oubaa
'té
ES-
iflf
Maandag
14 Februari.
Dit nuniniir bestaat uit 2 bladen
Feuilleton.
No. 37.
48e Jaargang.
1910.
i!
II
i 0.30.
Brieven uit de Jlofsfad.
Het Geheim van den
Ouden Visscher.
BINNENLAND.
flesch 45 ct,
ie wijnen.
|men.
1ERK
DLMINA^
5ottehade
stand.
M. GEEL-
\w$mm
Bti
;n kleuren!
NDRÉ.
ar.
erdam.
ORT.
ar.
VLISSINGSCHE COURANT.
Prijs per drie maanden 1.30. Franco per post 1.50.
Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bij alle Boek
handelaren, Postdirecteuren of rechtstreeks bij den Uitgever
F. VAN DE VELDE Jr., Kleine Markt 58.
ADVERTENTIËNvan 1—4 regels ƒ0.40. Voor eiken regel
meer 10 cent. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde
advertentie, wordt de prijs slechts twee maal berekend. Groote
letters en clichés naar plaatsruimte.
Verschijnt dagelijks, uitgezonderd op Zon- en Feestdagen.
TELEFOONNUMMER 10.
L1V.
Het is van algemeene bekendheid,
dat de reputatie der Haagsche politie
nog al eens een knak heeft gehad
terecht of ten onrechte, dat laten we
nu in 't midden. Wie echter b.v. de
geschiedenis van de Duitsche-Greet-
zaak nog niet vergeten is, zal zich
ook herinneren dat de politie der
Hofstad toentertijd kritieke dagen
heeft beleefd en dat ze menige veer
heeft moeten laten op 'tpunt van
haar aanzien en gezag en de onaan
tastbaarheid van haar„eer en goeden
naam". De Hagenaars waren toen
over hun politie niet erg best te
spreken.
In de gloeiende Juliana-dagen
echter mochten de mannen van orde
en gezag weer een flinke dosis hunner
zoo gewenschte populariteit her
winnen. 't Was toen voor een op
merker al heel duidelijk, dat er van
hooger hand strenge orders aan alle
politiemannen waren gegeven om tot
het uiterste goed- en lankmoedig te
zijn bij de uitbundige feestdrukte en
't moet gezegd dat Den Haag nog
nooit zulk een tooneel van gemoe
delijke verbroedering tusschen bur
gerij en politie heeft te zien gegeven
als toen. Laat op den avond kwam
het zelfs zoover, dat meer dan éen
agentje zich meer feesteling dan
ordebewaarder gevoelde. Ach ja,
maat-honden is moeilijk, zelfs voor
een politieman.
Waarom ik deze dingen hier weer
ophaal? Omdat er juist in den laat-
sten tijd weer heel ernstig geklaagd
is over de handelingen der Haagsche
politie, in verband vóoral met de
bekende actie tegen de speelhuizen.
De lezer zal weten, dat ik die actie
heb toegejuicht en ook nu nog ben
ik van meening dat de politie een
verdienstelijk werk doet, indien ze
voor zoover haar dat mogelijk is, het
kwaad der publieke dobbelzucht be
teugelt. „Voor zoover haar dat moge
lijk is", zei ik. Maar hier zit juist
de kneep. Heel ernstig wordt er over
geklaagd, dat de Haagsche politie in
dit opzicht méér gedaan heeft dan
haar mogelijk, althans dan haar ge
oorloofd is. En dit is een heel be
denkelijk iets.
Boven politie en justitie staat de
Wet, de wet welke ieder die zich op
Nederlandsch grondgebied bevindt
beschermt, beschermt óók tegen
willekeur van politie en justitie, de
flbonnements-flduertentiën op zeer uoordeelige uoorwaarden
Vrij bewerkt door M. J. Korving.
o—
1.)
Het was in het jaar 1824. Frankrijk
hiocht zich verheugen in lang ge-
wenschten vrede onder de regeering
van Koning Lodewijk XVIII, die weer
°P den troon zijner vaderen zat,
nadat Napoleon, de overweldiger,
was verdreven, jn weerwil van dien
vrede, waaraan het land na de lang
durige oorlogen zoo groote behoefte
nad, heerschte echter bij de bevol-
^ng niet algemeen de tevredenheid,
di» haar door de aanhangers van de
Bourbons bij de herstelling van het
Koningschap was voorgespiegeld.
De Koning zelf wilde het geluk zijner
onderdanen wel bevorderendoch
nij was te zwak om verschillende
ernstige verkeerdheden tegen te gaan.
Dfi,. hoogste waardigheidsbekleeders
Wet, die onaantastbaar is, behalve
voor den wetgever zelf. Mag men nu
de klachten van den laatsten tijd ge-
looven, dan heeft onze politie, om
tegen de speelhuizen te kunnen op
treden, de wet met voeten getreden
en inbreuk gemaakt op de door die
wet aan een ieder gewaarborgde
vrijheden en rechten.
Of het waar is, dat de geheele actie
tegen de speelhuizen zoó fel aan
gepakt nadat men eerstalles over zijn
kant had laten gaan op touw gezet
is ten gerieve van eenige hooge en
machtige heeren die graag een einde
wilden maken aan het sommen-ver
slindende gegok van nog jeugdige
zonen, of het waar is dat men in
den winter de vijanden der speelhui
zen genoegen doet om in 't zomer
seizoen weder de Scheveningsche
spelers te kunnen gerieven en be
lieven met een oogluikend toelaten
dezer noodlottige voor een badplaats
zoo belangrijke inrichtingen, dat
zijn dingen waar ik buiten blijf. Ik
geloof niet graag het slechtste als ik
daar geen bijzonder goede reden voor
heb. Laten we dus liever aannemen
dat slechts het zedelijk e-n financieel
welzijn van Hagenaar en vreemdeling
deze politie-actie heeft doen geboren
worden maar dan ook blijft het een
ongeoorloofd en onduldbaar iets in
dien werkelijk de wet is op zij ge
schoven om plaats te maken voor
een politiewillekeur, die misschien
in Rusland zwijgend geduld wordt,
maar die het Nederlandsche volk
stellig niet verdragen kan noch wil.
Nu moeten we twee dingen goed uit
elkaar houden de bedoeling en de
uitvoering; anders gezegd de orders
der politie-autoriteiten en de hande
lingen van inspecteurtjes en agentjes.
Ik kan me niet recht voorstellen
dat de orders, uitgegeven door mannen
van gezag en positie, inderdaad een
opzij-schuiven van de wet zouden
bedoelen. Ware dit zoo, dan zouden
we van een ernstig Haagsch politie-
schandaal moeten sprekendan zou
met kracht en klem geprotesteerd
moeten worden door ieder die eer
biediging van de wet eischtdan zou
van hoogerhand hoe eer hoe liever
met gestrengheid moeten worden in
gegrepen en dan zouden de wet-
schenners voor hun onvergeeflijke fout
moeten boeten.
Want waar zou het heengaan als
men in onze schoone Hofstad niet
beveiligd was tegen een politie-wil-
lekeur, die gevaarlijker is dan het
chanteur-, apachen- en ander boe-
ventuig, waartegen wij door de politie
heeten beschermd te worden 1
Maar zooals ik reeds zei ik kan
me niet voorstellen, dat in Den Haag
waar overigens heel wat dingen
ongemoeid kunnen gebeuren die een
eerzaam provinciaal verstomd zouden
in staat en kerk vervolgden met
ijver alles wat naar volksvrijheid
zweemde. De vrijheid der drukpers
werd zooveel mogelijk aan banden
gelegd. Ook vervolgden de wraak
zuchtige Koningsgezinde edelen zoo
veel mogelijk alle burgers, die in
hun hart nog den grooten Keizer
Napoleon vereerden. Vele edelen,
die vrijwillig of gedwongen den
eersten Keizer in de raadzaal of op
het slagveld ter zijde hadden ge
staan, werden vervolgd en voor den
rechter gedaagd. Zij mochten van
geluk spreken, als zij door de ge
nade van den nieuwen heerscher uit
het huis der Bourbons met verban
ning vrijkwamen.
Zoo genoot dan Frankrijk oogen-
schijnlijk vrede; maar in het ge
heim zuchtten vele familiën onder
den druk van het herstelde Koning
schap. Kommer en gebrek heerschten
in menig huis, waar men ten tijde
van het Keizerrijk in overvloed had
geleefd. Honderden officieren en
staatsbeambten, die den Keizer had
den gediénd, aten nu in den vreemde
het brood der ellende. Dit alles was
het werk van de Koningsgezinde
doen staan als hij 't wist 1 dat
in onze Hofstad zulk een ten hemel
schreiend schandaal mogelijk is.
Waar dus ernstig geklaagd is over
het treiterend, met wettelijke vrijheden
en rechten van burgers en vreemde
lingen spottende, eigenmachtige en
ergerlijke optreden van posteerende
agenten en invallen doende of on
welkome bezoeken brengende inspec
teurs, daar moet ik wel aannemen
dat die klachten voor zoover ze ge
rechtvaardigd zijn wat ik natuur
lijk niet beoordeelen kan en alleen
door een ernstig en zeer wenschelijk
officieel onderzoek zou kunnen blijken
voortvloeien uit de onhandige
wijze waarop dan de goed-bedoelde
orders door die lagere polite-;beamb-
ten werden uitgevoerd.
Dit maakt de zaak natuurlijk veel
minder bedenkelijk, hoewel ze ook
dan nog meer dan bedenkelijk genoeg
blijft, want in de uitwerking is het
verschil niet groot. Immers uit den
aard der zaak moet aan inspecteurs
en agenten wel een vrij groote dosis
vrijheid van handelen gegeven worden
waar het op het optreden zelf aan
komt, vooral in een zoo moeilijke actie
als de anti-speelhuizen-campagne.
Men kan den agent nu eenmaal on
mogelijk voor elk geval dat zich even
tueel voor kan doen in zijn dienst,
een lesje van buiten laten leeren om
trent hetgeen hem te doen staat bin
nen de grenzen zijner bevoegdheid.
Het centrale politie-gezag kan niet
anders doen dan op meer of minder
gelukkig geslaagde wijze de hoofd
lijnen en de groote grenzen aangeven,
waarlangs de optredende politieman
zich te bewegen en waar binnen hij
zich te houden heeft. Zeer veel moet
aan 's mans tact, inzicht, schrander
heid, beschaving, ontwikkeling enz.
worden overgelaten. Het ligt voor de
hand, dat al die schoone eigenschap
pen vooral bij een eenigszins om
vangrijk politie-corps niet al te dik
gezaaid zijn. Zoo'n corps is nu een
maal geen keurkorps uit een oogpunt
van hooge menschelijkheid en het
kan dat ook niet zijn. Den een of
anderen pootigen proletariër, die het
tot dusver niet te bont in desamen-
leving gemaakt heeft voor zoover men
weet, trekt men een jas met glimmende
knoopen aan, zet hem een gegalon
neerde pet of een glimmende helm op,
hangt hem een sabel om het lijf, steekt
een dik notitieboekje met een eindje
potlood in zijn binnenzak en een dosis
instructies in zijn hoofd en de goede
man is een handhaver van 't gezag
gewoiden, hij mag „optreden", iedere
gewone sterveling moet zijn „bevelen"
opvolgen, wie 't niet doet kan hij met
zijn eind staal afrossen of in zijn kraag
vatten en naar 't„bero" sleepen
in één woord, de man is in een machts
positie gekomen, die hij hoogstwaar-
edelen ei. ambtenaren, die meenden
hun meester op deze wijze het best
te dienen. De gebeurtenissen der ja
ren 1830, 1848 en 1852 hebben
echter later het bewijs geleverd van
het verkeerde hunner handelwijze.
Wenden wij nu den blik naar
Frankrijks noordelijke kust, waar
onze geschiedenis speelt.
Het is een schoone lentemorgen.
Dagen achtereen had het hevig ge
stormd in het Kanaal, den zeeboezem
tusschen Frankrijk en Engeland.
Maar de elementen waren nu tot
kalmte gekomen en de zon scheen
weder helder en vroolijk. Links van
den ingang der haven van Saint-
Malo lag een groot Engelsch oor
logsschip op ongeveer een kanon
schot afstands van het strand. Het
had reeds verscheidene dagen op de
Fransche kust gekruist en was daar
den vorigen dag 's morgens ten an
ker gegaan. Het was een mooi fregat
van vier en zeventig stukken, flink
uitgerust en geheel slagvaardig. Thans
evenwel lag het rustig voor anker;
de zeilen waren alle uitgespreid om
in de zon te drogen een deel der
bemanning was benedendeks bezig
schijnlijk krachtens zijn geestelijke
hoogheid en ontwikkeling niet dragen
kan. En ziedaar de bron van een hoop
noodeloos machtsvertoon, van velerlei
ergerlijke krachtuitingen, van allerlei
dwingelandij en plagerij, om van erger
nog niet te spreken. De goede man,
die nog nooit iets beteekend heeft
„voelt" zich nu wonder wat, want
zijn woord is wet (meent hij) en wat
hij doet is welgedaan en hij moetal
erg raar doen wil hij niet, als't voor
„de heeren" komt, in 't gelijkgesteld
worden, tegenover iederen mede-
mensch die niet met een uniform en
met gezag bekleed is,zooals hij.
Kortom, het is de tragi-komische ge
schiedenis van „niet" dat tot „iet"
komt.
Ik wil daarmee volstrekt geen smet
geworpen hebben op het politiewezen.
Veeleer zou ik met dankbare verwon
dering willen attent maken op de vele
mannen vol tact en welwillendheid
die men in ieder politie-corps, ook
in het Haagsche, aantreft. En ook mag
men niet vergeten, dat niet slechts
het publiek vaak zich ergeren moet
aan het onhebbelijk optreden van
politiemannen, maar dat ook deze
laatsten vaak heel wat geplaag te
verdragen hebben van een deel van
't straatpubliek, vooral in de Holland-
sche groote steden. Daar zou vaak
de lankmoedigste klabak zijn geduld
bij verliezen.
Over den gemiddelden politie-man
spreek ik hier: niet over den goeden
en niet over de slechten. Anders
toch ware er, na woorden van hulde
voor menigen eenvoudigen agent, een
heele boel te vertellen over de rotte
appels in de mand", die de geheele
rijpe- en onrijpe- vruchtenverzame
ling (in casu het politie-corps) te
schand makenkerels die door om
koopbaarheid, door het verrichten
van aanbreng-diensten voor slechte
huizen, door het als gids-ten-verderve
zich aanbieden aan nachtbrakende
jongelui door allerlei oneerlijkheid
en onbillijkheid en velerlei kwade
parktijken eenvoudig bewijzen dat
men tot dusver verzuimd heeft hen het
corps uit te trappen. Ook zou ik
veler ergenis kunnen vertolken over
onwaardige slaven-naturen die b.v.
(zooals laatst in Den Haag gebeurde)
lakeien-diensten bewijzen aan zeer
deftige, maar smoordronken heeren,
die uiterst beleefd door den onder-
danigen en dienstwilligen agent in
de tram worden gezet alsof zatlap
pen (ook met hoogen hoed en slob
kousen) niet uit openbare middelen
van vervoer moesten worden geweerd
en over vlegels, die niets liever doen
dan herrie uitlokken in stede van
onderdrukken en voorkomen, teneinde
er eens leker met sabel of wapenstok
op los te kunnen timmeren en den
een of anderen weerloozen stakker met
met het poetsen der wapens, terwijl
een ander deel het bovendek spoel
de en verder het schip schoonmaakte.
Zeker had het mooie fregat den
vorigen dag en ook dezen morgen
het oog getrokken van menigeen, die
langs het strand naar de stad wan
deldedoch niemand had er meer
aandacht aan kunnen wijden, dan
de oude man, die in een bocht van
den rotsigen oever in zijn bootje
zat en reeds langer dan een uur
onafgewend den blik op het schip
had gericht. Hij was een krachtig
man van ineengedrongen lichaams
bouw, hij kon ongeveer zestig jaar
oud zijn. Aan zijn kleeding herkende
men in hem den visscher. Zijn ge
laat, dat goedhartigheid, maar ook
wilskracht verried, vertoonde op dit
oogenbiik een uitdrukking van groote
droefenis. Die man was Jean Dumat,
mijlen in den omtrek bekend als de
braafste en vlijtigste onderzijn mak
kers. Op de vooruitspringende land
tong aan den mond van het riviertje
de Tlle, niet ver van de plaats waar
hij zat, stond de eenvoudige hut, die
hem tot woning diende.
Het was wel een eenvoudig huisje,
overbodige ruwheid over de steenen
naar 't „bero" te kunnen sleepen.
Enz., enz. Maar daar gaat het nu
niet om.
Zoomin als de gemiddelde agent
is de gemiddelde inspecteur en ad
junct-dito veel bijzonders. Hij moge
meestal van huis uit wat meer be
schaving meebrengen, misschien ook
wat meer ontwikkeling, niemand
zal beweren dat de politie-inspec-
teurs als regel worden gerecruteerd
uit de fine fleur van de burger- en
betere families, waaruit ze meestal
voortkomen. Ik heb wel eens de op
merking meenen te mogen maken
dat het slag jongelui, waaruit men ge
meentelijk' politie-inspecteurs kweekt,
aan bravour en branie teveel plegen
te hebben wat ze aan betere eigen
schappen van gemoed en hoofd mis
sen (den laatsten tijd schijnt daarin
wel verbetering te komen) en het is
juist dit ongemotiveerde bravour der
heertjes vaak gepaard aan een
jeugd, die hen als dragers van gezag
lichtelijk komisch en.gevaarlijk
doet zijn die hun optreden vaak
voor 't publiek zoo ergerlijk maakt.
Edoch al heb ik hier nu eens wat
grieven gelucht, die bewijzen dat
niets volmaakt is in deze wereld, toch
ben ik van meening dat ieder wel
denkend burger het gezag waarmede
de politie bekleed is heeft te eer
biedigen. Daartegenover echter heb
ben wij dan ook het recht, dat wij
tegen politiewillekeur en wetsver
krachting beschermd worden.
Lepelaar.
Minister Nelissen.
De Haagsche correspondent van
de „Tel." schrijft
Heden gaat de minister van justitie
mr. Nelissen, met twee maanden ver
lof, teneinde genezing te zoeken
voor z'n geschokte gezondheid, die
geleden heeft onder een inspannenden
arbeid en de hooge eischen, die deze
bewindsman zichzelfs steeds heeft
gesteld. Het ministerie heeft wél met
ziekte te kampen. Eerst het overlijden
van minister Bevers, vervolgens het
ontslag-nemen om gezondheidsrede
nen van generaal Sabron, dan onge
steldheden door overspanning van de
ministers Talma en Nelissen, waarbij
van den eerste nog een oogontsteking
kwam, en nu is minister Regout weer
ziek. Intusschen kunnen wij met be
slistheid het gerucht tegenspreken,
als zou het bij den heer Nelissen
reeds vaststaan, dat hij ontslag zal
nemen. Dat is ten eenenmale onjuist.
Met leedwezen zien zeer velen echter
de noodzakelijkheid van 's minister's
verlof in. Hij heeft zich in z'n twee
jarige ambtsvervulling zulk een uit-
maar hel had een zindelijk aanzien
en de tuin er omheen getuigde van
meer kunstsmaak, dan in de om
geving van naburige groote buiten
verblijven viel op te merken.
Jean Dumat zat in zijn bootje, zijn
blik was onafgewend op het groote
oorlogsschip gericht. Het scheen, of
hij pas kort geleden geschreid had,
want nog lagen er een paar heldere
tranen in de rimpels van zijn door
de zon gebruinde wangen. Een diepe
zucht ontsnapte aan de borst van
den ouden visscher.
In zijn gedachten was hij zoo ge
heel verdiept, dat hij de naderende
voetstappen niet hoorde en de aan
wezigheid van een ander persoon
slechts bemerkte, toen deze de hand
op zijn schouder legde. Verschrikt
sprong hij opdaar stond een on
bekend man met een zonderling
uiterlijk voor hem.
De vreemdeling was van middel
bare lengte, veel slanker en magerder
dan de visscher, en hij had een ge
biedende houding.
(Wordt vervolgd.)