Eerste Blad. No. 25 1910. Maandag 31 Januari. Ditnummerbestaatiiit2jila(le!g ONTSMETTING. Feuilleton. irsewtöii uif d© flofsfad. 48e Jaargang. VLISSINGSCHE COURANT. Prijs per drie maanden 1.30. Franco per post 1.50. Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bij alle Boek handelaren, Postdirecteuren of rechtstreeks bij den Uitgever F. VAN DE VELDE Jr., Kleine Markt 58. ADVERTENT1ËN van 14 regels ƒ0.40. Voor eiken regel meer 10 cent. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie, wordt de prijs slechts tweemaal berekend. Groote letters en clichés naar plaatsruimte. Verschijnt dagelijks, uitgezonderd op Zon- en Feestdagen. TELEFOONNUMMER 10. Indien ergens een besmettelijke ziekte heerscht, is het noodzakelijk, alles, wat besmet is onschadelijk te maken, teneinde de verbreiding der ziekte zooveel mogelijk tegen te gaan. Even gemakkelijk als deze eisch is te stellen, even moeilijk is hij in de meeste gevallen uit te voeren. In de eerste plaats stuiten we al dadelijk op de moeilijkheid om uit te maken, welke voorwerpen ai of niet besmet zijn. Betrekkelijk gemakkelijk is dat bij enkele ziekten als typhus en cholera, omdat inen op goede gronden aanneemt, dat bij die ziekten de smetstof alleen met de uitwerpselen het lichaam verlaat. Men kan dus volstaan met het onschadelijk maken van die uitwerpselen en met de rei niging van de voorwerpen, welke met genoemde stoffen in aanraking zijn geweest en daardoor kunnen bezoe deld zijn. Voor de diphteritis mag men ook aannemen, dat alleen in de afschei dingsproducten van de aangetaste organen de ziekteverwekkende bacte riën voorkomen. Bij de aandoeningen van den neus en de keel is het echter vaak moeilijk om te bepalen, in welke voorwerpen zich die producten kunnen bevinden. Nog lastiger is de zaak bij longtuberculose. Wel komen bacteriën hoofdzakelijk voor in de fluimen, maar omdat de lijders dikwijls niet bedle gerig zijn, en veelal de verkeerde gewoonte hebben, overal te spuwen, is het in den regel absoluut onmoge lijk na te gaan waar de smetstof zich bevindt. Neemt men nu nog in aan merking, dat bij hoestbuien en niezen en bij luid spreken fijne speeksel- druppeltjes met bacillen in de lucht worden geslingerd, dan zal men in zien, dat er zoo goed als nergens in de bewoonde wereld een plaats is, waarvan men met zekerheid kan zeggen, dat ze niet besmet is. Ook bij roodvonk is evenmin ze kerheid te geven, waar de smetstof schuilt. Want in de eerste plaats is de bacterie, welke deze ziekte veroor zaakt, nog steeds onbekend, zoodat men omtrent haar bestaan niets af weet, en vervolgens weet men niet, waar en hoe ze het lichaam van den lijder verlaat. Alles berust op ver moedens. Men veronderstelt dat de door H. 3VC. J". -W- 9.) Bij al mijn later verdriet is het steeds eene heerlijke gedachte ge weest, dat haar arbeid in haar nieu wen werkkring die waardeering vond, dien hij ten volle verdiende. Dok wat het tweede punt betreft, kon ik mij volkomen gerust stellen, wanneer ik een diepere kennis van net vrouwelijk hart had bezeten, en Bovendien de feiten had gekend, oan zou ik begrepen hebben, dat mse mij van geene schuld kon ver denken. Mijnheer Daniëls had in e berekening het eene belang egenover het andere gesteld en was en tot de slotsom gekomen, dat er tmvu-S Van de ziJde van Else's be- ekkingen een gevaar kon dreigen °°r de reputatie zijner instelling, smetstof zit in de schilfers van de huid, die bij het vervellen na de ziekte worden afgestooten, maar ook in de vochten, welke door de ontsto ken slijmvliezen van neus en oogen worden afgescheiden. In de latere perioden der ziekte, wanneer de pa tient alweer rondloopt in huis, ver spreidt hij overal de smetstof. In dit geval is het dus onmogelijk te bepalen waar men moet beginnen of eindigen met zijn ontsmetting. Toch mogen deze overwegingen niet leiden tot de conclusie dat men niets te doen heeft ter vernietiging der smetstoffen. Al heeft men niet de overtuiging alle smetstof te dooden, toch kan men een groot deel onschadelijk maken en daardoor de kans op besmetting belangrijk verminderen. Naast deze moeilijkheid stuit men nog op andere. Gesteld al, dat men weet, waar de vijand zich bevindt, dan komt de vraag, hoe hem te verdelgen. Tijdens de ziekte is deze taak meestal onuitvoerbaar, omdat voortdurend nieuwe smetstof wordt afgescheiden. Men moet zich dan tevreden stellen met de voorzorg, de lijders zooveel mogelijk af te zonderen en dat niets uit de ziekenkamer wordt verwijderd zonder vooraf te zijn ontsmet. Waar geen ziekenkamer is, omdat de zieke rondloopt, daar kan aan geen ont smetting gedacht worden. Ook niet daar, waar de zieke met zijn familie slechts éen vertrek heeft. in den strijd tegen de besmettelijke ziekten zal dus onschadelijk maken der smetstoffen slechts hulpmiddel blijven, maar dan ook een hulpmiddel dat in veel gevallen groote diensten bewijst, en dat wij niet gaarne zouden missen. De methoden, volgens welke de vernietiging van de smetstof zou zijn te verkrijgen, zijn vele, vvat op zich zelf reeds het vermoeden doet ont staan, dat de verschillende methoden niet afdoende zijn. Dit is echter slechts ten deele zoo, de menigvuldigheid zit hem meer in het verschil in aard en hoedanigheid van smetstof en van de te ontsmetten voorwerpen. Het meest radicale en voorzeker afdoende middel is het verbranden van alle besmette voorwerpen. Het behoeft echter ook geen nader betoog, dat het middel, hoe goed ook op zich zelf, om oeconomische redenen zoo weinig mogelijk behoort te worden toegepast, nog daargelaten dab het in vele gevallen in het geheel niet toe te passen is, b.v. wanneer een geheel huis geacht moet worden besmet te zijn. Betrekkelijk veelvuldig wordt van deze ontsmettingsmethode gebruik gemaakt bij verdachte voorwerpen, die op geen andere manier kunnen ge reinigd worden, zoo b.v. boeken. Ook waardelooze voorwerpen worden ge die dierbare reputatie, die hem zoo na aan het hart lag, dat hij eenvou dig alle menschelijk gevoel uitschud de en het arme, eenzame meisje, dat zwoegde om aan den verdoolden vader te doen wat zij kon, zonder zelfs den tropst te hebben hem voor erger en zich zelve voor ontmoetin gen te bewaren die hare krachten ver te boven gingen, zonder eenige verschooning te ontslaan en tot on verwijld vertrek te noodzaken. Else was hevig ontroerd toen zij mij terug zagmaar zij had een vermoeden, dat ik op een dwaalspoor was gebracht en het deed haar dus weldadig aan, dat dit vermoeden waarheid bleek en dat ik niets on beproefd had gelaten om die waar heid aan den dag te brengen, of schoon zij, na de voor haar zoo vreeselijk ontmoeting, waarvan ik getuige was geweest, dit niet had durven hopen. Zij was nog zeer treurig gestemd door het gebeurde, stiller en droefgeestiger dan ooit, maar kalm genoeg om mij, zonder dat het haar al te veel kostte, het een en ander te verhalen van haar levensgeschiedenis. Mijn tegenwoor digheid was een afdoend bewijs van woonlijk aan het vuur prijsgegeven. Een andere methode is het me chanisch reinigen der besmette voor werpen door wasschen, boenen, schuren, zooals muren, vloeren, etc. Gebruikt men voor het wasschen zeep water met soda, dan wordt in vele gevallen zeker het doel bereikt. Hierbij past ook het nieuw bepleisteren of verven der muren en wanden. Ten deele worden de ziektekiemen daar door direct gedood, deels worden ze op haar plaats vast geplakt om op den duur te sterven zonder in de gelegenheid te zijn kwaad te doen. Voor het dooden van bacteriën kan men i. p. van verbranding ook ver hitting gebruiken. Men heeft dan een temperatuur van 100" Celsius noodig. Wel zijn er bacteriën, die nog hoogere temperatuur eischen, maar deze ko men hoofdzakelijk bij veeziekte voor. Wil men echter door droge vyarmte voorwerpen ontsmetten, dan is het noodig veel hooger temperaturen te gebruiken, omdat men veelal te doen heeft met slechte warmtegeleiders, zooals wollen dekens en kleeding- stukken, die niet gemakkelijk overal de gewenschfe warmtegraad verkrij gen. Met die hooge warmte loopt men het gevaar de voorwerpen zelf te bederven. Daarom iieeft men de verhitting toegepast in den vorm van vochtige warmte, stoom en damp. Deze wijze van ontsmetting, vindt een uitgebreide toepassing. Men brengt daartoe de te ontsmetten voorwerpen in bepaaldelijk voor dat doel ver vaardigde ovens, ontsmettingsovens, en stelt ze daarin gedurende een zekeren tijd, gewoonlijk een half uur, bloot aan de inwerki. g van den stoom. Gedurende dien tijd stroomt onophoudelijk waterdamp door den oven, waardoor steeds het door con densatie verloren gaande deel van den stoom wordt aangevuld en de temperatuur niet beneden het koop- punt daalt. Om dezelfde redenen wordt soms stoom onder iets hoogeren druk gebruikt, waardoor de ontsmet ting sneller en zekerder plaats heeft. Met den hoogeren druk gaat toch ge paard een hoogere temperatuur, ter wijl eveneens die stoom beter in de goederen doordringt en dus spoediger de temperatuur in het inwendige der voorwerpen op de vereischte hoogte brengt. Waar de ontsmetting door koken ot stoom niet is toe te passen, moet men zijn toevlucht zoeken bij de eigenlijke scheikundige ontsmettings middelen. Dit is ook het geval bij de ontsmetting van kamers. Derge lijke middelen zijn carbol, sublimaat, creoline, lysol en andere. Sublimaat is zeer sterk bacteriedoodend. De giftigheid beperkt evenwel de toe passing. Ook tast het metaal aan, en mijne belangstelling in haar lot en mijn medegevoel in haar lijden en zij kende mij nu het recht toe, maar legde tevens zich zelf den plicht op, om die geschiedenis onomwonden te vernemen en te verhalen. Zij was trouwens kort en begon eerst na den dood der vroeggestorven moe der. Toen ving het leven aan van opoffering, lijden en ontbering, aan de zijde van een eertijds bekwamen en welgesteiden man, wiens leiding van voor vele jaren haar nu ten minste voor armoede en hem tot een afdalen naar het dierlijke kon bewaren, en dien zij nu, wie weet hoe lang -nog, veroordeeld zou zijn den vadernaam te geven. Ons gesprek voerde ons van het eene in het andere. Ik was bijna het eenige lichtpunt in haar leven ge weest, de eenige tot wien zij ver trouwend dankbaar opzag en zij dacht er niet meer aan, dat voor mij te verbergen. Het was niet meer noo dig, meende zij. Ik kende haar ver leden en hare omstandigheden en onze wegen zouden zich scheiden. Toen heb ik haar verhaald, hoe zij lang een raadsel, later een voor werp van belangstelling en bewon flbonnements-flduertenfiën op zeer uoordeelige uoorutaarden is daarvoor dus niet te gebruiken. Bezwaren der scheikundige ont smettingsmiddelen zijn, dat liet niet mogelijk is ze te doen doordringen tot in de diepste deelen der voor werpen, en in de schuilhoeken van grootere vertrekken. Vandaar dan ook, dat men heeft gezocht naar gasvormige middelen, immers gassen hebben de eigenschap, overal in door te dringen. Vroeger gebruikte men hiervoor teer, tegenwoordig ook nog zwaveldampen en chloorgas, ideaal waren zij echter niet. Nu meende men de oplossing te hebben gevon den in het formadchyd gas. Dit wordt sterk aanbevolen, doch ook dit mid del heeft zijn tekortkomingen. Zoo zien we, dat we nog verre van fret vol.naakte afzijn, wat de ontsmetting betreft. In den strijd echter tegen be smettelijke ziekten hebben de ver schillende methoden haar nut getoond, reden, waarom we ze niet al te zeer moeten verachten, voor we een wer kelijk afdoend ontsmettingsmiddel hebben ontdekt. A. LU. Er is weer een nieuw Haagsch bioscoop-theater in den maak. Zoo als een confrater het ongeveer uit drukte, komt dit nieuwe kijkspel naast een theater waarin men de bioscoop vertoont, tegenover een dito, op 5 minuten afstands van twee geheel of nagenoeg geheel aan de bios coop gewijde lokaliteiten en op 7 mi nuten gaans van twee schouwbur gen (of wat men zoo noemen wil) waaraan de nog resteerende bioscoop belustheid wordt voldaan. Conclusie: le. dat er in den Haag allemachies veel „uitgegaan" moet worden (wat trouwens bekend is en thuis in den vorm der beroemde Haagsche houten hammen pleegt te reageeren 2e. dat de bioscoop-vertoogingen bij het uitgaande publiek buitengewoon in den smaak moeten vallen. En dat is helaas ook maar al te waar Ik weet met schier wiskunstige zekerheid, dat hier menige brave lezer en menige aanvallige lezeres (tenzij men mijn praatjes negeert) heel bedenkelijk de wenkbrauwen optrekt en den overmoedigen Lepelaar in den geest afvraagt, hoe hij (of zij) 't nu toch met hem heeft! Is dan de bios coop niet een van de opmerkelijkste wonderen, door moderne wetenschap en dito techniek geschapen? En moet de bewondering van hetgeen daar op het doek getooverd wordt niet aan gemerkt worden als een onschuldig genot Op de eerste vraag zeg ik vol mondig (voor zoover het niet onbe dering, nog later een van het diepste medelijden voor mij was geweest en hoe de laatste dagen mij aan mij zeiven hadden ontdekt en mij had den geleerd, dat, té midden van de bloemenpracht die haar omringde, zij voor mij was geworden de eenige bloem, waaraan alle anderen ooit hare waarde konden ontleenen. Ik zal nooit de ontroering verge ten, die zich van Else meester maakte, op het oogenblik dat zij zich gereed maakte, mij te leeren wat liefde is, welke offers zij geven en welke offers zij vragen kan. Else had gemeend, dat onze wegen voor altijd zouden uiteenloopen en zij zag hoe ik trachtte ze in dezelfde richting om te buigenzij zag welk een groot en waar geluk ik voor haar bestemd had, welkeen schoone toekomst in mij droomde en hoe ik alles vergat om harentwil. Maar zij rekende juist met datgene, wat ik vergat en zij had mij te lief om mij niet af te houden van wat zij meende dat in lateren tijd zwaarder op mij zou drukken dan het gemis van haar bezit. Toen heb ik een oogenblik door leefd, waarin een gevoel van hemelsch leefd is, met een vollen mond te spreken, of het moest „de mond vol tanden" zijn)„wis-en-zeer-zeker". Maar op de tweede vraag is mijn antwoord met zekere leepheid „Dat zit nog, meneer (of juffrouw) Inderdaad, ik zelf ben een groot bewonderaar van de „levende foto grafie" en ik geloof dat ze op velerlei gebied uitstekende diensten kan en zal verleenen. Ik vind het ook prach tig, dat men nu aan iedereen, die er een bescheiden of onbescheiden toe gangsprijsje voor over heeft, allerlei leerrijks en interessants kan laten zien wat in werkelijkheid voor de meesten der arme voor hun broodje tobbende stervelingen verborgen blijft. Men kan bioscopisch niet alleen het moois van geheel andere landen en werelddeelen vrij zuiver leeren ken nen, maar ook andere volkeren, b.v. in hun bezigheden, in hun vermaken, jacht of wat ook werkzaam gade slaan. In één woord bioscopisch kan men den gezichtskring der menigte enorm uitbreiden en zoo zeer nuttig en tegelijk aangenaam aan haar ont wikkeling arbeiden. Doch en hier past mijn „he laas" zelden zag men iets zóo snel ontaarden als het bioscoopgenot. Want het is een gruwel geworden, gruwelijker dan men vóór dezen ooit heeft gekend of gedroomd. Want een feit, dat ik slechts met goot leedwezen kan constateeren, is hetdat bij de vele en velerlei bioscoop-vertooningen het leerzame element bijna geheel is uitgeschakeld, voor zoover het er ooit geweest is. Bijna geheel, want ikmoet eerlijk zijn en erkennen, dat ik ook wel belangwekkende films heb gezien, b.v. op 't gebied der luchtvaart, het leven van vreemde volkeren en nog meer. Doch dat neemt niet weg dat deze dingen in de belangstelling van het groote publiek ongeveer niet meetellen en dat publiek onder scheidt het bioscoopprogramma dan ook heel duidelijk inkomische voorstellingen en „drama's" met welke laatste dan treurspelen be doeld zijn. Nu wil ik van de komische niet al te veel kwaad zeggen, want de menigte waartoe natuurlijk nooit iedereen afzonderlijk behoort, en zeker niet de geachte lezer of lezeres, de veelhoofdigde onpersoonlijke me nigte is nu eenmaal voor ware gees tigheid niet toegankelijk, evenmin als b. v. een fijne schotel aan Jan en alleman smaakt maar wel de knollige aardappel geliefd volksvoedsel is. Wie dus de grage lachspieren dier menigte in wakkere beweging wil brengen, beware zijn geest (indien hij dien heeft) voor zichzelf en engen kring en onthale de volle zalen op grove kluchten, waar het vermakelijke geluk en een van de diepste ellende om den voorrang kampten. Else aar zelde nu niet meer, mij te verklaren dat onze harten als gelijk gestemde harpen waren zij dacht er niet aan, het te verzwijgen dat, waar het leven haar zoo weinig schonk en de toe komst zoo weinig beloofde, ik het eenige lichtpunt in dat leven was en niets haar te zwaar zou vallen om mijn geluk te verzekeren. Maar, dan moest het ook werkelijk verzekerd zijnniet gekocht met an dere dingen, die ook waarde aan het leven schenken of het althans behooren te doenniet gekocht met verbreking van andere banden, met verbreking van een liefelijk verleden en met de herinneringen der jeugd. Ik bezat al haar liefde en zij wilde mij die schenken, maar alleen dan, wanneer ik de plechtige belofte aflegde, nimmer over mijn brave ouders de schande te brengen van.., de dochter van den dronkaard hun woning te willen binnenvoeren. (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Vlissingse Courant | 1910 | | pagina 1