Eerste Blad.
XMR
Draagt
Plouvisr's
Schoenwerk,
14.
28 Maart
soorten
e communie, git miiiimsr bestaat uit 2 falsdeü
Gemeentebestuur-
No. 73.
48e Jaargang.
1910.
Maandag
lens verstrekt.
van der Steen.
—Amerika Lijn,
Amerika, Canada
.De Jonge Co.
stelt Zuivere
r te hebben,
tllerlei kunst-
te makenbe-
van ons land
no 1709.
Vlissingen-
Als 't Paschen is.
Feuillleton.
Het Geheim van den
Ouden Visscher.
Brieven u ïf d@ Jlofsfad.
I
VLISSINGSCHE COURANT
Prijs per drie maanden 1.30. Franco per post 1.50.
Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bij alle Boek
handelaren, Postdirecteuren of rechtstreeks bij den Uitgever
F. VAN DE VELDE Jr., Kleine Markt 58.
ADVERTENTIËNvan 1—4 regels ƒ0.40. Voor eiken regel
meer 10 cent. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde
advertentie, wordt de prijs slechts twee maal berekend. Qroote
letters en clichés naar plaatsruimte.
Verschijnt dagelijks, uitgezonderd op Zon- en Feestdagen.
TELEFOONNUMMER 10. fibonnements-ftduertentiën op zeer uoordeelige voorwaarden
a. s. Zaterdag ROOM-
ijgbaar.
Aanbevelend,
ELDESTRAAT No. 8.
Rotterdam,
ïassage naar:
men zich te vervoe.
lunne vertegenwoor»
ier ter stede
Walstraat 43.
Wegens het Paaschfeest
zal Maandag GEEN nummer
der „Vlissingsche Courant"
verschijnen.
Li TEE X IE Jrt-
oonnummer 90.
per 16 H.L.
1
16
1
16
1
1
1
1
1
1
1
korting.
1EKSPRIJS.
d.
16.40
1.05
19.-
1.25
19-
1.25
1.10
2.20
1.80
1.70
1.45
1.10
BURGERLljKE STAND.
De Ambtenaar van den Burgerlijken
Stand van Vlissingen
maakt bekend
dat het Bureau van den Burgerlijken
Siand op Maandag 28 Maart e.K.
geopend is van des middags 12 tot
des namiddags 12 V2 uur, tot het doen
van aangifte van geboorten en over
lijden.
Vlissingen, 26 Maart 1910.
De Ambtenaar voornoemd,
W. KLOMP.
Wanneer de winter ons verlaat
En naar het noorden vlucht,
Wanneer 't viooltje in blauw gewaad
Het lenteliedje zucht,
dan weten wij dat de blijde Paasch-
morgen naakt, die morgen, die nog
altijd een soort van toovermacht op
den mensch oefent. De Paaschmorgen
komt volstrekt niet altoos tot ons in
het volle plechtgewaad der lente,
onder het lieflijk licht en met den
warmen adem ervan, en toch schijnt
het ons toe dat het inderdaad zoo is
en zou niets in staat wezen om het
gevoel van innerlijke voldoening dat
ons doorstroomt te verdringen of de
blijde gedachten te verbannen, die
ons onwillekeurig vervullen. We zien
de dingen, zooals we ze eigenlijk
altijd moesten zien, niet in een valsch
licht, maar dan toch onder het licht
van voldaanheid en dankbaarheid. Als
wij in de rechte stemming verkeeren,
de stemming van den Paaschmorgen,
dan schijnen de zonnestralen helder
der en warmer, de bloemen zachter
te bloeien, de wind meer lieflijk te
ruischen, de geheele schepping
duidelijker te spreken.
Dat zal wei verschillende oorzaken
hebben en misschien in de eerste
plaats daarvan een gevolg wezen, dat
zoovele beelden uit het verledene als
in een panorama voorbij ons geestes-
°og trekken, zoovele gebeurtenissen
ons voor den geest komen uit de
geschiedenis der groote menschen-
Vrij bewerkt door M. J. Korving.
37.)
Na verloop van ongeveer een
kwartier hoorde hij riemen in het
Wa'er plassen. Dat geluid kwam al
"ader en nader, totdat een boot
jjjoht bij het strand zichtbaar werd,
die weldra aanlegde, waar de groep
stond. In de boot zaten vijf mannen
7~,vier aan de riemen en éen aan
het roer.
»Zijt gij het, Chauron vroeg de
man aan het roer.
»Ja!"
«Hebt ge den vogel gevangen
De vijf mannen kwamen aan wal
Eduard werd door zijn geleiders
aaa hen overgegeven.
«Hier hebt ge hem," zei de aan-
;«der._ „Nu ben jij verder verant
woordelijk voor hem: wij hebben
wereld, gebeurtenissen die ons geheel
des menschen ziel, zijn hopen en
verlangen, zijn schuld en naberouw,
zijn hoogheid en zijn val, den mensch
die is, die was, die worden zal,
doen kennen.
Dat zal in de tweede plaats ook
wel daaruit voortkonten, dat de natuur
om ons heen bezig is, zich te tooien
in het gewaad der vernieuwing. De
natuur viert altijd het Paaschfeest,
voor haar in waarheid het feest van
den uittocht en van de verrijzenis ten
leven, uit de duisternis tot het licht.
Het is alsof een zacht lied ruischt,
dat spreekt van betere dagen, ook een
lied van hopen en verlangen, en al
wordt dat blijde lied nog maar be
scheiden en op zachten toon aange
heven, het is sterk genoeg om te
spreken tot ons hart en al de roerselen
van ons gemoed in beweging te
brengen.
En dan willen wij in de derde plaats
nog wijzen op de zedelijke beteekenis
van het schoone lentefeestwant wel
verschillen wij in de opvatting en
beschouwing ervan, maar wij ver
schillen niet in de diep gevoelde
overtuiging, dat het van grooten en
duurzamen invloed kan en behoort te
zijn op 's menschen zijn en leven,
dat het krachtig mede kan werken
om dat leven te leiden in de richting
die ten goede voert.
In het land van den vreemdeling
hebben wij nooit geleefd, zijn juk heb
ben wij nooit gevoeld,maatschappelij
ke slavenketenen hebben wij niet ge
dragen maar wij hebben ons wel
eens vrijwillig in slavernij begeven en
toegelaten dat vreemde machten ons
beheerschten. Wij laten nog zoovele
verkeerde dingen toe en handhaven
nog zoovele maatschappelijke on
deugden; wij zijn nog zoo vaak zelf
zuchtig en liefdeloos, wij leven nog
zoo weinig met en voor anderen wij
struikelen en vallen nog zoo dikwijls
Dat hindert en bedroeft ons wel
maar wij hebben niet genoeg macht
over ons zeiven, niet genoeg wils
kracht om op te staan en ons van dat
alles vrij te maken. Dat is de oorzaak
dat wel bij elke lente ook over ons
de zon der vernieuwing opgaat, maar
dat hare stralen ons gemoed nog niet
genoeg doordringen, zoodat het licht
en de warmte nog niet volledig tot
hun recht komen.
Wij zullen ook een leidsman en
voorganger moeten kiezen, die ons een
haastigen aftocht verzekert 'uit het
land waar we niet tehuis behooren,
om ons laat het dan ook zijn door
een woestijn heen, naar een land van
belofte te brengen.
onze taak gedaan."
„Nu, wees maar niet bang, dat
wij niet goed voor hem zullen zor
gen," antwoordde de ander.
Drie mannen uit de boot grepen
den gevangene aan en brachten hem
in de boot, terwijl de twee anderen
ter zijde gingen met de drie schur
ken, die Eduard hadden opgelicht.
Nadat zij met elkaar fluisterend iets
hadden besproken, keerden de drie
naar den wagen terugde andere
twee kwamen in de boot en deze
werd van wal gestooten.
„Hoor eens, vriend", zei Eduard
onder het varen tot den man aan
het roer, „kunt ge mij ook zeggen,
waarom ik gevangen genomen ben
„Hebben die vorige drie mannen
het je niet gezegd?" klonk de we
dervraag.
„Ze zeiden, dat ze mij moeten
oppakken ais deserteur van een En-
gelsch schip. Nu wil ik maar weten,
of ge er ook zoo over denkt."
„Ik denk, dat de anderen wel wisten,
waarom ze je moeten oppakken."
„Maar
„Praat er nu niet verder over, dat
helpt toch niet."
Ja, door de woestijn zullen wij wel
moeten trekken. Het breken met één
enkele verkeerde gewoonte, op zich
zelf geheel onbeduidend, kost reeds
moeite en dagen van strijd. Hoe zal
het dan wezen als de volle ernst van
het leven in het spel komt, als we
willen breken met het verledene om
een geheel nieuw leven te beginnen
als we den ganschen akker wilien
omploegen
En toch zal dat moeten gebeuren.
Willen wij inderdaad leven, zal
het leven ons ten zegen zijn, zal liet
zijn ware doel niet missen, dan zul
len wij het jonge groen moeten na
volgen, dan zuilen wij moeten op
staan uit den winterslaap tot het
leven der schoone, der heerlijke, der
reine lentedan zullen wij zwart en
stof achter ons moeten laten eu de
hand uitstrekken naar de richting die
voor ons ligt, naar den weg die op
eik gebied naar hei betere en het
hoogere leidt.
Ja, wij zullen óók een leidsman
moeten kiezen. Niet dat het ons daar
aan ontbreekt. Het tegendeel is waar.
Wij zijn maar al te veel geneigd om
te steunen op anderen en onze zelf
standigheid op te offeren maar dat
is niets dan zwakheid, die ons er
toe brengt blinde leidslieden, blinder
misschien dan wij zelf, ais heer over
ons te erkennen. Daf heeft ons reeds
menig droevig oogenblik verschaft
want al komen wij later meestal weer
tot bezinning en willen wij de siechte
keuze weer ongedaan maken, dan is
reeds veel onheil gesticht en komt
in zooverre de overtuiging van het
betere en het ware reeds te Iaat.
Als wij het groote levensbeginsel,
dat het heerlijke Paaschfeest ons
predikt, als leidsman aannemen, dan
zullen wij ons vanzelf, het geheele
leven door, als van wachtengelen
omringd zien. V/ij zullen geen vol
making bereiken, nooit opstaan om
nimmermeer te struikelen, nooit een
waarheid erkennen om nimmermeer
in dwaling te vervallenmaar ons
leven zelf zal toch volmaakter wezen
en het za! geen enkel vallen, niet
enkel dwaling meer zijn. Het licht,
dat het nieuwe leven van den Paasch
morgen ons gebracht heeft, zal niet
meer onder gaanwant in het rijk
der waarheid en der liefde daalt de
zon nooit ter kimme. Dat licht schijnt
in de moeilijke uren van strijd en
verzoeking, maar het schijnt schoo
ner in het uur der overwinning; het
schijnt aan de sponde des lijdens,
bij rouw en droefenis, maar het ver
heldert ook ieder levensgenot, en het
schijnt het allerschoonst misschien
over de rust der dooöen.
Eduard begreep, dat alle moeite
om iets te vernemen, toch vruchteloos
zou zijn, en zweeg dus.
Na een kwartier varen zag hij een
slank gebouwde brik uit het duister
opdoemen en weldra had de boot
het schip bereikt. De man aan het
roer kiom aan boord, doch kwam
spoedig in de boot terug.
,,lk zal je losmaken om aan boord
te klimmen maar bij den geringsten
tegenstand of bij de eerste poging
om te ontvluchten, steken wij je
overhoop. Begrepen
„Je spreekt duidelijk genoeg,"
antwoordde Eduard.
„Zoo, vindt je dat? Nu vooruit
maar
Eduard werd van de touwen be
vrijd en klom langs de valreeptrap
aan boord van de brik. Het was
donker, zoodat hij weinig op het dek
kon onderscheidenhij bespeurde
slechts een paar man. aan dek en
zag, dat de zeilen waren aangeslagen.
„Kapitein, hier is de knaap," meld
de de stuurman der boot aan iemand,
die aan den grooten mast stond.
„GoedBreng hem naar beneden
en wijs hem zijn kooi aan
Nog eens, wij menschen zullen
wel verschillen in vele dingen, en
ook dat zal wel goed zijn, omdat het
ons prikkelt, steeds naar meer waar
heid te blijven zoeken, en ons behoedt
voor de noodlottige dwaling, dat wij
haar geheel en ten volle gevonden
hebben. Maar hierin kunnen en moeten
wij allen overeenstemmen dat, waar
de Paaschmorgen ons spreekt van een
uitgaan tot een hooger zedelijk le
vensbeginsel, v/ij die stem beschou
wen als gericht tot ieder onzer in het
bijzonder, en dat wij er gewillig het
oor aan ieenen, wetende dat zij alleen,
in de beste beteekenis van het woord,
de stem der waarheid is.
LX.
Ik heb Speenhoff weer eens ge
hoord en het was weer een bijzonder
iets voor me. Want ik vind dezen
„dichter-zanger" een merkwaardig
man in ons land een unicum, mag
ik wel zeggen immers al heeft het
zeker aan naapers niet ontbroken,
toch kan men niemand ten onzent
aanwijzen, die zelfs maar in de verte
met Speenhoff op één iijn kan gesteld
worden. Daarvoor missen de namaak-
Speenhoffen te zeer wat juist de be
koring van hun voorbeeld uitmaakt
het stempel van èchtheid, het natuur
lijke aangeboren talent om den humor
des levens in-ééns te zien, te hooren,
te voelen en te peilen en dien dan
uit te zeggen in de simpele maar
kernige woorden des levens zelf. Als
ik 't eens paradoxaal mag uitdrukken
zou ik wel willen zeggen dat niemand
Hollandscher is dan Speenhoff en nie
mand tegelijk minder Hoilandsch.
Geen leekent zoo scherp en waar als
hij den doorsnee-Hollander in al zijn
eigenaardigheden, geen zégt hetgeen
hij te zeggen heeft in meer levend-
Holiandsche woorden. Maar zijn kunst
zelf, haar karakter, is èn-Hollandsch,
evenals zijn onalledaagsche kop.
Ik sprak van zijn „kunst", en met
opzet, want al zal menigeen hem bij
de café-chantant-„artiesten" rang
schikken, toch meen ik dat hem een
bescheiden plaats toekomt onder de
kunstenaars, ai is her dan ook bij de
lagere categorieën. Zijn ten onzent
zoo heel zeldzaam talent geeft hem
daarop recht. Zoo vaak ik de leuze
„kunst aan 'tvolk" hoor, denk ik 't
eerst aan hem, die op tegelijkertijd
kunstige en volkstiimliche wijze van
en voor den man en de vrouw uit
het volk weet te zingen. Het is niet
zonder beteekenis dat Speenhoff po-
Eduard werd naar het tusschendek
geleid en van daar naar een klein
vertrek, dat naar het scheen in tijd
van nood als gevangenis moest dienen.
Er waren twee hangmatten in en
men gaf onzen held te kennen, dat
hij kon uitkiezen, welke hij wilde
gebruiken. Daarop sloot zijn geleider
de deur en hij was alleen. Het was
tameiijk licht, want door een kleine
getraliede opening boven de deur
vielen eenige lichtstralen van het
bovendek in deze ruimte.
Weldra hoorde hij het anker lichten
en daarna het klapperen der zeilen
hij begreep daaruit dat de brik naar
zee ging. Hij kroop in de onderste
hangmat en begon over zijn toestand
na te denken. Die was zeker niet be
moedigend, want hij was overtuigd,
dat de graaf de Maurès ook de be
werker van deze tweede overrompe
ling was en naar zijn dood verlangde.
Geen wonder dus, dat hij treurig ge
stemd was. Evenwel had hij niet alle
hoop verlorenhij had zijn pistolen
nog bij zich. Hij beschouwde die als
het laatste middel tot zijn redding,
want ze waren geladen en hij kon
er op vertrouwen.
pulair is tot onder de fluitende en
blèrende straatjongens, en tevens een
zekere waardeering vindt in kringen
waar men werkelijk talent weet te
onderkennen.
Erg jammer heb ik het altijd ge
vonden, dat Speenhoff zelf zijn kunst
verlaagd heeft door ze te vermengen
met komiekerigheid van de allerlaag
ste soort; zijn z.g.n. „vrije tooneel"
is een levend graf voor zijn talent.
Of is een ordinaire, ja meestal ge-
meene grappennlaker als Nap de la
Mar een partner voor een kunstenaar
als Speenhoff? En zijn de geestelooze
potsen, die het vrije tooneel ter meer
dere eere Nappies vertoont, dingen
waaraan een man van echte geestig
heid als hij zijn naam mag verbinden
Ik weet wel en ik heb dat pas nog
hier geconstateerd dat het gros
van de variété-bezoekers meer ge
noegen heeft in de dwaasheden,
idioterijen en gemeenheden van
Nappie en zijn kornuiten dan in de
mooie, treffende liedjes \an Speenhoff,
maar dat feit veroordeelt reeds deze
compromitteerende combinatie. Onze
dichter-zanger verdient de waardee
ring van een andere en betere soort
publiek dan de hersenloozen die niets
verhevenere kennen dan schuine flau
witeiten en dat publiek is er beslist,
het is er in alle maatschappelijke lagen,
en het zal den volkskunstenaar het
succes dat hem toekomt, niet onthou
den. Jammer maar, dat de man zich
zelf heeft weggegooid, al zal hem die
zelfvernedering vermoedelijk wel geen
windeieren gelegd hebben.
Maar er is weer hoop. Speen
hoff gaat op zichzelf werken, heette
het dezer dagen. Hij moet het al lang
van plan geweest zijn, maar helaas
schijnt hij er niet vroeger toe te zijn
kunnen komen. Beter later dan nooit,
zullen we maar denken. Hij schijnt
dan eindelijk zijn onafscheidelijke
Nappie toch aan zijn lot te zullen
overlaten om een eigen gezelschapje
te vormen, een Speenhoff-troepje van
jonge menschen die in zijn geest
zullen werken, ik ben er erg be
nieuwd naar, al vrees ik wel een
beetje dat we nu zullen krijgen
Speenhoff met Speenhoff-saus erom
heen. Er worden nu eenmaal niet
veei echte Speenhoffen in ons land
geboren. Doch laat ons afwachten
wellicht valt het zeer mee en een
verbetering bij thans is het in elk
geval.
In de zgn. „stille week" zijn de
vermakelijkheden in Den Haag altijd
gesloten; dan is er voor de uitgaande
wereld, die hier onhebbelijk groot is,
„niets te doen", is '1 mooi weer
zooals we pas gehad hebben dan
trekken al velen naar Scheveningen,
waar de café's alweer opengaan en
waar men druk bezig is om alles
voor 't „seizoen" klaar te maken.
De brik was nu in beweging en
onze held bespeurde, dat zij noord
waarts koerste. Hij sliep den geheelen
nacht slechts weinig, maar toch ge
noeg om zich den volgenden morgen
uitgerust en wat opgewekter te ge
voelen. Te middernacht en 's morgens
te vier uur had hij het aflossen der
wacht gehoord en telkens ais hij
ontwaakte, voelde dadelijk naar zijn
pistolen, die hij zeer zorgvuldig ver
borgen had.
Den volgende morgen te acht uur
werd de deur van mijn gevangenis
geopend.
„Wel, kameraad, hoe gaat het?"
vroeg de binnentredende.
„Ik zou wel een beetje frissche
lucht willen scheppen."
„Wil je niet eerst ontbijten
„Ja, maar dan liefst op het dek".
„Welnu, we zullen zien, of daf kan".
Dit zeggende, sloot de man de
deur en ging heen. Een poos later
kwam hij terug.
„Je kunt aan dek gaan," zeide hij
maar onder éen voorwaarde je mag
alleen spreken wanneer je aan
gesproken wordt. Vindt je dat goed
(Wordt vervolgd»