Eerste Blad.
Maandag
28 Februari.
1910.
gitiiuflinsr bestaatuit2ls!adBn
Feuilleton,
No. 49
48e Jaargang.
grielen uit d@ hofstad.
Het Geheim van den
Ouden Visscher.
BINNENLAND.
VUSSINGSCHE COURANT
Prijs per drie maanden 1.30. Franco per post 1.50.
Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bij alle Boek
handelaren, Postdirecteuren of rechtstreeks bij den Uitgever
F. VAN DE VELDE Jr., Kleine Markt 58.
ADVERTENTIËN van 1—4 regels ƒ0.40. Voor eiken Eegel
meer 10 cent. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde
advertentie, wordt de prijs slechts twee maal berekend. Groote
letters en clichés naar plaatsruimte.
Verschijnt dagelijks, uitgezonderd op Zon- en Feestdagen.
TELEFOONNUMMER 10. J Abonnements-Advertentiën op zeer uoordeelige uoortuaarden
LVl.
OPEN BRIEF AAN DEN HEER
KAREL PIETERS, VAN AMSTERDAM,
THANS OP WEG NAAR PARIJS.
Waarde Vriend!
Ja, ge zijt mijn vriend, hoewel ik
U nimmer heb gezien en zelfs geen
stap heb verzet, toen ik in de gele
genheid was om u te aanschouwen
bij uw blijde incomste binnen de
grenzen der Hofstad, op uw triomph-
tocht door de straten der residentie
of bij uw indrukwekkend vertrek naar
bet oude en historische Delft. Doch
de vriendschap, die tusschen u en
mij een onverbrekelijke webbe spint,
is van zoo verheven en subtielen aard
dat zij de bekrompenheid van het
lijfelijke oog verre ontstijgten wat
ik in u hoogeiijk waardeer is niet uw
kloeke athletengestalte, niet uw leuke
tronie, niet uw bonhommie en niet
uw gewikstheïd. Ja, zelfs is het niet
uw toch zoo prijzenswaardige onder
nemingsgeest, uw oorspronkelijkheid,
uw initiatief, uw zedelijke moed,
haast zoude ik zeggen uw genialiteit,
die u bewogen heeft om onder den
reeds beroemd geworden naam van
„Rooien Karei", op allerbuitenge-
meenste en origineelste, zij het ook
niet allereenvoudigste en allergemak
kelijkste wijze door ons lieve Vader
land, het bevriende België en het
heerlijke Frankrijk te trekken, teneinde
in dat middenpunt van Europeesch
leven, van Europeesche beschaving,
den roem van 't kleine Nederland te
gaan vergrooten door den vreemdeling
te tooner, waartoe de groote mannen
van dit kleine land aan de zee, deze
nazalenvan Trompen en De Ruyters
en diergelijke onsterfelijke helden, nog
steeds in staat zijn. Geen twijfel,
waarde vriend, of het wufte Parijs,
ternauwernood bekomen van zijn
beangstigenden waterovervloed, zal in
aanbidding en bewondering neerzin
ken aan de voeten van den grooten
man uit dat waterlandje bij uitne
mendheid de naam van „Rooien
Karei", op 't aanminnigst verbasterd,
verfranscht en vertaald, zal op aller
lippen zijn en het „Heil Neerland,
land van ware grootheid" zal u stree-
lend in de ooren klinken. Groote,
heerlijke momenten wachten u en ons,
uw dankbare landgenooten.
Wat ik echter vóór alles in u lief
Vrij bewerkt door M. J. Korving.
13.)
Gardels geheele gedrag gaf hem
aanleiding tot dit vermoeden. Waar-
°m vreesde Gardel dat de zaak
meer ruchtbaarheid zou krijgen, dan
mj wenschte, indien voor Eduard
bumat de bescherming derFransche
everheid werd ingeroepen Wat kon
°'i daarmee bedoeld hebben Gar
eel had gezegd hij wilde niet dat
ae zaak nu reeds algemeen bekend
werd. -
«Waarom niet?" vroeg de jonk-
ftón zichzelf af, terwijl hij in zijn
kamer heen en weer stapte. „En
™at heeft Gardel met mij uit te
staan? Waarom stelt hij zooveel
Delang in rnij Daar moet
en bijzondere reden voor bestaan.
Reeds de verschijning van dien
heb, dat is de symboliek van uw
groote daad, een symboliek zóo mach
tig en groot dat die van een symbo
list van professie als bv. Toorop (die
toch óok wel een groot Nederlander
is) erbij in 't niet verzinkt. Ach, beste
vriend zal de op brood en spelen
beluste en voor de hoogere dingen
des levens de oogen sluitende menigte
de enorme beteekenis van uw groote
daad verstaan Mij doet de groole zin
van uw ondernemen, daarin door een
aanval van influenza gesteund, let
terlijk duizelen
Denk toch eens aan gij trekt door
's heeren straten en langs velden en
wegen met een blok aan het been
En voel nu de geweldige symboliek,
ik durf zeggen de tragische symbo
liek van dit ondernemen. Gij, Karei,
kaerelhebt hier zichtbaar en tast
baar gemaakt hetgeen steeds voor ons
oog verborgen bleef en toch zoo
drukkend zich deed voelen. Want,
Karei-liefU loopt men na, uw om
stuwt men, u bekijkt men als een
rariteit, van u spreekt men over
u schrijft men zelfs in de kranten
om u loopen de achterbuurten leeg
en de nettere buurten vol, van u koopt
men prentbriefkaarten, u trakteert men
en u verstrekt men nachtlogies,
en dat alles om „het blok aan uw
been" te zien. Maar, beste kerel,
loopen wij niet allemaal met een blok
aan 't been rond Wie durft dit, voor
zijn deel, ontkennen Het stemt wee
moedig, dit te bedenken.
Ik weet niet, Karei, of ge echtge
noot en huisvader zijt; maar hoe-
velen, die het wèl zijn, zullen hier
zuchtend bedenken er.fin, ge ver
staat me, niet waarEn denk ook
eens aan al die millioenen, die in
onzichtbare boeien van afhankelijk
heid geklonken, het zware blok der
zorg voor 't dagelijksch brood met
zich mede sleepen tot hun dood. En
denk aan de ongelukkigen die hun
geest omhoog voelen stijgen, hunke
rend naar het reine licht der on-
zichtb're zon, en die zich noodlottig
gekluisterd voelen aan het zware blok
dat hen vasthoudt aan de aarde en
heur slijk. En denk dan aan al de
hartstochten, begeerten en neigingen,
die dit arme volk van stervelingen
in ijzeren boeien slaan en het een
loodzwaar blok aan het been binden
dat hem doet strompelen en struikelen
op dan moeilijken levensweg. Er.
denk dan... AAaar neen, Karei, denk
niet meerWant als ge wildet denken
aan alle blokken die den mensch ten
alle tijden aan het been gebonden
zijn en die hij moet voorfsieepen tot
zijn jongsten snik, dan zou het
gemoed u vol schieten en uw aan
geboren blijmoedigheid zou geknakt
zijn voor lang. En dat zou u het
genot van uw zonderlinge reize be
derven.
man
Hij brak plotseling zijn alleen
spraak af, want de deur werd ge
opend en Henri Gardel trad binnen.
„Ge zijt nog niet naar beddat
dacht ik wel" zei de smokkelaar,
terwijl hij de deur achter zich sloot.
Eduard gaf geen antwoordhij
was geheel in gedachten verdiept
en zijn gelaat verried dat hij hevig
ontroerd was.
„Ik achtte het noodig, nog dezen
avond een paar woorden met je te
spreken," vervolgde Gardel. „Wel
licht zal ik je morgen niet zien, want
ik moet vroeg vertrekken. Ge zult
minstens een week hier moeten blij
ven, want eenige manschappen van
het Engelsche fregat zullen hier nog
eenige dagen vertoeven om te trach
ten mij in handen te krijgen en als
je hun in den weg komt, nemen ze
je zeker in hechtenis. De markies
zal je zeker een schuilplaats verlee-
nen, vooreerst uit dankbaarheid voor
zijn redding en misschien ook nog
om andere redenen. Blijf dus hier,
totdat het gevaar geweken is.
„Maar waarom zou ik me niet
dadelijk op de overheid beroepen
Gij en ik, waarde vriend, wij beiden
weten wat uw groote daad beteekent.
Den nuclïieren mensch, tot wien het
hoogere niet spreekt, moge uw merk
waardige wandeling een dwaasheid
toeschijnen, of zeifs een onwaardig
gedoe om vuig winstbejag in den
vorm eener onnuchtere kroegwedden
schap laat u die smaad niet deren.
Laat u zeifs niet verbitteren (hierbij
niet aan jnaagbitfer, Cats, Bonekamp
en dergelijke heerlijkheden te denken)
wanneer men honend vraagt of ge
soms voor „reclame" als een onge
vaarlijke krankzinnige rondtrekt, bv.
reclame voor geheel onthouding
(waarmee men dan niet bepaald
zinnebeeldig-weg bedoelt dat de ge
heel-onthouder zichzelf een geducht
blok aan 't been bindt!). Laat dier
gelijke kritiek van eigendunkelijke
menschen die in hun verwaten
domheid het blok aan hun eigen
been niet bespeuren u niet het
opgewekte humeur bederven.
Troost u met de gedachte dat ik
althans u begrijp. Ik volg u op uw
moeilijke reis met mijn geestesoog,
dat oneindig verder „trekt" dan de
beste verrekijker. En waar ik u zie
trekkebeenen met het blok rollend
achter u aan, daar zie ikdemensch-
heid gaan. Gij, groote Rooie Karei
om niet te zeggen rooie Karei de
Groote gij zijt het verhevenst sym
bool der XXe Eeuw, want„gij zijt
het vleesch geworden begrip des
menschelijken levens."
En nog méér zijt ge: gij zijt een
eeuwige moraal, een kostelijke le-
vensles-in-persoon, want van u kun
nen we leeren om het blok aan ons
been met blijmoedigheid en tevreden
heid te dragen en er zeifs op z'n tijd
een slaatje uit te slaan.
Hoe zal de fijn-voelende Fransch-
man uw symboliek verstaan Zal ze
hem ontgaan en zal hij schouderop
halend overwegen dat alle Hollanders
nog niet wijs zijn en zelfs bij gele
genheid een hunner het noodig vindt
zijn onwijsheid in het buitenland te
gaan demonstreeren Zal de Fransch-
man bij den aanblik van uw met
Oranje getooide herculische gestalte
schamper prevelen „de Chineezen
van Europa". Gf zal hij uit uw strom
pelenden intocht binnen Parijs be
grijpen, „dat Holland een blok aan
't been heeft" En zal hij aldus uw
menschelijke symboliek verstaan als
nationale symboliek? Dan zal hij zijn
van krantenberichten welvoorziene
geheugen raadplegen en zich afvra
gen, wat wel dit blok aan Holland's
been mag zijn. De voor een klein
landje abnormaal omvangrijke kolo
niën De met ultimatums dreigende
warme vriendschap van Duitschland's
keizer? De ridderordenkwestie De
oorlogsbegrooting De Schevening-
sche haven De nog immer door-en-
vroeg Eduard met waardigheid.
„Het grieft me te wijken voor een
vijand, waar ik het recht heb me vrij
te bewegen. De Engelschen mogen
me niet gevangen nemen.
„En toch hebben ze het gedaan."
„Dat is zoomaar ze zullen het
niet ten tweede male durven doen.
Ik werd onverhoeds overmeesterd
maar nu zal ik bescherming genie
ten."
„Welke bescherming?"
„Die, waarop ieder Franschman
recht heeft," antwoordde de jonk
man fier. „Ik wil me niet verbergen
in een schuilhoek uit vrees voor
lieden, die geen recht op me heb
ben. Ik waardeer ten hoogste wat ge
voor mij gedaan hebtgaarne wil
ik alles doen, wat ge verlangt
maar mijn eergevoel verbiedt me,
mij schuil te houden. Het recht
waarop ik aanspraak heb, wil ik
inroepen, en indien dan een vreem
deling zich aan mij vergrijpt, zal hij
er voor boeten. Ik zeg u hartelijk
dank, mijnheer en gevoel me zeer
aan u verplicht; maar toch kan ik
geen vrede hebben met hetgeen ge
me voorstelt. Morgen vroeg ga ik
door natte Zuiderzee De speelholen
De drankwet? De Amsterdamsche
stadhuiskwestie Het dito Damvraag-
stuk Het Haagsche uitbreidingsplan
Louis Bouwmeester? De loterijwet
naast de Staatsgokkerij Enfin, de
snuggere Franschman kan van allerlei
gissen maar weten zal hij het nim
mer. Want Rooie Karei zal als de
Sphinx, dat symbool bij uitnemend
heid, zwijgen a! bewerkt men zijn
sterke corpus nog zoozeer metFransch
spraakwater.
Amice KareiGroote mannen ple
gen eerst na hun dood erkend en ge
huldigd te worden, doch ook deze
regel is niet zonder uitzonderingen.
Hebben we niet pas gezien hoe een
ander geniaal man, Richard Strauss,
hier in Den Haag weergaloos beju
beld is Ook gij weet, wat het zeg
gen wil om op uw weg door bewon
derende scharen, waarvan de jeugd
die hope des Vaderlands de
meerderheid vormt omstuwd te wor
den. Men moge al geen bloemen strooi
en voor uw voeten en uw blok, men
koopt u althans uw prentbriefkaar
ten af, hetgeen wel minder poëtisch
maar stellig voordeeliger is. De ware
erkenning echter zult ook gij pas
vinden bij een later geslacht op onze
aan de baren ontwoekerde beschui
tepap. Dan zult ge blijken een baan
breker te zijn geweest, want bij kud
den zullen uw navolgers door ons
land zwerven tot ver over onze gren
zen, om den rijken schat van Hol-
iandsche spreekwoorden en -wijzen
al syinboliseerend te propageeren.
Een ondernemend en beminnelijk
jongeling zal „met den hoed in de
hand door 't gansche land" trekken.
Een ander zal met „eén vogel in de
hand" gaan verkondigen dat deze
beter is dan „tien in de lucht". Een
derde zal demonsteeren dat wie zich
op een bepaalde plaats brandt, bij
gelegenheid „op de blaren zitten"
moet. No. vier zal „met een nat zeil"
rondgaan, vergezeld door iemand met
„een stuk in zijn kraag", Enz., enz,
Zelfs zal de ezel niet ontbreken, die
al leerarend met den steen des aan
stoots Neêrlaads roem in de vreemde
gaat hooghouden, ais uw waardige
navolger.
Ik eindig thans, beste vriend, met
een eeresaluut aan u en uw blok.
Goeie reis
Uw vriend,
Lepelaar.
Billijke critiek
De afgevaardigde voor Venlo, dr.
W. H. Nolens, schrijft in de „N.
Venl. Ct.
De Tweede Kamer is voornemens
na afloop van het afdeelingsonderzoek
naar Saint-Malo om mijn zaak aan
de overheid bekend te maken."
De oogen van den jonkman schit
terden van vuurmet vreugde be
merkte Henri Gardel dit, toen hij
antwoordde„ik besef zeer goed
wat ge gevoelt, maar ik moet er toch
op aandringen, dat ge mijn raad
volgt. Geloof mij, ik weet beter dan
gij hoe de zaken staan. Ge hebt
machtiger vijanden, dan ge ver
moedt. Blijft dus hier, totdat ge weer
iets van mij hoort."
„En waarom, totdat ik weer iets
van u hoor
„Omdat ik veel belang in u stel."
„Die betuiging is mij niet vol
doende, ik wil er meer van weten."
„Ge zijt onbillijk, Eduard," zei
Gardel vriendelijk. „Ge. moet een
man niet met vragen lastig vallen
die steeds bereid is u te helpen
naar zijne beste krachten. Het zou
nutteloos en niet raadzaam zijn, u
op dit oogenblik met sommige ge
beurtenissen bekend te maken. Wees
dus verstandig, voig mijn raad,
twijfel niet aan mijne goede bedoe
lingen en tracht niet uitte vorschen,
welke mijn beweegredenen zijn."
de sociale verzekeringen in het open
baar te bespreken. Reeds voor eenige
weken gaf ik als mijne meening te
kennen, dat deze bespreking geheel
in de lijn der werkzaamheden van de
Kamer ligt, en dat ze zeer nuttig kan
zijn. Door anderen wordt er niet zoo
over gedacht. Op het voornemen der
Kamer wordt critiek geoefend.
Die bespreking heeft thans geen
doel zoo zegt men. Er is geen
wetsontwerp. Schriftelijke behandeling
is niet voorafgegaan. De Kamer noch
de regeering zal zich door motiën
willen laten binden. Het zal niet een
parlementair debat, maar een acade
misch dispuut worden. Nu is critiek
op de handelingen en voornemens
van een college als de Tweede Kamer
veiliger dan die op een enkel persoon.
De individueele leden behoeven
zich het kwaad dat van het college
gezegd wordt, niet aan te trekken.
Zelfs aan de leden die positief aan
de regeling hebben meegewerkt, of
althans negatief door-er zich niet te
gen te verzetten, is de critiek geoor
loofd. In dit geval komt ze mij daarom
echter niet te minder onbillijk voor.
Immers wat is de gang van zaken
geweest? De bespreking van het re-
geeringsbeleid aangaande de verzeke
ringen werd van Hoofdstuk I, waartoe
het e'genlijk behooit verschoven naar
Hoofdstuk X. Met den fatalen termijn
van Kerstmis in uitzicht, lichtte de
Kamer, op voorstel van den voorzitter,
het punt uit de beschouwingen, mei
het uitgesproken doel na het reces
tot de openbare behandeling, voor
bereid door de schriftelijke stukken,
over te gaan.
Dal deze uitgestelde bespreking
direct waarneembaar, gevolg zal heb
ben, mag betwijfeld worden. Maar
ook bij eene bespreking in den be-
grootingstijd bestaat daarover geen
zekerheid.
Moest echter in deze gevallen van
uitstel afstel komen, dan zou dat een
gemakkelijk middel kunnen worden
om het regeeringsbeleid betreffende
een zoo belangrijke aangelegenheid
als de arbeidersverzekeringen aan de
controle der Kamer te onttrekken. Wat
door sommigen gevreesd wordt, dat
nl. het parlementair debat zal ver-
loopen, ontaarden in een academisch
dispuut, kan zich ook bij het begroo-
tingsdebat voordoen. Daartegen heeft
de Kamer zelf te waken.
Zij redeneere niet over het hoofd
der regeering, zooals die uit de Troon
rede en uit de sinds gewisselde schrif
telijke stukken en uit de behandeling
in de Eerste Kamer, bekend zijn. En
zij stelle ook van haren kant o. m. in
het licht dat hoofdpunt van het re
geeringsbeleid ten deze moet zijn
invaliditeitsverzekering en tarief.
Eenige drang harerzijds in die rich
ting mag van haar verwacht worden
„Ik twijfel volstrekt niet aan uwe
goede bedoelingen, mijnheer
maar ik wi! mij niet verbergen als
een misdadiger, terwijl ik recht heb,
mij overal vrij te bewegen.
Henri Gardel zweeg weer een
poos en hield zijn blikken stijf op
den grond gericht; toen sprak hij
op zoo overredenden toon als hem
slechts mogelijk was
„Eduard, ge moet hier blijven.
Ge moet wachten, totdat alle gevaar
geweken is. Belooft ge mij dat
De jonkman was diep getroffen
doch hij kon nog niet toegeven, na
eenige aarzeling zei hij
„Neen, neenIk wil ailes doen
om u genoegen te verschaffenmaar
het moet niet strijden met mijn
denkbeelden van onafhankelijkheid.
Ik kan me niet schuilhouden als een
vluchteling."
„Eduard Dumat," sprak Henri
Gardel nu ernstig, „dwing me niet,
u meer te openbaren dan ik voor
nemens was."
(Wordt vervolgd.)