Eerste Blad.
Maandag
21 Februari,
Ditwnnier bestaatuitZbladen
Feuilleton.
No. 43
48e Jaargang.
1910.
Het Geheim van den
Ouden Visscher.
VLISSINGSCHE COURANT
Prijs per drie maanden 1.30. Franco per post 1.50.
Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bij alle Boek
handelaren, Postdirecteuren of rechtstreeks bij den Uitgever
f. VAN DE VELDE Jr., Kleine Markt 58.
ADVERTENT1ËNvan 1—4 regels ƒ0.40. Voor eiken regel
meer 10 cent. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde
advertentie, wordt de prijs slechts fwemaal berekend. Qroote
letters en clichés naar plaatsruimte.
Verschijnt dagelijks, uitgezonderd op Zon- en Feestdagen.
TELEFOONNUMMER, 10.
DURE TIJDEN.
Er wordt in onze dagen weer vrij
Wat geklaagd over de zoogenaamde
duurte van den tijd. Geheel ongegrond
is die klacht niet. Werkelijk zijn zeer
vele artikelen, waaronder ook van
noodzakelijke behoefte, vrij duur. Hef
verschil met enkele jaren geleden
bedraagt, op elk artikel afzonderlijk,
misschien maar heel weinig, maar al
die kleintjes maken één groot verschil,
waarvan zij, die van een beperkt en
niet voor toeneming vatbaat inkomen
I moeten leven, maar al te zeer den
invloed ondervinden. Beleven wij een
reeks van overvloedige jaren, dan
wordt dat in den regel weer beter
I maar over 't algemeen verkeeren wij
in een periode van magerheid en het
laatste jaar was vrij slecht. Wel
werkten steeds verschillende oorzaken
te zamen, maar de opgenoemde is
ig de voornaamste en ook de
meest voor de hand liggende.
Intusschen mag men, om der waar-
reid getrouw te blijven, niet vergeten
lal wel is waar af en toe de prijzen
der behoeften een onaangename stij-
ondergaan, maar dat wij men-
Ischen in onzen tijd ook minder
koopkracht bezitten, dat wil zeggen,
dat ons geld spoediger op is. Lang
zamerhand toch is onze levenswijze
samengestelder en weelderiger ge
worden. Er wordt veel gebruikt, waar
[vroeger niet aan gedacht werd. Men
t veel uit en heeft allerlei amuse-
1 inentende mode stelt hooge eischen,
j enz. enz. Leefden wij matiger en
eenvoudiger, wat ons lichaam meer
1 dan kwaad zou doen, dan zou
[onze koopkracht grooter zijn en
zouden over 't algemeen de dure
[tijden vrij wat minder gevoeld worden.
Te meer klemt dit, wanneer men
bedenkt, dat van zeer groote schaarsch-
te, nijpend gebrek, hongersnood, in
tiet hart der beschaafde wereld nim-
Imer sprake is want wanneer wij iets
niet in voldoende mate bezitten, dan
wordt het van elders ingevoerdde
j geheele zaak is een geldquaestie. Nu
kan dat op zich zelf erg genoeg
[wezen, hoe veel erger was het
in vroegere tijden
De geschiedenis leert ons dat wij
oordeeien, wanneer wij magere
Pren als de hoofdoorzaak van stijging
van prijzen aanmerken waarbij nog
j ®e' worden opgemerkt, wat wel eens
verwondering der menschen op-
Vrij bewerkt door M. J. Korving.
7.) "°-
i Hij was als deserteur gevangen
B nomen en een schandelijke slaver-
I I zou voortaan zijn lot zijn. Toen
■rirhu het woord tot hem
Iklein ^acllt juist aan het
leliikV' ''eve buisje, waarin hij zoo
L»' ,was geweest en aan zijn
3 die hij achtergelaten had.
Iteni1aPen"> vervolgde de soldaat
lof'ns spijtig. „Het verveelt mij,
[den h °P 'e te moeten Hou-
|L' is beter voor je, dat je
kat ius'en.> want als we morgen
laan wer "chten, moet je dadelijk
p11 het werk."
F*a' wel gaan liggen", antwoord-
Ihtzomrf rc*' «Wees overigens niet
ki%«00r miimaak het ie niet
wekt, maar voor een econoom zoo
klaar als de dag is, dat schaarschte
in sommige artikelen ook wel den
prijs doet stijgen van andere, waaraan
volstrekt geen gebrek is.
Droge en naite zomers zijn er altijd
voorgekomen. In de eerste jaren der
zeventiende eeuw schijnt dat al heel
erg te zijn geweest en toen stegen de
boterprijzen tot negentig en honderd
twaalf gulden per ton waarbij men
niet vergeten mag dat de waarde van
het geid destijds vee! hooger was dan
tegenwoordig m.a.w. dat men in den
regel voor dezelfde hoeveelheid geld
veel meer kocht dan tegenwoordig.
Van daar dan ook de in ons oog
bespottelijk lage loonen dier tijden.
Dat de oorlog, waarvan wij nu
reeds zoo lang gelukkig verschoond
bleven, vroeger dikwijls zijn gewicht
in de schaal legde, behoeven wij niet
te zeggen. Vernielde of verbrande
oogsten, onbebouwde akkers en vel
den, waren geen zeldzaamheid. Hoe
vreeselijk hebben onze Duitsche na
buren niet geleden in den ontzetten-
den dertigjarigen oorlog. Volgens
sommige kroniekschrijvers moet toen
zelfs het vleesch van menschen
gegeten zijn.
De vrede van 1648 maakte aan al
die ellende een einde en tegelijkertijd
eindigde bij ons de tachtigjarige oor
log, maar tevens hadden we toen
eerst een buitengewoon nat en daarna
een buitengewoon droog jaar, waar
door de prijzen weer bijzonder hoog
waren. Binnen de twintig jaren deden
zich dezelfde verschijnselen voor en
in 1662 plunderde het volk in 's Her
togenbosch een bakkerswinkel, omdat
men het brood niet meer betalen kon.
De mensch evenwel had ook vaak
schuld. Dat men alles opkocht om
de prijzen maar op te drijven, was
niets vreemd. Men kocht b.v. den
geheelen oogst, waarvan men niet
wist, hoe hij zou uitvallen, 't Was
dus een soort van spei en daaruit
ontstonden zoovele bankroeten en
processen, dat de overheid, ook omdat
de graanprijzen zoo gruwelijk hoog
liepen, tusschen beide moest komen
door het maken van plakkaten. Nu
en dan moesten de stedelijke besturen
op andere wijze helpen. Men kreeg
dan „lootjens", waarop men bij ze
keren bakker brood kon krijgen, dat
echter vaak in drank werd omgezet
waaruit we leeren dat we onverstandig
handelen, door van den goeden, ouden
tijd te spreken en dien terug te wen-
schen. We zouden er waarschijnlijk
vrij spoedig genoeg van hebben
want het is niet te ontkennen dat er
veel verbetering en veel vooruitgang
is in alles, en wanneer we daar niet
genoeg van profiteeren, wanneer we
bij den minsten tegenslag dadelijk
gaan klagen, dan is dat vooreen groot
deel eigen schuld. We klagen over
„Ja, ik begrijp het welje wordt
liever wat minder in het oog ge
houden," zei de schildwacht weer.
„Waarom kijk je zoo gedurig naar
het groote luik
„Als ik naar dal luik kijk, doe ik
liet, omdat ik verdiept ben in ge
dachten, waarmee je niet te maken
hebt!"
„Kom, laat den armen jongen met
rust," klonk een diepe stem van de
achterste kanonnen der koebrug. Met
die ijzers aan zijn voeten zal hij
niet ver komen als hij soms een
plan mocht hebben om te vluchten."
„Ha, zijt gij het, Haptree vroeg
de schildwacht, toen hij in het
schemerlicht aan de andere zijde
der kanonnen het gelaat van Haptree
meende te herkennen, te meer daar
de stem van dien onderofficier klonk.
„Ja, ik ben het; ik kom juist van
den wal met een mand sinaasappelen
voor de officieren", antwoordde de
zelfde diepe stem.
„Sinaasappelen Zeg, geef mij er
een van."
Dadelijk werd hem over de ka
nonnen een sinaasappel toegereikt;
begeerig nam de soldaat de vrucht
Rbonnements-Aduertenttën op zeer uoordeelige uooriuaarden
de duurte van levensmiddelen, die
r.oodzakelijkzijn maar waarom klagen
we zelden over duurte van amuse
menten, die we heel goed kunnen
missen, van mode-artikelen, waarin
ontzettend veel overdrijving heerscht,
en van andere luxe-zaken, die abso
luut overbodig zijn
In oude tijden hadden de menschen
het dikwijls heel slecht, maar we
hebben ons altijd verbeeld, dat hun
weerstandsvermogen ook veel grooter
moet geweest zijn. Wanneer wij van
onze over 't algemeen tamelijk weel
derige levenswijze plotseling afstand
moesten doen, we zouden ons hoogst
waarschijnlijk diep ongelukkig ge
voelen, vermoedelijk ongelukker dan
de menschen die in vroegere tijden
door zware algemeene rampen wer
den getroffen. Zij waren aan minder
gewoon, stelden veel lager eischen
en misten dus minder.
De geschiedenis verhaalt ons menig
voorbeeld van volken die eeuwen
lang een weelderig bestaan hadden
geleid en geen rampen kenden. Zij
teerden op vroeger verkregen rijk
dommen. Bij die volkeren verminder
de van lieverlede de zin voor en de
geschiktheid tot den arbeid hunne
levenseischen werden steeds hooger,
hunne krachten daarentegen steeds
zwakker en het einde was dat zij,
zonder weerstandsvermogen, een ge
makkelijke prooi voor den overwin
naar werden.
Op dergelijke wijze zouden wij
waarschijnlijk een gemakkelijke prooi
worden van groote nationale rampen,
b.v. van een wezenlijken hongersnood,
indien zoodanige ramp ons nog tref
fen kon. Dat is vrij wel uitgesloten
omdat het wel mogelijk is dat de
oogst hier of daar eens mislukt, maar
andere deelen der wereld dan ge
woonlijk meer opbrengen, en omdat
het noodige niet alleen vrij gemakke
lijk ergens kan verkregen worden,
maar ook zeer spoedig overal heen
gebracht.
Toch handelen wij verkeerd, door
nu om zoo te zeggen maar te gaan
slapen. Wanneer ons weerstandsver
mogen sterk afneemt, een natuur
lijk gevolg van het zich meer en
meer overgeven aan een weelderig,
zenuwachtig leven, dan komt er ten
slotte een periode, waarin men de
kleine klappen evenmin verdragen
kan als de groote.
Voorheen was er hongersnood, toen
kwamen er dure tijden, nu is er al
leen maar sprake meer van schom
melingen in de prijzen. Toch, als we
niet matig leeren zijn, niet weinig
eischen, niet spaarzaam, dan kunnen
die schommelingen ons meer dan ge
noeg hinderen en kan een beetje
tijdelijke duurte thans nog erger zijn
dan een hongersnood voorheen.
Klagen moeten we niet; maar we
aan en fluisterde zijn dank. Haastig
keek hij rond, om te zien, of er
geen officier in de nabijheid was,
schilde toen de vrucht en had die
in een oogwenk opgepeuzeld.
„Geef me er nog een," fluisterde
hij, zich weder over het kanon bui
gend. Maar de gever was reeds ver
dwenen. De schildwacht had ook,
zooals spoedig bleek, aan dien éenen
sinaasappel genoeg.
Na verloop van omstreeks tien
minuten begon de soldaat te geeu
wen en zijn oog en vielen dicht;
maar hij spande al zijn krachten in
om ze open te houden. Hel duurde
niet lang, of zijn gang werd wag
gelend en onzekerhij liep steeds
langzamer. Doch daar kwam de ser
geant de ronde doende schild
wacht verhaastte zijn schreden en
richtte met bewonderingswaardige
geestkracht het hoofd op.
„Is alles in orde vroeg de ser
geant.
„Alles in orde," sprak de soldaat.
De sergeant ging verder en eenige
oogenblikken later zocht de schild
wacht steun tegen een kanon.
Hoe hij zich ook inspande, hij
moeten zorg dragen dat het kleine
beetje duurte ons niet hindert. Dan
zullen we kunnen juichen zelfs, wan
neer de prijzen weer gaan dalen.
Brieven uit defiofsfad.
LV.
Dit zouden geen Haagsche brieven
zijn, ais ik niet begon met melding
te maken van de groote gebeurtenis
van den jongsten tijdde unieke
„EIektra"-uitvoering. Ik wil u daarvan
echter niet veel vertellen, want van
dezen schitterenden avond heeft na
tuurlijk iedere belangstellende, die
zelf niet van de partij geweest is, in
de bladen zóóveel gelezen, dat ik
slechts in herhaling zou kunnen
vervallen. Noch over de heerlijke
muziek, noch over de in aile op
zichten „menschelijkerwijs volmaakte"
opvoering, noch over het enorme
succes van den genialen Strauss,
noch over de weelde van prachtige
toiletten, noch over de schier einde-
looze file van rijtuigen en auto's, noch
over iets anders van dezen wonder-
schoonen avond zal ik u dus meer
vertellen. Alleen moet mij de verze
kering van het hart, dat deze „Elek-
tra"-avond een verovering van het
muzikale Nederland beteekent, stor
menderhand ingenomen door het van
God begenadigde genie.
En dan moet me nog één opmerking
uit de pen. Ik ben op muzikaal ge
bied de meest volmaakte... leek, dien
men zich kanvoorstellen. Alleen met
noten, die eenmaal aan boomen ge
zeten hebben, ben ik vertrouwd, doch
alle noten, die vocaal of instrumen
taal verorberd moeten worden, zijn
voor mij even zoo vele sphinxen en
een muziekboek kan zoo ver niet
opengeslagen worden dat het voor
mij iets anders dan een „gesloten
boek" is. Stellig ben ik dus allerminst
bevoegd om over muziek een oordeel
te vellen, laat staan het te doen
drukken Dat is dan ook de reden
dat ik het tóch doe. Want ik wilde
dan maar zeggen, dat ik tevoren al
vaak gehoord had var. muziek
kenners wel te verstaan, of althans
van degenen di'e zich er voor uit
geven dat Strauss' compositie
zooal niet het werk van een half
krankzinnige dan toch dat van een
wiskunstenaar washet heette „cere
braal" samenstelsei, dat noch het
gehoor te streelen noch het gemoed
te ontroeren vermag. Nu ben ik voor
het „cerebrale" en wiskunstige in de
muziek absoluut ontoegankelijk; de
stellig zeer moeilijke techniek ont
gaat mij totaalik meen dus allicht
zuiverder, althans onmiddellijker dan
de muziekkenner te kunnen verklaren
of deze muziek door het oor het ge
moed weet te bereiken of niet. Welnu,
kon de oogen niet langer openhou
den. Nog eenmaal sloeg hij met in
spanning van alle krachten een blik
op den gevangene, toen begonnen
zijn knieën onder hem te knikken en
hij zakte ineen. Hij lag nu in volle
lengte op het dek uitgestrekt, met
het hoofd tegen het affuit van een
kanon. Nauwelijks was hij ineenge
zakt, of de gever van den sinaasap
pel kwam weer te voorschijn. Een
oogenblik bleef hij staan om zich
te overtuigen, dat de schildwacht in
vasten slaap wasdaarna ging hij
tusschen de kanonnen.
Hij blies zacht tusschen de tanden,
legde zijn handen op den arm van
den jongen Dumat en fluisterde hem
toeMaak geen gedruisch. Ik kom
je bevrijden, wees dus verstandig en
zwijg.
Mijn boot is hier dicht bij. Kun
je zwemmen
„Ja," fluisterde Eduard snel.
„Houd je dan stil, ik zal je boeien
losmaken." Henri Gardel deze
was het boog de handboeien met
zijn zakmes van elkaartoen Eduards
handen vrij waren, brak hij de sterke
voetboeien open met een handboei,
ik noem de muziek van „Elektra"
diep aangrijpend en een zeldzaam
genot is het bijna voortdurend om
haar aan te hooren orkest, zang en
handeling vormen een geheel, dat ik
een „hoogere eenheid" zou willen
noemen. De muziekmensch moge er
behagen in scheppen, die eenheid
„technisch" te ontrafelen, de ont
vankelijke leek heeft het onverdeelde
genot dezer hoogere eenheid, die
stellig geen eentonigheid maar veel
eer een harmonieuse veelheid heeten
mag.
Ge zult ook reeds weten, dat
Strauss een warme hulde gebracht
heeft aan Viotta en diens Residentie-
orkest.Nu, dat was welverdiend, dunkt
me. En een goede zij van deze pu
bliek gemaakte waardeering van een
geniaal man als Strauss is, dat de
aandacht der Hagenaars weder eens
gevestigd is op het bezit van hun
Residentie-orkest. Het is een soort
mode in onze stad, om te dwepen
met Mengelberg en zijn Amsterdamsch
orkest, en ik zal de laatste zijn om
dezen de waardeering te onthouden
waarop zij, ook buiten de grenzen
der hoofdstad, recht hebben. Maar
dat mag niet blind maken voor het
geen Den Haag zelf bezit. Het Re
sidentie-orkest immers mag er steHig
zijn, of het ai of niet steeds beter zat
worden, zal 't meest afhangen van...
de belangstelling en de offervaardig
heid der Hagenaars zelf.
Nog pas hebben invloed- en gewoon
rijke Utrechtenaren, dank zij de offer
vaardigheid van lieden die trotsch
zijn op hun eigen orkest, het voor-
loopige voortbestaan (tot 1915) ge
waarborgd van Hutschenruyter's knap
pe orkest. Een goed voorbeeld voor
Den Haag, dat in den regel wel een
beetje geneigd is om vooral te waar-
deeren hetgeen „uit den vreemde"
komt.
Die eigenschap is merkwaardig,
want zelfverheffing is overigens toch
een eigenschap, die den Hagenaar
niet vreemd is. Dat blijkt ook alweer
uit de lift in het gebouw der Tweede
Kamer; die zal door electrische be
weegkracht in werking worden ge
bracht zóó dat degenen, die er gebruik
van maken, zelf het toestel omhoog
of naar beneden kunnen laten gaan.
Hier zal dus hij, die zichzelf ver
hoogt, niet vernederd worden, maar
hij zal die vernedering zèif dienen te
bewerkstelligen als hij tenminste va»
zijn reis naar hooger sferen wenscht
terug te keeren. Hoe gemakkelijk is
zuik een lift voor degenen onder de
Kamerleden, die graag „de hoogte"
willen ingaan En als een vurig rede
naar soms eens al speechende in de
wolken terecht komt, hoe eenvoudig
is 't dan hem daarop met voorzitter-
lijke vaderlijkheid attent te maken,
opdat de man met een enkele hand
die hij er tusschen wrong. Hij keek
nu in het rond, of iemand hem be
spiedde, en ging toen de trap op
naar het bovendek, op den voet ge
volgd door Eduard Dumat.
„Volg mij en houd voortdurend
de rechte lijn van den boegspriet.
Zwem, alsof het uw leven gold."
Dit zeggende, liet Henri Gardel zich
snel langs een touw in het water
zakken;, een oogenblik later was
Eduard naast hem in de golven.
De jonkman zwom wel voort maar
begreep nog niet recht, wat hier op
het spel stond. Hij wist alleen, dat
zijn toestand niet verergeren kon
daarbij kwam er nu een schemering
van hoop op redding in hem op.
De schildwacht aan den boegspriet
had evenwel in het water hooren
plassenhij riep derhalve aan, maar
kreeg natuurlijk geen antwoord van
de beide zwemmers, die nu nog
meer spoed maakten.
(Wordt vervolgd.)