Eerste Blad. "zoeklicht. Draagt Plouvier's Schoenwerk. 11 April Dit RUisaier bestaat uit 2 bladen No. 84. 48e Jaargang. 1910. Feuilleton. Maandag Het Geheim van den Ouden Visscher. Brieven uit de Jlofsfad. VLISSINGSCHE COURANT Prijs per drie maanden 1.30. Franeo per post 1.50. Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bij alle Boek handelaren, Postdirecteuren of rechtstreeks bij den Uitgever F. VAN DE VELDE Jr., Kleine Markt 58. ADVERTENTIËN van 14 regels ƒ0.40. Voor eiken regel meer 10 cent. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie, wordt de prijs slechts twee maal berekend. Groote letters en clichés naar plaatsruimte. Verschijnt dagelijks^ uitgezonderd op Zon- en Feestdagen. TELEFOONNUMMER 10. flbonriernents-ftduertentiën op zeer uoordeeiige uoortuaar den Een onzer organen noemde onlangs liet „zoeken van kleine fouten" een zeer vervelende menschelijke hebbe lijkheid. 't Staat vast dat wij, ons gansche leven door, ons dagelijks schuldig maken aan dingen die vol strekt niet als „kwaad" kunnen wor den gebrandmerkt, maar die toch beter achterwege waren gebleven, omdat zij een ander hinderen, of omdat zij gerekend worden niet tot de goede manieren te behooren. Zeker kunnen wij veel doen om dat te voorkomen en sommigen onzer hebben 't daarin tot eene benijdens waardige hoogte gebracht. Evenwel wordt ook hierin de volmaaktheid door niemand onzer bereiktmaar juist omdat het woord „niemand" hier volkomen op zijn plaats is, behoorde ook niemand zich die kleine tekort komingen, fouten en gebreken te zeer aan te trekken, veel minder anderen daarvan telkens een verwijt te maken en nog minder te „zoeken" of men ook iets ontdekken kan. Dat „zoeken" is een oneindige bron van moeilijkheden en verdriet, en bovendien is het onverstandig, on billijk en liefdeloos. Menig huiselijk geluk wordt er door verstoord. Het is in de hoogste mate onver standig, als het ware den eisch te stellen, dat een ander volmaakt zij. Echtgenooten b.v., menschen welke tot de meest innige levensgemeen schap verbonden zijn en dagelijks met elkander omgaan, moeten noodzakelijk nu en dan kleine tekortkomingen en gebreken in elkander ontdekken, en juist omdat dit wederkeerig is, is het zoo onbillijk om er elkander een verwijt van te maken of zich het humeur er door fe laten bederven. Ja zelfs een ongeluk vergeeft men elkaar niet. Het breken van een klein voor werp, het mislukken van een toebe reide spijs of drank, het wat later thuiskomen dan waarop gerekend was, het ontbreken van een knoopje aan een kleedingstuk, wordt als een zonde aangerekend en verstoort den huise- lijken vrede. Soms gaat het zóo ver dat men liet belachelijk zou kunnen noemen, indien het niet zoo diep treurig ware en zoo geheel en al in strijd met de plichten die echtgenooten tegenover elkander hebben. Menschen, die niet licht tot een wezenlijk kwaad zullen vervallen, zien Vrij bewerkt door M. J. Korving. 48.) De graaf ging naar beneden en n rilling ging hem door de leden, '°en hij de heeren zag. dpi n^er bezoekers was Henri Gar- sio'i gfaaS bood den heeren een el aan en vroeg waaraan hij de va" dit bezoek te danken had. maakte van den aangeboden w gebruik en Henri Gardel ant- kwa j ^at men eene huiszoeking hi„ m aoen naar familiepapieren, die beihpve Sen moesten zijn. De behl 3ndere heeren maakten zich tie n ambtenaren van de justi- zicti ^raa^ verbleekte, doch hield goed. Gardel trad nu toe op met P^raven schrijftafel, opende die bjn0nen.. mecgcbrachten sleutel en Z|jn onderzoek; tusschen twee er niets in om telkens opmerkingen, aanmerkingen of verwijten te doen hooren, en zóo wordt „zoeken" een gewoonte, maar een zeer leelijke gewoonte, een bron van ongenoegen en twist en menigmaal een oorzaak van onherstelbare verwijdering, waar vroeger liefde woonde. Waken voor een onvoorzichtig woord of gebaar, strijden tegen die leelijke gewoonte, indien men zich deze reeds eigen heeft gemaakt, is dringend noodzake lijk en ook hoogst plichtmatig. Wij hebben nu het oog op echt genooten, omdat deze het meest ge vaar loopen om tegenover elkander aan zulk een verkeerde gewoonte toe te geven maar de opmerking geldt natuurlijk in 't algemeen. Het geldt b.v. ook in sterke mate van ouders en opvoeders, tegenover de kinderen die aan hunne zorgen zijn toever trouwd. 't Is natuurlijk niet tegen te spreken dat het kind zijn natuur nog weinig in bedwang kan houden en zich daarom telkens schuldig maakt aan kleine overtredingen van de wetten der orde en der welvoegelijk- heid. Langzamerhand, door allerlei verstandige maatregelen en vooral door veel liefde, moet daarin schier ongemerkt verandering gebracht wor den. Maar wanneer een kind nooit goed kan doen, altijd met verwijten overladen en steeds tot in de minste bijzonderheden nagegaan wordt, dan zal het doel veel minder gemakkelijk bereikt worden en bovendien loopt men gevaar het karakter van het kind te veranderen en te bederven. Wanneer men een kind, dat een deur open laat staan, wat hard de kamer instormt, met een scheurtje thuis komt of vuile handen heeft en honderd van die dingen meer, daarover van den ochtend tot den avond hard valt, dan werkt dat in den regel verkeerdmaar wanneer het nu en dan eens opzet telijk, ernstig en toch liefdevol de waarheid zegt en vooral in alles goed voorgaat, dan heeft men heel veel kans om zijn doel te bereiken. Een kind dat voortdurend aan alle mogelijke aanmerkingen bloot staat, gevoelt dat het onbillijk behandeld wordt; de persoon die altijd aan merkingen maakt daalt in zijn kin derlijke achting; het wordt bang om iets te doen, schuchter en in zich zelf gekeerd het verliest zijn open hartigheid, de schoonste eigenschap van het kind, en de moeder zelfs verliest op den langen duur het ver trouwen en ten slotte de liefde van haar lieveling. Het spreekt wel vanzelf, dat kin deren nu en dan moeten worden be- groote laden waren eenige kleine vakken en éen daarvan begon hij ledig te maken. Vervolgens trok hij ook een der groote laden geheel uit en nu zag hij een rij geheime laadjes, waarvan een oningewijde het bestaan niet had kunnen vermoeden. In angstige verwachting had de graaf de verrichtingen van Henri Gardel gevolgd, en toen hij zag, dat deze de geheime laadjes ontdekt had, sprong hij haastig vooruit. „Terug, terug!" riep hij de hand op Henri Gardels schouder leggende. „Wel duivels ge zult hier niet „Heer graaf," vermaande een der ambtenaren ernstig, „wij vervullen onzen plicht. Wees daarom verstan dig en beproef niet, ons hierin te verhinderen." De graaf trok zijn hand terug en Henri Gardel ging voort de geheime laadjes te onderzoeken. Toen hij ze alle had geledigd, gaf hij de papieren aan de ambtenaren over en zeide „Ziedaar, mijnheeren, de stukken, die wij behoeven. Dit zijn de papieren, die de oude markies bij zijn dood heeft nagelaten. Ik weet niet, wat ze alle behelzen zeker zullen er wel rispt en zelfs gestrafthet spreekt van zelf dat hunne verkeerde neigin gen moeten worden verbeterd en dat zij op de fouten, die zij allen hebben, moeten worden gewezenmaar dat alles heeft niets te maken met vit zucht en het opzettelijk opzoeken van gebreken. Als wij berispen dan moet dat alleen dan geschieden, wan neer het werkelijk noodig schijnt, op een kahnen toon en op liefderijke wijze. Dat zoeken en dat vitten op kleine fouten, doet nimmer goed en wanneer wij anders meenen, dan mis leiden wij ons zelf. Wij zouden den aangenamen en zuiveren dampkring van ons huiselijk leven bederven, indien wij iedere fout en ieder gebrek maar steeds in het volle licht plaatsten. Het is te vreezen dat onze eigene tekortkomingen daar door ook des te eerder in het licht zouden treden. Wij moeten niet altijd laken, maar veeleer, zonder te vleien, nu en dan eens prijzen wat te prijzen valt. Wij zien altijd gebreken. Waarom zien wij geen deugden en goede eigen schappen, die er ook wel degelijk zijn. Dat is niet alleen even noodig als het verbeteren van fouten maar het staat ook vast dat, wanneer wij toonen iemand lief te hebben, wij ook op wederliefde hebben te hopen en dat wij daardoor het beste wapen in handen hebben om te veranderen wat veranderd moet Worden. Het is een stellige waarheid, dat men met lof, die volstrekt niet be hoeft te ontaarden in vleierij of on waarheid, dikwijls vrij wat meer be reikt dan met blaam: en, indien wij in de noodzakelijkheid verkeeren om iemand te berispen, laat het ons dan niet aan tact ontbreken en laten wij b.v. nimmer dienstboden of kinderen berispen in bijzijn van vreemden. Daardoor wekken wij slechts trots en stijfhoofdigheid op, terwijl een zacht verwijt onder vier oogen vaak wonderen doet. Toonen wij bij alles en tegenover allen, dat wij ons zelf in de macht hebben en dat slechts liefde de drijf veer onzer handelingen is, dan zal alles wèl gaan. LXII. Indertijd heb ik u vrij uitvoerig verteld van de z.g.n. „Grenadiers kwestie". De aanleiding ge zuit het u nog herinneren was typisch Haagsch. Officieren van verschillende wapens maakten zich in 't publiek bij wezen, die thans voor niemand meer van belang zijn. Het beste is, dunkt me, dat ge ze medeneemt, dan kunt ge ze op uw gemak inzien." „Zijn hier misschien nog meer stukken, die op de zaak betrekking hebben „Neen meer zijn er niet." „Maarmaarwat moet dit alles beduiden riep de graaf ang stig. „Waarom wilt ge die papieren medenemen? Met welk doel wilt ge dat doen Zeg mij tenminste, om welke „Wij kunnen u niets zeggen, heer graaf, want wij weten niets. Met uw vragen moet ge u tot hoogere over heden wenden." „Maar ge zult me eerst zeggen „Wij wenschen u goeden morgen, heer graaf 1" De drie h reren keerden hem den rug toe en gingen heen. Op het slotplein gekomen, bestegen zij hunne paarden en reden haastig weg. Zoodra de graaf alleen was, ge voelde hij eerst recht, hoe ontsteld hij was. Tot kalmte gekomen, ging hij naar de kast en snuffelde in alle iaden, maar vond niet wat hij zocht. belachelijk door te strijden over de voor onze landsverdediging stellig zeer belangrijke vraag welke cate gorie van hen nu wel het voornaamste, het allervoornaamste en het aller- allervoornaamste was. Tot zoover kon men om dit kleingeestig gedoe eenvoudig hartelijk lachen het was een onschuldige klucht, die niemand deerde dan de heeren officieren zelf, omdat ze blijkbaar niet zagen welk een dwaas figuur ze in 't publiek sloegen. Ook de allerdolste klucht van de in allen ernst de gepluimde koppen bij elkaar stekende Haagsche sabeldragers bleef geheel in het klucht-genre, maar iets ernstiger werd het geval toen het om de eer van den officier ging, niet om een denk beeldige voornaamheidseer, maar om de eer als eerlijk, rechtschapen man, als „man van z'n woord", als gent leman. Immers, alle grenadiersoffi- dieren ontkenden, desgevraagd, hoofd voor hoofd, de schrijver te zijn van een hoogst onhebbelijk en onkame raadschappelijk, van een soort mili tairen hoogmoedswaanzin getuigend anoniem ingezonden stuk in de „Avondpost", terwijl de redactie van dat blad pertinent bleef volhouden dat er geen kwestie van een mysti ficatie was maar dat de schrijver, die zicli in het stuk als grenadiersofficier had voorgesteld, dit ook inderdaad was. 't Denkbeeld is toen geopperd om een schriftelijke verklaring door alle officieren der grenadiers te doen teekenen, dat zij aan het bedoelde krantenstuk part noch deel hadden en tevens met machtiging aan de „Avond- post"-redactie om den naam van den schrijver die dan vanzelf een der onderteekenaars moest zijn als de „Avondpost" 'tniet mis had gehad te noemen. Dat gewichtige doku- ment, dat wellicht het „geheim" zou hebben ontsluierd, heeft echter nooit het bureau der „Avondpost" bereikt, naar het schijnt omdat verschillende officieren om blijkbaar geldige rede nen weigerden het te onderteekenen. Zoo bleef dus de zaak onopgelost en de vraag onbeantwoord Heeft een officier der grenadiers gelogen of heeft de „Avondpost" dat gedaan, dan wel is dat blad misleid zonder dit te hebben ontdekt? Alleen in dit laatste geval zouden alle betrokkenen er met ongeschonden eer afkomen in de beide andere gevalle* echter zou óf de schrijver-officier óf de „Avondpost"-redactie de eer erbij inboeten. En een vierde geval schijnt niet wel mogelijk. Niet alleen de eer der grenadiers- Een duister vermoeden, waarom men de papieren had medegenomen, kwam bij hem op maar eensklaps verheiderde zijn gelaat en grijns lachend mompelde hij„Laat hen maar begaan. Eduard Dumat is dood en zijn lijk zullen ze niet vinden." XIX. „Nadat de markies onze* jongen held verlaten had, bleef deze geruimen tijd verbaasd staan. Het hoofd duizelde hem. Was het werkelijkheid of droom de hij „Ja de bemoedigende woorden van den markies klonken hem nog in de ooren, er was geen twijfel mogelijk. Hij begon nu eerst te beseffen en snelde heen om Marie op te zoeken, Hij ging naar de kamer, waar Marie gewoonlijk zat, klopte aan en trad binnen. „Wat, zijt gij daar, Eduard riep Marie verwonderd. „Ja, mijn lieveling 1" antwoordde hij en drukte een kus op haar rozen mondje. „Komt ge afscheid nemen vroeg zij weer. „Neen hartedief, ik kom je zeggen, officieren, maar ook die pers is nu bij de zaak betrokken en dat maakt die zaak niet minder ernstig, immers, gladweg-oneerlijke praktijken, vier kante feitelijke leugens, behooren in de bona fide Nederlandsche jour nalistiek gelukkig tot de onbekende dingen en van een blad als de „Avond- dost" dat een behoorlijke reputatie geniet in de perswereld, mag men dan ook zulke praktijken niet ver wachten. is het blad misleid en heeft het dat ontdekt dan mag men ver wachten dat het dit ruiterlijk zal be kennen schande steekt daarin toch heusch niet. Is het blad misleid, maar weet het dit nog niet; houdt het dus te goeder trouw een onjuistheid vol, dan is het zeer gewenscht dat dit dopr een onderzoek blijke, opdat de eer èn van de officieren èn van de pers onbezoedeld te voorschijn trede. Mocht echter één van beide partijen de schrijver-officier öf de „Avond post" vlakweg liegen, dan is het niet minder noodzakelijk dat de schuldige bekend worde, opdat óf het officierenkorps óf de Nederland sche journalistiek den schuldige kunne desavoueeren en daarmee eigen eere redden. Zooals de zaak nu staat is ze on geveer even onhoudbaar als de hui dige stand van de kwestie Kuyper— Van Heeckeren. Ook daarbij kan het publieke oordeel niet anders zijn dan öf dr. Kuyper öf baron Van Heecke ren spreekt onwaarheid, en bij twee mannen van hun positie, gezag en naam is het noodzakelijk dat blijke wie de schuldige is en wie vrij uit gaat. Op beiden de verdenking blij vend te laten rusten is een misstand, die hoe eer hoe beter een einde moet nemen en men mag zich dan ook erover verwonderen en ergeren, dat èn de beide betrokken heeren èn anderen, die in staat zijn eenig (of veel licht te verspreiden, zoo lang in dien schandelijken misstand be rusten. Of vreezen wellicht zij, op wie de plicht tot spreken rust, dat de onthulling der waarheid een man van naam en gezag van zijn hooge voet stuk zal doen tuimelen In dat ge val zou het in ons land al treurig ver gekomen zijn met het politieke bederf tengevolge van persoonsver- eering en partijzucht, die door dik en dun gaan, waarheid en rechtvaar digheid verloochenen en de stem van het nationale geweten smoren wanneer ze daarin belang zien. Doch dit is slechts betrekkelijk ter zake. Ik roerde het slechts aan om met te meer voldoening te kunnen verzekeren dat in de grenadierskwes tie méér moraliteit, meer waarheids liefde, minder verkeerde vrees wordt aan den dag gelegd. Immers, nu de officieren blijkbaar' ondanks hun pogen, machteloos staan dal ik je lief heb als het licht van mijn oogen." „Ach, Eduard, ik heb je niet min der lief; maar ik kan je toch niet toebehooren, want mijn vader, mag ik niet verlaten." „O, lieveling, dat behoeft ook niet. Je vader zendt me bij jehij zei dat ik je moest gaan troosten. Wij zullen niet meer gescheiden worden." Marie staarde hem aan, alsof zij droomde. „Ach, je zult mijn vader niet goed begrepen hebben." „Wel zeker, hartedief, ik heb hem zeer goed begrepen bevestigde Edu ard en drukte haar opnieuw aan zijn hart. Daar ging de kamerdeur open en trad de markies binnen. Vergenoegd zag hij naar de jongelui en vroeg toen schertsend „Ben je nu zoo gelukkig mijn kind?" „O, vader, is het toch waar vroeg Marie, toen zij in tranen losbarstte. De markies voelde ook zijn oogen voch tig worden en trad eenige oogenblik- ken aan het venster om zijn ontroe ring meester te worden. (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Vlissingse Courant | 1910 | | pagina 1