Qe oude Uniform
iCHT.
NK
Dinsdag1
23 November.
No. 275.
47e Jaargang.
1909.
Feuilleton.
IA" I
Zn.
)0.
frente,
ÏN.
BINNENLAND.
De huis-
edereen
sn iederen
I
Middelburg,
segang 15 ct.
'.CHNIKERS.
ter inzage.
140.
van
iroofe
irrljk
ver-
strengste
deuren en
singen in
telkaarten.
verzekert
lijnen van
b6r hem te
i wordt in
uitbetaald
van f 500
zorgd, zijn
weduwen
L STOP-
VLISSINGSCHE COURANT
Prijs per drie maanden 1.30. Franco per post 1.50.
Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bij alle Boek
handelaren, Postdirecteuren of rechtstreeks bij den Uitgever
F. VAN DE VELDE Jr., Kleine Markt 58.
ADVERTENTIËNvan 1—4 regels ƒ0.40. Voor eiken regel
meer 10 cent. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde
advertentie, wordt de prijs slechts twee maal berekend. Groote
letters en clichés naar plaatsruimte.
Verschijnt dagelijks, uitgezonderd op Zon- en Feestdagen.
De verklaring van dr. Kuyper.
In haar Kameroverzicht zegt „de
Ned." over de rede van dr. Kuyper
Het moment van den dag is ge
weest de rede van dr. Kuyper over
wat in de sociaal-democratische pers
als „de lintjeshandel" is geëxploiteerd.
De indruk, dien die rede heeft ge
maakt, was er allereerst een van ver
rassing over het feit, dat dr. Kuyper
sprak. Wat in kleinen kring al sinds
eenige dagen bekend was, in wat
breeder rayon werd vermoed en ge
fluisterd, is geschieddr. Kuyper
heeft het maandenlang stilzwijgen
verbroken, en hij heeft gesproken op
een wijze, die Iaat ons dit aan
stonds zeggen naar onze meening
aan „de zaak" eer. einde heeft ge
maakt. Niet dat er misschien niet nog
vragen te beantwoorden overblijven,
niet dat de pers van de linkerzijde
al aanstonds het onderwerp, en een
deel dier pers ook den persoon van
dr. Kuyper zou loslaten, evenmin dat
nu in de Kamer over dit onderwerp
geen woord meer zal worden gezegd,
alle deze mogelijkheden en waar
schijnlijkheden blijven bestaan.
Maar voor hen, die géén reden
hebben om in den persoon van dr.
Kuyper ook de door hem voorgestane
beginselen te treffen, die, zoo zij in
politiek inzicht en wijze van optreden
van hem verschillen mogen, toch in
hem wenschen te zien den mede
lijder en broeder in Christus, voor
hen is de verklaring van dr. Kuyper
voldoende. Zij kunnen en mogen zich
niet voorstellen, dat een man als dr.
Kuyper, staande in een zoo ernstig
oogenblik, dat men over heel de be-
teekenis van zijn leven en arbeid een
oordeel zou kunnen slaan, en dan
gevende eene verklaring gelijk hij
gafik heb niets tegen mijn geweten
gedaan, daarmede iets anders dan
de waarheid zou hebben gezegd. En
vraagt men dan of dit geweten mis
schien niet luide genoeg sprak om
te waarschuwen tegen zoo zonder
linge connecties als die dr. Kuyper
heeft gehad, en door mr. Troelstra
niet onverdiend werden gesignaleerd
dan is het antwoorddr. Kuyper
heeft in dat opzicht gedaan, wat hij
naar veler gevoelen reeds veel eerder
had moeten doen, hij heeft zich het
boetekleed niet geschaamd, en de
onvoorzichtigheid, het ontbreken van
vroed beleid bij de kennismaking met
de veelbesproken dame, en met an
deren wellicht, ronduit beleden.
De wapenen, die zijn tegenstanders
daaruit zouden kunnen smeden, wor
den hun door deze belijdenis uit de
hand geslagen, en zoo hij nog ver
antwoording te geven heeft over zijn,
o.i. in vele opzichten aanvechtbare
stelling, dat men zich anti-revolution-
TELEFOONNUMMER 10.
-T—O-"
30.)
Het ondereinde van den staak was
bijna geheel bedekt met doeken, lin
ten, blinkende sieraden, bloemruiker-
tjes en nog andere voorwerpen. Boven
aan den staak vormden groene ranken
met vaantjes en goudpapier een reus
achtige kroon. Andere jongelieden
waren bezig met het opstapelen van
hout en rijs, terwijl eenige meisjes
het rad met stroo omwikkelden en
weer andere lange vlechten van stroo
maakten.
„Dat zijn de toebereidselen voor
den Sint-Jansavond; die hier met zons
ondergang zal worden gevierd", sprak
de herder. „Uit alle dorpen in den
omtrek zijn de menschen naar Zeltin-
gen gekomen om volgens oud gebruik
het feest te vieren van het keeren der
zonin hunne woonplaatsen heeft de
overheid deze feestviering verboden."
nair kan laten heeten, enkel en alleen
door contributie of donatie aan de
partij-kas, dan is het niet aan de
Kamer of aan zijn politieke tegen
standers, maar aan zijne partijgenoo-
ten in engereti zin, van hem zoo
noodig deze verantwoording te vor
deren.
De anti-rev. „Rott." wijdt een hoofd
artikel aan de verklaring van dr. Kuy
per. Deze verklaring heeft gebracht
wat het blad verwachtte de erken
ning dat dr. Kuyper er in geloopen
is, verbonden aan de verklaring, dat
hij naar eer en geweten heeft gehan
deld. Dan vervolgt het blad
De vrijzinnigen missen, naar reeds
nu bleek, voor deze openlijke ver
klaringen waardeering. Dat is te be
treuren. Doch elk christen, ook bui
ten onze kringen, zal de belijdenis
van een fatsoenlijk man, dat hij naar
consciëntie gehandeld heeft, volgaarne
accepteeren. Hij heeft volkomen ge
lijk, dat hij, na zulk een gewetens
uiting, niet meer ingaat op wat libe
rale en socialistische bladen en woord
voerders nu verder zullen gelieven
te zeggen. Voor elk man van fatsoen
is afdoend dr. Kuyper's belijdenis en
uitspraak met de hand op mijn hart
verklaar ik recht te staan in mijn
consciëntie, ook al heb ik mij on
voorzichtigheid te verwijten en hul
ik mij daarvoor in het boetekleed.
Het blad hoopt dan ook, dat de
discussiën in de Kamer zich niet
langer om de decoratie-quaestie als
hoofdschotel zullen concentreeren en
merkt op „Wie weet of dr. Kuyper
zelf Maandag niet met een zakelijke
rede over de staatkundige aangele
genheden eens wat andere spijze zal
opdisschen 1"
Voor „Het Vaderland" lag het
zwaartepunt der beschuldiging nimmer
in de decoratieverleening aan den
heer Lehman.
„Niet wijl wij den ernst der daar
omtrent ten laste gelegde feiten mis
kend hebben, maar omdat die feiten
zelf door de vermoedens niet waar,
doch alleen zeer waarschijnlijk werden
gemaakt. Wij hebben slechts erkende
en ten volle bewezen daadzaken voor
onze beoordeeling dezer pijnlijke
aangelegenheid in aanmerking willen
nemen, van den beginne af, en vonden,
buiten het te woord staan van mej.
Westmeijer, die in 's ministers kabinet
een decoratie voor den heer Lehmann
kwam verzoeken, onze grieven juist
in hetgeen ten opzichte van den heer
A. E. Lehmann is geschied. En te
dier zake is nu het materiaal aan
merkelijk vermeerderdgeen enkele
reden bestaat dus voor ons de aan
vankelijk gegeven opinie te wijzigen."
Waar dr. Kuyper zeide, niet meer
op verdere discussie te zullen ingaan
merkt het „Vaderland" op
„Dat is ook niet noodig en men
„Wat beduiden dat rad van stroo
en die stang Bij ons aan den Rijn
kent men dit gebruik niet."
De herder lachte en zei„Ieder
huisvader geeft gaarne wat stroo, hout
en rijs om het St. Jansvuur, het rad en
de fakkels te maken. Met zonsonder
gang wordt het rad aangestoken en
door twee jongelingen den berg af,
de Moezel in gedreven. Komt het rad
zonder omvallen in de rivier, dan
voorspelt dit een goed wijnjaar. De
jongelingen geven heimelijk hun hoofd
man de kleine geschenken, die daar
aan den staak zijn bevestigd. Zoo
aanstonds kiest elk meisje één van
die geschenken, en de gever van het
gekozen geschenk heeft dan het recht
om over het Sint jansvuur te springen
met het meisje dat zijn feestgave koos.
Ook dit heeft eene voorspellende be-
teekenis; door het toeval bijeenge
bracht om den sprong over het Sint
jansvuur te doen, heeftal menig jong
paar binnen het jaar bruiloft gevierd.
Het is een aardig gebruik, en ik be
grijp niet, waarom de overheid in de
omliggende dorpen zulk een onschul
dige feestviering verbiedt."
„Ik heb ook wel lust om mijn geluk
Abonnements-flduertentiën op zeer uoordeelige uoor waarden.
behoeft den heer Kuyper het persoon
lijk vertrouwen ook niet te ontzeggen,
men behoeft zijn woorden van gisteren
niet in twijfel te trekken, om te con-
stateeren, dat, bezien van constitutio
neel en zedelijk standpunt, dr. Kuy
per's-houding in de E. A. Lehmann-
zaak ook buiten de door hem
beleden onvoorzichtigheid niet
door de schreef kan, in hooge mate
laakbaar is."
Het „Handelsblad" schreef o.m.
Dr. Kuyper heeft de beschuldiging
van lintjeshandel afgeweerd door te
zeggen Bewijs dat maar eensgij
kunt het niet.
Dat was echter in de gegeven om
standigheden niet voldoende. Zoo
spreekt een advocaat, niet een volks
vertegenwoordiger, oud-minister die
zich heeft schoon te wasschen voor
de natie.
Maar de dus gebleven leemte vulde
hij ten slotte aan met zijn eerewoord.
Daarmede behoort, dunkt ons, de
beschuldiging weg te vallen. Als een
Nederlandsche volksvertegenwoordi
ger och neen als een fatsoenlijk
man zijn eerewoord geeft, dan behoort
de beschuldiger verder te zwijgen,
tenzij uit een feit mocht blijken, dat
hij onwaarheid spreekt en dus geen
fatsoenlijk man is."
Het „Utrechtsch Dagblad" zegt
„Had de oud-minister korten tijd
na de eerste beschuldiging zijn
„peccavi" doen hooren, waarlijk het
boetekleed zou hem dan minder ont
sierd hebben dan thans. Veeleer zou
't dan een gevoel van eerbied ook
aan de felste tegenstanders hebben
afgedwongen. Maar zijn erkentenis
komt nu maandenlang te laat. Nu is
ze niet de gulle schuldverklaring van
een onvoorzichtig staatsman, die zich
feilbaar gevoelt en verklaart. Nu is
ze letterlijk afgedwongen met het mes
op de keel. En't ware te veel gevergd
aan een dergelijke afgedwongen er
kentenis zedelijke waarde toe te
kennen. De Kuyper-zaak is met deze
Kuyper-verklaring niet uit. Ook niet
omdat de gegeven inlichtingen omtrent
de beraamde decoratie van A. E.
Lehmann, aan wien de minister een
rechtstreekschen weg immers wees
om zich „verdienstelijk" te maken,
een niet minder bedenkelijk feit dan
de decoratie van R. Lehmann open
baren".
„Het Centrum" verwacht, dat de
verklaring van dr. Kuyper in breeden
kring een ontspanning zal brengen,
die noodig was en niet langer op
zich kon laten wachten. Maar of
thans de aanvallen op dr. Kuyper's
persoon zullen ophouden vraagt
het R. K. orgaan en het antwoordt
zelf
„Een groot vraagteeken is hier
zeker niet misplaatst, en in de och
tendbladen vindt men reeds het ant-
eens te beproeven en den sprong over
het Sint Jansvuur te wagen", ver
klaarde Hubert, en zijn landschap-
teekening aan den herder toereikend
zeide hij„Doe mij een genoegen,
oudega naar beneden en maak dit
schetsje aan den staak vast. Niemand
kent mij, ook kan niemand me hier
zien, en nu wil ik toch eens weten,
wie het toeval aan mijne zijde zal
brengen."
De oude zei geen woord. Hij keek
naar de twee meisjes, die zich van
de overige hadden afgezonderd en
eenige schreden hooger op den berg
zaten. Zij waren bezig met het winden
van fakkels en keuvelden daarbij ge
zellig, met den rug naar de beide
mannen gekeerd. Vervolgens vestigde
hij een doordringenden blik op Hubert,
alsof hij diens geheimste gedachten
wilde raden.
Toen stond hij op en zonder een
woord te spreken, ging hij de hoogte
op oin langs een omweg de groep
jongelieden bij den staak te bereiken,
zonder door de beide meisjes gezien
te worden.
Hubert volgde het bonte gewoel
daar beneden met groote belangstel
woordin ontkennenden zin.
We durven dus niet verwachten,
dat de „zaak" met dr. Kuyper's ver
klaring geheel „uit" zal zijn, maar
de onbevooroordeelde toeschouwer
zal moeten erkennen, dat het door
den oud-minister gesprokene alleszins
aannemelijk klinkt.
Met zijn woord staat dr. Kuyper
voor de juistheid zijner verklaringen
in, en men heeft dus niet het recht
aan die juistheid te twijfelen.
En wat bovendien een goeden in
druk zal maken, is, dat de heer
Kuyper ten slotte erkende, onvoor
zichtig te zijn geweest en daarover het
boetekleed te moeten aantrekken-
Een fout te durven belijden strekt
nooit iemand tot oneer. En al zal het
wellicht verwondering wekken, dat
een man van dr. Kuypers gaven „de
draden van het weefsel" niet heeft
doorzien, het is een meer voorkomend
psychologisch verschijnsel, dat bui
tengewoon talent en naïveteit soms
samengaan.
Wanneer er nóg een fout moet
worden gesignaleerd, dan is het zeker
wel deze, dat dr. Kuyper bij zijn op
treden als minister nier onmiddellijk
als president van het Centraal-Co-
mité aftrad.
Een minister kan nu eenmaal geen
partijleider zijn in den engeren zin
des woords.
Dr. Kuyper heeft dit blijkbaar zelf
ook zeer goed gevoeld; maar „tegen
zijn zin" bleef hij voorzitter van het
C. C., en hieruit ontstond een on
gewilde vermenging van functies,
die aanleiding gaf tot de beschuldi
gingen, later tegen den heer Kuyper
als minister uitgebracht".
Na dr. Kuyper's verklaring, meent
„Het Centrum", heeft men niet het
recht die beschuldigingen vol te
houden.
Mr. N. de Ridder, t
Zaterdagavond is mr. N. de Ridder,
burgemeester van Leiden en lid der
Tweede Kamer voor het district
Wijk-bij Duurstede, curator der Leid-
sche universiteit, na een korte, maar
ernstige ongesteldheid overleden.
Eenigen tijd geleden was hij ook
ernstig ziek geweest, doch daarvan
weder zoo goed als beter, toen Vrij
dagmorgen de huisdokter pleuris
constateerde, waar Zaterdag nog long
ontsteking bij kwam, tengevolge
waarvan hij Zaterdagavond overleed.
Mr. Nicolaas de Ridder, geboren
in 1849, promoveerde daar in 1875
en maakte daarna al spoedig deel
uit van het openbaar ministerie, en
wel sinds 1877 bij het kantongerecht
te Tiel, waarna hij resp. benoemd
werd in 1883 tot substituut-officier
van justitie te Winschoten, in 1885
tot substituut te Tiel, waarvan hij in
1897 in dezelfde qualiteit naar Gro
ling. Ook richtte hij meermalen den
blik op de beide meisjes zijn nieuws
gierigheid werd echter niet bevredigd,
hij kreeg haar gelaat niet te zien. De
een was groot en slank, de ander
klein en gezet, beiden droegen de
zelfde kleeding. Aan de drukke ge
baren, het onafgebroken praten en
gichelen was wel te bespeuren, dat
zij in vroolijke stemming verkeerden.
De oude herder moest bij den Sint
Jansstaak zijn aangekomen en zijn
schets hebben overgegeven, want er
ontstond een tamelijke oploop. Alles
stroomde er heen om het nieuwe
voorwerp, de fraaie schetsteekeriing,
te zien. Jonge meisjes hadden dade
lijk een groenen krans bij de hand
om de teekening te omlijsten, en hin
gen het op een gunstige plaats aan
den staak. Ook de beide meisjes in
Huberts nabijheid stonden eindelijk
op, hare fakkels waten gereed en met
vluggen tred stapten zij naar den stang
om te zien, wat er te doen was.
Hubert stiet een luiden kreet van
verrassing uit en keek met ingehou
den adem de meisjes na. Droomde
hij nog altijd? Was het sprookje van
den afgeloopen nacht nog niet ten
ningen overging. In 1903 werd hij
vervolgens benoemd tot burgemeester
van Leiden en het volgend jaar tot
curator der universiteit aldaar.
De overledene, behoorend tot de
anti-revolutionaire partij, werd 9 Oc
tober 1901 tot lid der Tweede Kamer
gekozen voor Wijk-bij-Duurstede, dat
hem telkenmale herkoos en maakte
voorts van 18931897 deel uit der
Prov. Staten van Utrecht, van 1887
tot 1893 van den gemeenteraad aldaar,
en later van den gemeenteraad van
Groningen.
Arbeidswet.
Door den nationalen vrouwenraad
is aan de Tweede Kamer een adres
gezonden, met verzoek, de uitbreiding
der beschermende voorschriften in de
te behandelen wijziging van de ar
beidswet, alleen van toepassing te
verklaren op vrouwen beneden de
21 jaar en daarbinnen niet te betrek
ken, de groep van meerderjarige
vrouwen.
Directeur-generaal van den
Landbouw.
Het „N. v. d. D." kan met zeker
heid mededeelen, dat het in de be
doeling van de regeering ligt, den
post van directeur-generaal van den
landbouw, binnenkort opnieuw te
bezetten. Het gerucht, dat aan den
heer Lovink geen opvolger gegeven
zou worden, is dus ongegrond.
De benoeming van een inspecteur
van den veeartsenijkundigen dienst
wacht op de vervulling van het di-
recteur-geaeraalschap.
De burgemeester van Amsterdam.
De Chr. Werkmansbond van Am
sterdam, omvattende 1200 leden-
werklieden, zond een schrijven van
hulde en erkentelijkheid aan den
burgemeester, met dringend verzoek
deze gemeente zoo mogelijk nog ge-
ruimen tijd als zoodanig te blijven
dienen.
Onder het door de vereeniging
„Amsterdamsche Belangen" opgestel
de adres aan den burgemeester (een
verzoek om als burgemeester aan te
blijven) zijn thans 25,000 handtee-
keningen geplaatst.
Pantserdekschip „Holland".
Van Nieuwediep is Zaterdagmorgen
halftwaalf het pantserdekschip „Hol
land", commandant de kapitein ter
zee E. E. Duilemond, naar Oost-
Indië vertrokken. Vooraf was het
schip geïnspecteerd door den vice-
admiraal Van den Bosch.
Een groote menigte belangstellen
den was op den havendijk aanwezig
om den vertrekkenden uitgeleide te
doem Het stafmuziekcorps der marine,
op het havenhoofd opgesteld, speelde
einde Het slanke meisje had bij het
opstaan haar gelaat gewend, enoogen-
blikkelijk herkende Hubert in haar
de jonge dame van het kasteel. On
beweeglijk bleef hij staan totdat de
oude herder bij hem teruggekeerd was.
„Om 's Hemels wil, oude, spreek
Zeg mij wie het jonge meisje was,
dat zoo even nog daar voor ons zat
Verwonderd keek de oude hem aan,
Eerst toen Hubert zijn vraag nog
dringender had herhaald, klonk het
beschroomde antwoord„Dat was
Katrijn, de dochter van de waardin
uit het gerechtshof."
„Neen, die slanke 1 de grootste
Wie was zij
Het bleeke gelaat van den herder
vertrok, alsof hem plotseling iets pijn
deed. Een rilling voer hem door de
leden, maartoch antwoordde hij snel
„Die andere was Ammi, een vriendin
van Katrijn. Zij is afkomstig uit een
andere streek en is hier slechts op
bezoek."
(Wordt vervolgd).