil maakt uit een kerkelijk of ander oogpunt. Zij heeft evenwel een zoo genaamd subsidiair karakter. Wat dit beteekent zullen wij later verklaren. Het hoofdbeginsel is, dat de onder steuning der armen aan de kerkelijke en bijzondere instellingen van wel dadigheid wordt overgelaten. Ons volk is altijd heel weldadig geweest. Dat heeft zijn goede, maar het heeft ook zijn kwade zijden. Er is wel overvloed van liefdadige instellingen, maar zij drijven de onafhankelijkheids zucht zoover, dat ieder zich in zijn 8.) o— Frans zeide zacht Ik ben maar bang, dat je vader neen zal zeggen, als ik de stoute schoenen aantrek en je ten huwelijk vraag. Zegt hij ja, dan zouden we spoedig kunnen trouwen, want het paspoort krijg ik tegen den herfst. Ik zal wel zorgen, dat vader ja zegt, verzekerde Lize. Hij zal me niet ongelukkig willen maken. Van mijn moeders erfdeel kunnen we een hofstede koopen en dan is alles in orde. Ik vrees, dat het niet zoo ge makkelijk zal gaan als je denkt. Maar als ik jou niet kan krijgen, blijf ik mijn leven lang ongetrouwd. Weet je wat, Frans, ik zal er vandaag nog met mijn vader over spreken en morgen zal je wel van mijn besluit hooren. Ik hoop, dat het goed uitvalt, eigen kringetje opsluit, niets van de anderen weet en daarmede in geenerlei verband staat. Het is van genoegzaam algemeene bekendheid, hoe daaruit twee kwaden zijn voortgesproten. Het komt vaak voor dat een arme door onderscheidene instellingen tegelijk, doch zonder eenig onderling verband, geholpen wordt, waardoor ten slotte die hulp nooit afdoende is en zij die wat uitgeslapen zijn of te lui om te werken, trekken van dat gemis aan onderlinge samenwerking profijt en laten zich langs verschillende wegen ondersteunen, tot schade van de we zenlijke armen. Dat de armwet van 1854 aan de onderscheidene instellingen van wel dadigheid overlaat te beslissen aan wie zij al of niet hulp willen ver- leenen, acht de regeering juist, een punt waarover echter zeer veel ver schil van gevoelen bestaat. Zij keurt het evenwel af, en deze afkeuring is algemeen, dat van overheidswege niets gedaan wordt om het gemis aan samenwerking te verhelpen en eenige verbetering te brengen in de tamelijk ordelooze manier van weldoen. On derlinge bekendheid van doel en werk moet worden bevorderd, waarbij dankbaar erkend moet worden, dat op dit gebied door particuliere krachten in eenige gemeenten reeds veel goeds is tot stand gebrachtdoch natuurlijk is dit onvoldoende. De regeering wil nu, en dit is het hoofddoel van hei ontwerp, samen werking tusschen de onderscheidene instellingen bevorderen, door de gelegenheid te scheppen tot instelling in de gemeenten van een centraal orgaan, waarin de verschillende be sturen samen kunnen komen en dat door organisatie van een inlichtingen dienst bedrog onder de vele armen kan helpen weren. Zulk een centraal orgaan zal den naam van armen raad dragen. Men kan hiermede ingenomen zijn, zonder het te wezen met de manier waarop de regeering het beginsel in haar ontwerp uitwerkt en, bedriegen wij ons niet, dan heerscht nog al vrij algemeen de meening, dat die uitwer king van dien aard is, dat het bij een goede bedoeling blijven zal. Dwang tot deelneming aan zulk een armenraad is namelijk volgens het ontwerp uitgesloten. Alle instellingen van weldadigheid kunnen vertegen woordigers naar den raad zenden maar dit blijft geheel afhankelijk van het vrije inzicht der besturen. Het zijn echter alleen instellingen, die arm verzorging buiten gestichten ten doel hebben, welke een vertegen woordiger kunnen aanwijzen. Alleen zei Frans, terwijl hij bleef staan, daar ze in de nabijheid van den Linden- hof gekomen waren. Houd maar moed, Frans. De boom valt niet bij den eersten slag. Ik doe evenals jij, ik neem geen ander, verklaarde Lize. Dit gesprek vervulde geheel haar hart, terwijl zij peinsde over de ma nier hoe ze de zaak bij haar vader zou aanpakken. Nauwelijks had ze na het avondmaal het woonvertrek verlaten of Lind trad met zijn pijpje in den mond naar buiten, keek eens naar weer en wind en nam toen op de bekende bank plaats. Hij zat daar nog niet lang, toen hij een hand op zijn schouder voelde leggen. Hij keek op en zag Lize met hoogroode wan gen naast hem staan. Ben jij het? Wel je doet me bijna schrikken. En je gloeit als vuur. Wat scheelt er aan Lize kon echter geen woorden vinden, maar de tranen kwamen in de oogen. Wel, wat scheelt er aan, kind Zoo heb ik je nog nooit gezien. Het is zeker gewichtig, wat je me te vertellen hebt. Kom, ga dan hier bij bij deze armverzorging, meent de regeering, doet zich de behoefte aan samenwerking gevoelen. Dat is be zwaarlijk tegen te spreken, maar toch mag er hier wel eens aan herinnerd worden, dat indertijd het ontwerp van den minister Goeman Borgesius er tegen wenschte te waken dat de arm verzorging in gestichten zou kunnen ontsnappen aan het toezicht der regeering en aan de openbare meening. In den tegenwoordigen toestand zijn de armen in die gestichten min of meer afgesloten van de buitenwereld en dit is juist in strijd met de zorg die de Grondwet aan de regeering opdraagt, maar feitelijk op het papier bestaat, iets dergelijks hadden wij ook in een nieuw ontwerp wel gewacht. De regeering heeft echter de parti culiere vrijheid angstvallig ontzien. De zelfstandigheid der instellingen, die aan den armenraad deelnemen, blijft volkomen gewaarborgd de raad heeft geen de minste dwingende bevoegdheden. De bedoelde raad is dus een adviseerend college, behalve evenwel met betrekking tot het bureau van inlichtingen, dat volgens het ontwerp middel moet zijn tot wering van mis leiding. Men had eerst gemeend hiervan een afzonderlijken tak van dienst te makenmaar volgens het ontwerp zal de inlichtingendienst een wezenlijk deel zijn van de taak, die aan het bedoelde centraal-orgaan voor samenwerking wordt opgelegd. In die gemeenten waarvoor een armenraad niet is ingesteld, zullen burgemeester en wethouders bevoegd zijn om een register van informaiie in te stellen. Voor dezen dienst zuilen de instel lingen van weldadigheid geregeld mededeeling van hare bedeelden moeten doen maar ook dit is geen rege! zonder uitzondering en de k e r k e 1 ij k e instellingen van wel dadigheid zullen de gewenschte me- dedeelingen slechts behoeven te doen met betrekking tot die armen, die mede van een andere instelling, niet behoorende tot dezelfde gezindte, ondersletfning ontvangen of gevraagd hebben. Opdat dit kunne blijken zal ook een kerkelijke instelling aan iedere andere instelling en aan den secretaris van den armenraad moeten mededeelen of een arme, die bij die andere instelling om steun heeft aangeklopt, of aangaande wien inlich tingen zijn gevraagd, van haar onder steuning ontvangt. De regeering be schouwt de kerkelijke armenzorg als een inwendige aangelegenheid van het kerkgenootschap. Hoe het zij, de kerkelijke en par ticuliere instellingen, die steeds aan me zitten en begin maar. Lize nam plaatszij aarzelde een poos en zeide toen zacht Ik ben bang, dat je neen zal zeggen, vader. Ah, aha 1 riep Lind uit. Nu wordt de zaak me duidelijk. Iemand heeft je zeker ten huwelijk gevraagd en die zou nu graag komen vragen of ik hem mijn Lize tol vrouw wi geven. Is het niet zoo Lize glimlachte. Dat heb ik geraden, hé Maar wie is die knaap, die je hart ver overd heeft? Ik kan niemand gissen. Niet, vader vroeg Lize, aan gemoedigd door de vriendelijkheid van den ouden man. Nu, dan zal ik u maar niet lang in de onzekerheid laten. Het is Frans, de zoon van de weduwe Geiger 'aan het meer. Hm hm bromde Lind. Dat is opmerkelijk. Juist het tegen overgestelde van wat ik wenschte. Is hij dan niet braaf, vader? Zorgt hij niet voor zijn moeder Is er iets op hem aan te merken Dat is de zaak niet. En is hij niet de vlijtigste jonk man uit den omtrek? zooveel kritiek bloot stonden, zullen zich over dit ontwerp niet te zeer beklagen. LX1X. Wat in de afgeloopen week de groote gebeurtenis is geweest, behoef ik wei niemand te vertellen: natuur lijk het Kamerdebat over mr. Troelslra's enquête-voorstel. Geen wonder, dat daarvoor zoo'n enorme belangstelling bestond,hoewel toch ieder tevoren wel reeds op zijn vingers kon uitrekenen, dat het voorste! zou keiderener was nu eenmaal van rechts absoluut geen steun voor te verwachten en rechts heeft nu eenmaal de meerder heid op 'toogenblik en kreeg boven dien nog steun van links door de stem van den heer Thomson, om van de afwezige heeren van links niets eens te spreken. Maar de be langstelling gold hier ook minder het voorstel dan wel den persoon, om wien het gingdr. Kuyper, de man van wien vriend en vijand zullen moeten erkennen dat hij langen tijd en tot voor kort de meest opmerke lijke politieke figuur in Nederland is geweest. Doch evenmin zal vriend of vijand, willen ze eerlijk zijn, kun nen ontkennen dat het politieke rijk van den eenmaal zoo machtigen doctor thans uit is en dit smadelijk einde eener schitterende loopbaan vind ik bijzonder tragisch. In de buurt der partijpolitiek is mij echter het ijs te glad voor mijn neutrale schaatsen, ook al zou het me een ware lust zijn, eens onpartijdig de Kuyper-zaak te beschouwen. Maar wie gelooft er nu in een zoo met „politiek" gedrenkte affaire aan je onpartijdigheid Dies leg ik mijzelf in dezen wijselijk het zwijgen op om met u nog over andere, minder ge vaarlijke dingen te babbelen. Indertijd heb ik mijn gemoed eens lucht gegeven over de vele onhebbe lijkheden waaraan 't publiek vaak van de zijde der politie blootstaat. Ik heb er toen den nadruk op gelegd, dat ik volstrekt niet het politiecorps als zoodanig in zijn geheel op het oog haddat ik integendeel voor menig politieman respect heb, maar dat ook hier, als op zoo menig ander terrein, de rotte vruchten den ge- heelen boomgaard ontsieren. Alsof 't zoo wezen moest, is de werkelijk heid mij juist in den laatsten tijd schitterend gelijk komen geven. Ér zijn eenige rare dingen in het Haag- sche politiecorps gebeurd Een re- Ik zeg niet, dat hij lui is. En hij is knap en verstandig. Wat ontbreekt hem dan? Je spreekt als een advocaat. Maar kom aan, ik zal je eens zeggen, wat er aan ontbreekthij bezit geen duit Maar, vader, ik bezit toch nog wat. Wanneer we als brave en vlij tige menschen ons huishouden be ginnen, dan moet het ons wel goed gaan. Menigeen is met minder be gonnen en toch wel vooruitgekomen in de wereld. Lind schudde het hoofd als iemand, die geslagen is en toch de partij niet wil opgeven. De bres was geschoten, dat bemerkte Lize wel, en nu moest er storm geloopen worden. Zeg maar ja, vader, vleide ze. Je houdt toch wel zooveel van me, datje me niet ongelukkig wilt maken. Frans heeft een eerlijk, trouwharten hij meent het oprecht met me. Mooi zoo, pruttelde Lind, die merkbaar zachter gestemd was. Alles zou wel goed gaan, e« ik zou geen neen zeggen, als hij maar Veel geld had, vulde Lize snel aan. Maar omdat de goede jongen chercheur is eruit gegooid omdat hij... met de beruchte Haagsche chanteurs onder éen deken lag. Dit is a! een heel kras staaltje van verderf. Maar niet zooveel minder ernstig is de beschuldiging die dezer dagen een agent buiten dienst deed stellen, de merkwaardige beschuldiging n.l. dat hij uit stelen ging! Nu zegt men wel eens, dat men dieven metdievei vangen moet, maar op deze manier zal dit toch wel niet bedoeld zijn. En het derde geval is dat van den jeugdigen inspecteur, die bij de aan komst van Roosevelt, waarbij vrij veel publiek en heel weinig politie tegenwoordig was, zich door zijn ze nuwachtigheid liet overmannen, de kluts kwijt raakte en toen hoogst onhebbelijk optrad tegen een zeer eerbiedwaardig bejaard journalist, dien hij nota bene als een dronken slampamper of een zakkenroller deed „opbrengen," onder de allerzotste beschuldiging dat deze journalist hem den inspecteur een klap zou hebben gegeven. De totale onwaar heid van die beschuldiging bleek natuurlijk al hee! gauw en ons zenuw achtig inspecteurtje, dat zoo volko men ongeschikt voor zijn werk bleek te zijn, is gestraft. Maar hoe! Heeft men het onbekookte jongemensch een tijdlang aan den gewonen dienst onttrokken om hem gelegenheid te geven zijn zenuwen tot bedaren te laten konten Neen, men heeft hem beboet. Een vreemde straf in dit ga- val, zal men zeggen, want met 't betalen van een sommetje geld zai het jongemensch toch wel niet van zijn gevaarlijke nervositeit geneze* zijn. Maar 't wordt nog gekker als men weer, dat het bedrag der boete is.... 26 centen Een onbegrijpelijk bedrag, maar dat minder onbegrijpelijk is als men weet dat de inspecteur zich thans kan beroepen op de ingestelde com missies van advies voor polite-zaken, want om van een opgelegde straf in beroep te kunnen komen moet men gestraft zijn met een gelboete van meer dan een kwartje. Blijkbaar is het er dus om te doen, deze commissie uitspraak te laten doen. Ik kan me niet voorstellen, dat ons onhandig inspecteurtje gelijk zou krijgen. Dat zou heel jammer zijn, niet alleen voor dit jongmensch, maar ook voor zijn collega's, want over 't algemeen hebben deze jongelui al zooveel tragi-koinische machtsinbeel ding, dat ze worden ze daarin nog officieel gesterkt bijna een publiek gevaar zouden worden. De eerbiedwaardige journalist in kwestie heeft intusschen eens van nabij kunnen ondervinden waartoe een niet voor zijn taak berekend poiitie-man- netje al niet komen kan. Wat mij betreft, ik heb persoonlijke arm is, daarom is hef zoo moeilijk. O, ais moeder nog leefde Die zou wet meermededoogen met me hebben. De laatste woorden deden de schaal overslaan. In 's hemelsnaam dan Ik wil niet, dat je misschien later zoudt zeg gen mijn vader is de oorzaak van mijn ongeluk. Maar jelui gaat niet trouwen voordat ik een goede hof stede heb gekocht, die niet te ver uit de buurt ligt. O, dank, duizendmaal dank, vaderJe zal zien, dat je vreugde aan ons beleeft. Onder lachen en schreien viel Lize haar vader om den hals en omhelsde hem zoo hartelijk, dat de goede oude haar zacht moest afweren om weer tot verademing te komen. Ik geloof je, mijn kind. Je zal me dankbaar zijn en een brave vrouw worden, anders zou je de dochter van mijn goede Bertha niet zijn. Ga nu naar de keuken en houdt je vijf zin nen bij elkaarverliefde meisjes doen wel eens te veel zout in het eten of laten het aanbranden. (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Vlissingse Courant | 1910 | | pagina 1