Eerste Blad..
Draagt
Plouvier's
Schoenwerk.
Maandag
7 Maart.
1910.
Gemeentebestuur,,
No. 55.
48e Jaargang.
Dit Dumioer bestaat uit 2 bladen
MEN ZEGT.
Feuilleton.
Het Geheim van den
Ouden Visscher.
Brieven uit de Jlofsfad.
VLISSINGSCHE COURANT.
Prijs per drie maanden 1.30. Franco per post 1.50.
Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bij alle Boek
handelaren, Postdirecteuren of rechtstreeks bij den Uitgever
F. VAN DE VELDE Jr., Kleine Markt 58.
Verschijnt dagelijks, uitgezonderd op Zon- en Feestdagen.
SCHOOLWEZEN.
De Plaatselijke Commissie van toe
zicht op het lager onderwijs maakt
bekend, dat de Openbare Les
aan den Herhalingscursus voor jongens
Dinsdag 22 Maart a. s. 's avonds van
7—9 uur in School B zal gehouden
worden.
Ouders, voogden of verzorgers van
leerlingen en belangstellenden wor
den uitgenoodigd deze les bij te
wonen.
De Commissie voornoemd,
Jos. VAN RAALTE, Voorzitter.
Q. H. VüRTHEIM, Secretaris.
Uit de dagen onzer jeugd kunnen
wij ons zeer flauw herinneren, dat
ergens in Nederland, laat ons zeggen
te Nergenshuizen, een blaadje werd
uitgegeven, waarin geregeld een ru
briek voorkwam, met het opschrift
„Men zegt". Die rubriek maakte zich
voortdurend tot tolk van boosaardige
geruchten, welke van sommige per
sonen verspreid werden, op zoodanige
wijze dat nimmer namen werden
genoemd en toch ieder begrijpen kon,
wie in deze kolom zooal aan de kaak
werden gesteld, 't Geheel vormde een
schier ongelooflijk samenraapsel van
laster, waardoor de eer en de goede
naam, soms van de meest achtens
waardige personen, op de schande
lijkste wijze door het slijk werden
gesleurd.
En wij meenen ons ook te herin
neren, wat wel het allertreurigst was
in deze treurige geschiedenis, dat de
beruchte kolom met graagte werd
gelezen en dat het venijn van den
laster op die manier jaren lang zijn
uitwerking kon doen.
Naar wij meenen, is die Nergens-
huizensche geschiedenis al lang uit,
hetgeen wij gaarne willen aannemen
als bewijs, dat de menschen op dit
punt beter zijn dan ze een halve
eeuw geleden waren.
Overigens zou men zicli ten zeerste
vergissen, indien men meende dat
„men zegt" niet van Nergenshuizen
zijn domicilie naar elders zou hebben
overgebracht. Integendeel meenen wij
goed te weten dat er een heele fa-
Vrij bewerkt door M. J. Korving.
19.)
«Sedert zeventien jaar is zij niet
"'.er geweestals zij nog leefde, zou
Z1) zulk een langen tijd niet hebben
aten voorbijgaan, zonder naar haar
zoon te komen zien."
i 200 's stemde Eduard
n- «Maar ge hebt van Gardel ge-
Proken, alsof hij tot mijn persoon
bijzondere betrekking stond
wa weet ge daaromtrent?"
^an roe daar geen begrip van
rmen; W£et aueen> dat hij
11 zonderling persoon is."
«Met kan toch niet zijn, dat
u,nfen' dat is niet mogelijk
«Wat bedoelt ge
„i "?e zu" het misschien zeer dwaas
Va ,en ik dachtzou hij mijn
r maar
milie van dat soort bestaan, die hun
tenten overal hebben opgeslagen,
maar misschien op een beetje andere
manier werken dan in onze jeugd het
geval was.
•J-
Wie of wat is toch eigenlijk „men
zegt?" Ja, dat is een wonderlijk
en zonderling iets; half persoonlijk,
half onpersoonlijkeen combinatie
van het persoonlijk voornaamwoord
„men", met den derden persoon en
kelvoud in den tegenwoordigen tijd,
van het werkwoord „zeggen". Die
twee hebben een soort van naamlooze
vennootschap aangegaan, want de
aandeelhouders blijven op den achter
grond een vennootschap die wel
is waar geen koninklijke en alleen
maar een duivelsche goedkeuring
bezit, maar toch zeer goede zaken
doet, en waarvan het doel in hoofd
zaak is: zooveel mogelijk praatjes en
lasterlijke geruchten te verzamelen,
te verspreiden en te expioiteeren.
De vennootschap werkt, om eerst
een beeld te gebruiken, op de manier
van de lieve straatjeugd, die, in een
sneeuwrijken winter, er vermaak in
schept om wat sneeuw tot een bal
saam te persen en dien bal dan
langzaam voort te rollen, zoodat hij
schier onopgemerkt, maar voortdu
rend, grooter wordt en eindelijk zóo
groot, dat men hem niet meer kan
voortbewegen, zoodat hij hinderlijk en
gevaarlijk wordt voor de passage en
niet dan met de grootste moeite weer
uit elkander kan worden gewerkt.
Wat het feitelijke betreft, het gaat
b.v. zóode krantenbezorger komt
's avonds aan de deur en zegt: „de
iucht ziet zoo rood aan dien kant,
waar boer Willemsen woont; 't lijkt
wel of er brand is." De werkmeid
komt verrukt in de keuken en deelt
aan de tweede meid mede, dat er
brand is, aan den kant waat boer
Willemsen woont. De tweede meid,
al even verrukt, deelt mevrouw mede
dat er brand is bij boer Willemsen.
Mijnheer gaat eropuit, deelt terloops
het nieuws aan een paar kennissen
meepolitie en brandweer worden
daardoor ook op de hoogte van de
zaak gesteld en nemen alvast maat
regelen terwijl spoedig de eerste
schare nieuwsgierigen ter plaatse des
onheils verschijnt, juist op het oogen-
blik dat boer Willemsen, in zalige
onwetendheid van 's werelds woelen,
zijn muts over de ooren trekt en heil
gaatzoekenin de armen vanMorpheus.
Men zal zeggen „dat is een vrij
grappig en onschuldig geval." Wel
zeker; het bewijst alleen maar, hoe
veel de menschen van een babbel-
„Neen, dat is niet mogelijk", viel
de oude man in. „Je moeder was er
bij tegenwoordig, toen je vader be
graven werd. Hij was doodelijk ge
wond van het slagveld naar huis
vervoerd en is daar gestorven. Ook
is Henri Gardel niet oud genoeg
om je vader te kunnen zijn".
„Ge hebt gelijk," zeide Eduard.
„En eindelijk", vervolgde de oude
man, „kende Gardel je vader zeer
goed en was bij hem aan zijn sterf
bed".
„Maar ge kent toch den naam van
mijn vader? Ge weet toch, wat mijn
familienaam is
„Neen Je moeder heeft nooit je
familienaam genoemd en verzocht,
dat ik je mijn eigen naam zou ge
ven".
Nu liep het gesprek nog een ge-
ruimen tijd over Henri Gardelmaar
het eenig besluit, waartoe beiden
kwamen, was, dat die man een zon
derling persoon was.
De oude visscher bleef tot den
middag op het kasteel en nam toen
afscheid. Voor hij vertrok, liet hij
Eduard nogmaals de belofte herha
len, dat hij hem niet zou verlaten,
«li
ADVERTENTIÜNvan 14 regels ƒ0.40. Voor eiken regel
meer 10 cent. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde
advertentie, wordt de prijs slechts tweern aal berekend. Groote
letters en clichés naar plaatsruimte.
TELEFOONNUMMER 10.
flbonnements-flduerfentiën op zeer uoordeelige uooruiaarden
tje houden, hoe weinig ze daar
bij hun ooren den kost geven en hoe
weinig ze letten op oorzaak en ge
volg. Maar in negen van de tien ge
vallen is de zaak lang zoo onschul
dig niet. Wanneer de een meent dat
deze of gene dit of dat heeft gedaan,
en dan bij voorkeur iets wat niet
goed is, dan wordt in dit zeer omzich
tige termen medegedeeld maar van
dat oogenblik af gaat de bal aan
't groeien. Nonnner 1 van de napra-
ters zegt al iets meer; no. 2 noemt
een naam, no. 3 het feit zelf; no. 4
zegt dat het stellig waar ismen
heeft het van die en van die. Van de
onderstelling dat iets mogelijk zou
zijn komt men in een oogenblik tot
de meest absolute zekerheid dat het
werkelijk waar is en de man of de
vrouw, die 's morgens vrij uit ging,
ziet 's avonds zwart in de oogen der
menigte, die toch niets anders ge
daan heeft danop onnadenkende
wijze aan den lust tot babbelen bot
vieren.
Zóo komen onwaarheden, blaam
en laster in de wereld zóo worden
onschuldige menschen in het ongeluk
gestortzóo worden de beste vrien
den de bitterste vijandenzóo ont
neemt men iemands vertrouwen, eer,
goeden naam en credietzóo bena
deelt men iemand in zijn belangen
Zeker, het wordt nog vrij wat erger
wanneer er opzet in het spel is. De
Franschen hebben een spreekwoord
Calonniez, calonniez, il en reste toujours
qaelque cliose „spreek maar kwaad,
er blijft altijd wei wat van hangen."
Wel zeker, zóo heeft men de grootste
reputaties vermoord maar zóo wordt
ook dagelijks in 't klein heel wat
kwaad gesticht. Door met een fijn
lachje te zeggen, wat men gehoord
heeft, terwijl men er inderdaad nooit
iets van vernamdoor op de moge
lijkheid te zinspelen van iets waaraan
men zelf niet gelooft, zaait men haat
en tweedracht, verscheurt familieban
den, trekt vrienden en gelieven van
eikander af en sticht nog onnoemlijk
veel ander kwaad.
Van dat duivelswerk, dat de be
drijvers, wanneer ze tot duidelijk be
sef kwamen van hetgee» zij gedaan
hadden, dikwijls met heete tranen
hebben beweend, terwijl ze de ge
volgen van hun heilloos gedoe toch
niet meer konden wegnemen of goed
maken, daarover zullen we nu verder
maar zwijgen, in het vertrouwen dat
niet velen onder ons zich aan die
afschuwelijke zonde zullen schuldig
maken.
Maar overigens? Wij struikelen
allen in vele gevallen en de meesten
die zoovele jaren bij hem de plaats
van vader vervuld had. Eduard be
loofde dit gaarne, want hij hield wer
kelijk van den ouden man, als ware
hij zijn zoon.
Na het vertrek van Jean Dumat
keerde Eduard naar zijn kamer terug.
Hij had veel stof tot nadenken eerst
toen men hem voor het middagmaal
kwam roepen, ontwaakte hij uit zijn
diep gepeins.
VII.
De zon neigde reeds ten onder
gang, toen Eduard Dumat den mar
kies weer in de groote zaal aantrof.
Sedert den morgen hadden ze elkaar
niet weergezien. De markies stond
verbaasd, toen hij hem zag, en
meende aanvankelijk een geheel
vreemd persoon voor zich te zien.
„Op mijn woord", sprak de edel
man, zoodra hij zijn gast herkend
had, „de verandering in uw kleeding
is geheel in uw voordeel uitgeval
len uw uitzicht is er aanmerkelijk
door verbeterd. Ik ben blijde, dat ik
u hier aantref, want mijn dochter
verlangt zeer u te zien. Zij heeft
reeds naar u gevraagd, want zij ver-
onzer hebben wei een klein aandeeltje
in de naamlooze vennootschap „men
zegt".
Ach, vriendenlaat ons dat aan
deeltje maar wegdoen het geeft toch
geen dividend
Wij hebben ooren om te hooren
maar wanneer iemand ons mededeelt
dat hij dit of dat heeft vernomen, of
dit of dat wordt gezegd, of dit of dat
wel waar kon zijn, iaat ons dan maar
beginnen met er vijf en zeventig per
cent af te doen. En wat de overige
vijf en twintig percent betreft, laat
ons die voor kennisgeving aannemen
en ter griffie deponeeren.
Of, als we dat niet doen, laat ons
dan ten minste een wacht voor de
lippen zetten en ons in elk geval be
palen tot den kring van intieme
vrienden en verwanten. De mensch
moet altijd en onder alle omstandig
heden diep zijn verantwoordelijkheid
gevoelen voor de woorden, die hij
spreekt en de gedachten die hij bij
anderen opwekt.
Want, men mag zeggen wat men
wilmaar men zegt is een leu
genaar en een lasteraar; en't is ver-
weg het beste als we daar niets mee
te maken willen hebben.
LVII.
Wij hebben Goddank weer een
Haagsen schandaaltje! Wat zou het
Haagsche leven zijn zonder Haagsche
schandaaltjes Waarover zouden de
heeren het moeten hebben aan de bit
tertafel en de dames in de tearooms,
als er geen schandaaltjes te befluis-
teren waren Over de ridderorden-
zaak is men zoo langzamerhand uit
gesproken in de zaak van Heeckeren
zit geen schot; de vreeselijkbelang-,
rijke „grenadierskwestie"schijnt dood-'1
geblbed speelholen en chantage zijn
al afgezaagd hoe dankbaar zijn
we voor dit nieuwe onderwerp van
conversatie En welk een fijn zaakje
Een priester-diplomaat, een interes
sant man (want hij is immers een
Italiaan en bovendien een zeer ge
zien man), wiens beminnelijkheid
hem vooral in de hooge dames
wereld vele witte voetjes heeft ver
schaft, zulk een man valt ,me daar
waarempel in ongenade, krijgt op
hoog bevel influenza en gaat o«s
land, waar hij zoo lang den Pause
lijken Stoel heeft vertegenwoordigd,
met bekwamen spoed verlaten. In
gewijden weten te vertellen dat men
mgr. Giovannini niet in Den Haag
zal terug zienDe geschiedenis
langt den man te leeren kennen,,die
haar zulk een grooten dienst heeft
bewezen."
Dit zeggende, ging de markies de
trap op en wenkte Eduard hem te
volgen deze volgde hem zwijgend.
Zijn vurige wensch zou nu vervuld
wordenhet was hem wonderlijk te
moede. Doch hij had slechts weinig
tijd tot nadenken, want weldra stond
hij met den markies voor Marie's
kamer.
De markies trad het eerst binnen
onze held volgde hem op den voet
en bevond zich nu in een prachtig
gemeubileerde kamer, voor welker
vensters karmozijnroode gordijnen
hingen. Bij een van die vensters zat
Marie de Fiselle.
Zoodra zij haar bezoekers zag,
stond zij op, en toen haar vader den
jonkman aan haar voorstelde, be
groette zij hem met een minzaam
lachje en reikte hem vrijmoedig de
hand.
Eduard had gevreesd, dat het
meisje misschien een trotsche dame
zou zijn; doch die vrees bleek on
gegrond te zijn geweest. Haar ge
heel» voorkomen getuigde, da't zij
zal den lezer in hoofdtrekken reeds
bekend zijn daarover dus hier niet
meer. Het schijnt wel, dat deze pries
ter-diplomaat is gevallen tengevolge
van zijn wereidsche neigingen, die
hem wel-is-waar ,,1'enfant chéri des
dames" maakten, maar die hem ook
verleid hebben om deel te nemen
aan echt hoog-Haagsoh geïntrigeer;
hij heeft zich laten verleiden om. op
weinig gentlemanlike manier twee
jongedames van hooge familie gru
welijk te beieedigen en hoewel hij
in een kruiperig-beleefd schrijven alle
mogelijke excuses heeft aangeboden
toen hem bleek hoe lichtvaardig hij
had gehandeld, toch deed deze histo
rie de maat overloopen. De papa der
jongedames, die een hoog en mach
tig heer in de hoogste Haagsche
kringen is, liet 't er niet bij zitten
en thans moet de al te wereidsche
priesterdiplomaat van Den Haag en
deszelfs golfclub afscheid nemen.
Het ligt voor de hand, dat mgr.
Giovannini thans de held is van aller
lei pikante romannetjes die de upper
idem zooveel elkander in de grage
ooren fluisteren, maar zooals dat ge
woonlijk gaat, zal men den man wel
heel wat onverdiends toedichten. Dit
dunken mij echter particuliere aan
gelegenheden, die Jan en alleman
niets aangaan en die men dan ook
goed zal doen, niet te helpen ver
spreiden. De heele gebeurtenis trou
wens, althans zooals die is voorge
steld, lijkt mij zeer sterk particulier
getinteen min of meer huishoudelijke
kwestie tusschen eenige personen uit
de hoogere kringen. Men vraagt zich
dan ook onwillekeurig af, of er geen
andere ernstiger dingen gebeurd zijn
die de positie van den Pauselijken
zaakgelastigde onmogelijk hebben ge
maakt. Want dat hij zijn diplomatieke
post zou moeten verlaten alleen om
een, trouwens volledig herroepen, be-
leediging van een tweetal golfspelende
jongedames, dat schijnt niet zeer aan
nemelijk. Of is wellicht de papa der
mejskes zóó machtig
De uitgaande wereld heeft hier een
mooie bom duiten bij elkaar gebracht
ten bate van de door den watersnood
in Frankrijk geteisterden. Gelukkig,
dat er van tijd tot tijd dergelijke ram
pen gebeuren, want anders zou het
moeilijk worden om een aanleiding
tot een weldadigheidsavond te vinden,
'tls eigenlijk een treurig iets, dat men
voor ongelukkige medemenschen geen
steun van eenige beteekenis kan krij
gen zonder dat men andere menschen
voor hun penningske een dosis ver
maak bezorgt. Daaruit blijkt zoo akelig
duidelijk, dat het medegevoel en
vooral de mildheid bij de menschen
bitter gering zijn; men geeft niet licht
om anderen te helpen, maar om zich
zelf te amuseeren wil men graag in
den zak tasten. Nog 'n geluk wanneer
een zachtaardig, fijn gevoelend meis
je was. Zij was zoo vriendelijk en
betoogde zoo openhartig haar vreug
de, dat zij haar redder op het kasteel
van haar vader kon begroeten, dat
Eduard zich spoedig in haar bijzijn
op zijn gemak gevoelde en zicji niet
lang liet noodigen, toen de markies
hem verzocht plaats te nemen.
Marie was zeer spraakzaam en
duidelijk bleek, dat zij door Eduard's
voorkomen aangenaam verrast was.
Onze held bracht langer dan een
uur in Marie's gezelschap door en
ook de markies, die een ruim aan
deel in het gesprek had, was ver
rast over de algemeene kennis, die
zijn gast toonde te bezitten. Hij ken
zich dan ook niet weerhouden te
vragen, hoe iemand in zulke on
gunstige omstandigheden zooveel
kennis had kunnen verwerven.
„Och", antwoordde Eduard niet
zonder eenigen trots, „de menschen,
die in de gunstige omstandigheden
verkeeren, besteden niet altijd hun
tijd zoo nuttig mogelijk."
(Wordt vervolgd.)