NG.
[oor
De oude Uniform
iotderen.
Maandag
25 October.
In de goede richting.
Feuilleton.
RES.
No. 250,
47e Jaargang.
1909.
6ij deze Courant behoort een Bijvoegsel.
Gemeentebestuur,
BINNENLAND.
0.65 en
0.80
0.70 en
0.90
0.70 en
0.90
0.70
0.85
1.25,
1.50
erpot)
0.80
0.80 en
1.—
0.30
>ELAREN.
;r flesch 45 ct.
;che wijnen.
?omen.
MERK.
u
geven.
Woonhuizen,
b. n. o.
p. o.
traat.
>r werkplaats.
bev. 2 kamers
V2. tuingrond.
Iffsplein.
koop aan het
Inaren zeiven
van boven-
verkrijgbaar
VLISSINGSCHE
COURANT.
Prijs per drie maanden 1.30. Franco per post 1.50.
Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bij alle Boek
handelaren, Postdirecteuren of rechtstreeks bij den Uitgever
F. VAN DE VELDE Jr., Kleine Markt 58.
ADVERTENTIËNvan 1—4 regels ƒ0.40. Voor eiken regel
meer 10 cent. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde
advertentie, wordt de prijs slechts tweemaal berekend. Groote
letters en clichés naar plaatsruimte.
Verschijnt dagelijks, uitgezonderd op Zon- en Feestdagen.
TELEFOONNUMMER 10.
OPNEMING VOETPADEN.
Burgemeester en Wethouders van
Vlissingen
maken bekend
dat te beginnen met 4 November
1909 eene algemeene opneming zal
plaats hebben van de voetpaden met
kunstwerken in deze gemeente.
Vlissingen, 23 October 1909.
Burg. en Weth. voornoemd,
VAN DOORN VAN KOUDEKERKE.
De Secretaris,
W1TTEVEEN.
Er is een klein wetsontwerp inge
diend, weinig belangrijk van inhoud,
en dat wij daarom ook niet in alle
bijzonderheden zullen schetsen, maar
dat toch van betrekkelijk groote be-
teekenis is, omdat het zich in een
bepaalde en naar onze meening zeer
goede richting beweegt, namelijk in
die der dierenbescherming.
Bescherming van dieren wan
neer wij daarvan spreken, dan be
doelen wij, dat de dieren beschermd
worden tegen de handelingen van
den mensch. Het is helaas zeer te
betreuren dat dit noodzakelijk is,
maar het is toch stellig waar, dat die
noodzakelijkheid bestaat. Door alle
tijden heen heeft de mensch getracht
zich van het dier te bedienen, hetzij
tot zijn vermaak, hetzij tot zijn nut.
Wanneer we, uit verschillende oog
punten, het voor en tegen daarvan
moesten overwegen, dan zouden wij
misschien de ruimte van een boek
deel noodig hebben. Vast staat het
dat, wanneer het dier door den mensch
geheel overeenkomstig zijn aard en
zijn natuurlijke gesteldheid behandeld
en daarbij goed verzorgd wordt, de
bedenkingen die men kan maken al
dadelijk veel van hare kracht ver
liezen. De mensch, die hooger staat,
arbeidt. Waarom zou het lager staande
dier het dan niet doen in dienst van
den mensch Een aandachtige be
schouwing van het door den mensch
tot zijn gebruik aangewend en goed
verzorgde dier, leert bovendien dui
delijk, dat het zich in zijn toestand
vrij behagelijk gevoelt. De dieren
hechten zich blijkbaar aan den mensch
die dagelijks met hen omgaat en ze
verzorgt, en ze op die wijze, al is
dit ook niet het doel, behoedt voor
de eentonigheid van een ledig leven.
Wanneer wij uitgaan van de zeer
verdedigbare stelling, dat alle krach
ten in de natuur tot haar recht be-
hooren te komen, dat alles een doel
en bestemming heeft, dan is de zede
—O—
5.)
„Neen, maar ik meen te weten,
Waar zij verblijf houdt, en nog dezen
dag zal ik haar alles schrijven."
„Hebt u dan den ouden heer von
Beuren ook nog nooit iets laten weten
van uw huwelijk
„Sedert ik mijn vader verliet, heb
slechts een enkele maal aan hem
geschreven. Dat was verleden jaar,
toen wij zulke bloedige gevechten
meemaakten in de omstreken van
Maastricht. Een bode moest met een
schrijven van den, kommandant naar
den keurvorst te Trier, en van die
gelegenheid maakte ik gebruik om
een verzoenend schrijven aan mijn
vader te zenden. Maar te laat
Het antwoord op mijn brief bleef
twee maanden uit, en bij het afzen
den van zijn antwoord was mijn va
der doodziek. Gelukkig heeft hij me
lijke grond der zaak daarmede vrij
wel aangetoond. Men hoort dan ook
zelden bedenkingen maken tegen het
aanwenden van dieren tot het gebruik
van den mensch bij zijnen arbeid
maar des te meer tegen de wijze waarop
dit vaak geschiedt. Maar al te vaak
wordt op den aard van het dier, zijn
geschiktheid voor bepaalden arbeid,
zijn lichamelijken toestand en zijne
krachten in het geheel niet gelet.
Het uitsluitend doel is, van die krach
ten op de beste wijze partij te trek
ken en zich daarvoor het meest mo
gelijke voordeel te verschaffen. Dat,
waar de krachten van het dier wor
den verbruikt, deze weder op eene
andere wijze behooren te worden
aangevuld, ook daaraan wordt niet
gedacht, zoodat het zelfs aan een
behoorlijke verzorging maar al te
dikwijls ontbreekt.
En nu spreken wij natuurlijk niet
over het mishandelen van dieren, of
schoon de grens tusschen misbruiken
en mishandelen zeer moeilijk te trek
ken is. Tegen het misdrijf van die
renmishandeling heeft de wetgever
zooveel mogelijk trachten te waken,
door daartegen straf te bedreigen
maar de slechte behandeling van
dieren valt zelden in het begrip van
mishandeling in den eigenlijken zin
van het woord, en nu is het wel
zonderling dat het dier, waarvan de
mensch het meest vriendschap on
dervindt, dat zich het trouwst aan
hem hecht en dat hem bij uitstek
nuttig is, juist het meest te lijden
heeft van onbehoorlijke aanwending
tot 's menschen gebruik.
Het lot van den trekhond is altijd
heel treurig geweest. Dierenbescher
mers hebben zich dat lot sinds lang
aangetrokken en dat heeft de Overheid
bewogen om maatregelen van bescher
ming te nemen, welke evenwel een toe
stand in het leven hebben geroepen,die
ondoeltreffend is aan den eenen en
onbillijk aan den anderen kant. In
sommige gemeenten heeft men het
gebruik van trekhonden geheel ver
boden, in andere is dat gebruik zon
der eenige beperking toegestaan. Wat
de verschillende provinciën betreft
is het evenzoo en waar men bescher
mende bepalingen heeft gemaakt, zijn
ze toch overal verschillend.
Vandaar dat wij het eene gelukkige
gedachte vinden van de regeering om
een trekhondenwet in te dienen, die
in het geheele land tot bescherming
zal leiden en dat op vrij doeltreffende
wijze, zoodat wij van ganscher harte
hopen dat de Staten-Generaai er zich
spoedig mede zullen vereenigen.
Ook drukken wij gaarne de hoop
uit, dat het bij deze ééne wet niet
blij\en zal. Zeker is het te betreuren,
dat zulke maatregelen van overheids
wege noodig zijnmaar men bedenke
dat het niet op humane wijze behan
nog vergiffenis geschonken, voordat
hij den laatsten adem uitblies. Dat
hij ruste in vrede 1"
In gedachten verzonken boog de
kapitein het hoofd en zweeg. Wenz
verbrak de stilte niet; hij vreesde
zeker zijn heer te zullen storen of
wist hij reeds, wat hij wenschte te
weten
De ruiters gingen nu langs een
steilen weg langzaam dalwaarts.
Toen zij in het dal waren gekomen
en de dorpsstraat doorreden, richtte
de kapitein het hoofd weer op, als
wilde hij alle droevige gedachten
van zich zetten.
Met een lachend gelaat wees hij
naar een herberg en zei„Al ziet
het daar niet aanlokkelijk uit, toch
is de naam trotsch genoegKijk
maar: In de Rijkskroon."
Zoo waren zij nu aangekomen te
Gerolstein, toenmaals een armoedig
dorpje en weldra hadden ruiters
en rossen een onderdak.
TWEEDE HOOFDSTUK.
Het is avond, en wij bevinden ons
in de ruime bovenkamer van de Rijks
kroon. Op een stevige eikenhouten
flbonnemenfs-flduertentiën op zeer uoordeelige voorwaarden.
delen van dieren niet steeds een
gevolg van ruwheid of wreedheid is,
doch zeer vaak van onnadenkendheid.
De mensch, die tot nadenken gebracht
wordt over eene zaak, die vroeger
zijne aandacht ontsnapte, komt er
gewoonlijk wel toe om uit eigen vrije
beweging behoorlijlrte handelen, en
hierin is de opvoedende kracht der
wet juist gelegen.
De wet en het op grond daarvan
te maken besluit tot uitvoering, zai
b.v. een wagenbestuurder voorschrij
ven hoe hij zijn trekhond behoort aan
te spannen en als hij dat niet be
hoorlijk doet, dan zal hij zich het
gebruik van kar en honden ontnomen
zien. Gesteld nu dat de wagenbe
stuurder aanvankelijk uit vrees voor
straf goed handelt, dat goed handelen
zal dan toch langzamerhand een goede
gewoonte worden, en wanneer iemand
de zegeningen van het goed handelen
heeft gezien, dan wil hij gewoonlijk
niet meer terug op het minder goede
pad, dat hij half gedwongen verlaten
heeft. Vrij algemeen wordt uit de
hoogte neergezien op het goed han
delen uit vrees of door dwang. Zij die
dit doen zien over het hoofd, dat de
geheele opvoeding daar aanvankelijk
op berust, dat langzamerhand voor
het goed handelen door dwang of uit
vrees voor straf, een goed handelen
uit de gewoonte ontstaat, dat op zijn
beurt plaats maakt voor een goed
handelen uit overtuiging.
Daarom juichen wij deze zaak zoo
toewant bij een volwassen mensch
is het vaak niet anders dan bij een
kind. Het volk moet over zulke din
gen tot nadenken worden gebracht.
Wij moeten de dieren, denkende
wezens als wij zelf, voor zoover het
mogelijk is, leeren beschouwen als
metgezellen in het leven. Kunnen zij
ons van nut of van dienst zijn, dan
behoeven wij niet te aarzelen daarvan
gebruik te maken maar het geschiede
steeds op menschelijke wijze en, daar
de dieren zeer dankbaar kunnen
wezen en dat dikwijls op ondubbel
zinnige wijze aan den dag leggen,
zullen wij er ook ons eigen levens
genoegen door verhoogen.
De som van dierlijk lijden, in onzen
tijd vooral door de mode veroorzaakt,
is zoo ontzettend groot, dat ieder wel
mag doen wat in zijn vermogen is,
om iets ervan te verlichtenmaar er
komt veel onwetendheid in het spel.
Wij gelooven niet dat eene vrouw
beverbont zal willen dragen, wanneer
zij heeft vernomen dat de huid dezer
arme dieren hun in levenden staat
wordt ontnomen. De meeste menschen
weten zeer weinig van den oorsprong
hunner kleederen of sieraden. Kenden
zij dien, zij zouden ongetwijfeld anders
handelen dan thans het geval is.
Als wij veel over die dingen na
denken en trachten er veel van te
tafel staat een walmende olielamp,
waarvan het flauwe schijnsel het ver
trek slechts voor een klein deel ver
licht.
Aan de wanden is nog wel te zien,
dat ze vroeger met witkalk zijn be
streken, maar nu is moeilijk te zeg
gen welke kleur ze hebben. Overal
in het rond staan banken. Aan één
zijde van het vertrek kunnen we twee
bedden gespreid zien.
Aan de tafel zit kapitein von Beu
ren met een brief voor zich, dien hij
zoo pas heeft geschreven en nu nog
eens overleest, in den donkersten
hoek van het vertrek en dicht bij
de bedden ligt de dragonder Wenz,
lang uit, schijnbaar dood onschul
dig op de bevelen van zijn heer te
wachten, maar inderdaad houdt hij
zijn loerende blikken voortdurend
op zijn heer gevestigd.
„Mijn mantelzak, Wenz 1" zegt
eindelijk de heer von Beuren zonder
op te zien. „Maak hem open, dan zal
ik den brief, dien ik aan mijn vrouw
geschreven heb, erin doen. Hij zal in
de leeren tasch veiliger zijn dan in
de zakken van mijn uniform, want
we hebben morgen nog een langen
leeren kennen, dan zullen wij eene
andere wereld- en levensbeschouwing
verkrijgen en ons zeiven een gedrags
lijn voorschrijven, die waardiger is en
meer menscheiijk, en die ons zedelijk
standpunt verhoogen zal.
Dat verhoogd zedelijk bewustzijn,
zal niet nalaten ook gunstig te werken
op onzen omgang met onze mede-
menschen, die zooveel hooger staan
dan de dieren en die het is een
harde maar groote waarheid ook
wel eens moeten lijden door onze
schuld.
Deernis gevoelen, met mensch en
dier, is misschien wel de ziel der
menschelijke deugden en zeker een
rijke bron van goed, en om ons zeiven
daaraan meer te gewennen mogen
wij ook het eenvoudigste hulpmiddel
niet verzuimen.
Prinses Juliana-gedenkteeken.
Te 'sGravenhage heeft zich eene
commissie gevormd, om uitvoering te
geven aan het denkbeeld, in de re
sidentie eene blijvende herinnering
tot stand te brengen aan de geboorte
van Prinses Juliana.
Het denkbeeld zoo zegt de
commissie in eene circulaire is
niet nieuw. Reeds aanstonds, onder
den nog verschen indruk van den
zegen, dien het vaderland ten deel
viei, welde bij velen de gedachte op,
dat in de residentie iets verrijzen
moest, dat zou blijven getuigen van
de gevoelens van dankbaarheid die
ieder vervulden en zoo geestdriftig
tot uiting kwamen. Maar aan den
heer J. G. Smids komt de eer toe,
voor de verwezenlijking van het
denkbeeld den besten en aantrekke-
lijksten vorm te hebben aangegeven,
toen hij in de Nieuwe Courant van
14 Juni 1909 het plan ontwikkelde,
om op het Juliana van Stolbergplein
een monumentale vaas te doen ver
rijzen, die, steeds met bloemen en
planten gevuld, de herinnering zou
levendig houden aan wat, bij de
blijde mare der geboorte van Hare
Koninklijke Hoogheid Prinses Juliana
is omgegaan in het gemoed van ieder
die gevoelt hoe nauw de toekomst
van Nederland samenhangt met het
voortbestaan van het Huis van Oranje.
De commissie heeft zich tot taak
gesteld aan het denkbeeld in dezen
geest uitvoering te gevenzij rekent
op bijdragen uit alle kringen der
samenleving, vertrouwende dat haar
voornemen allerwege sympathie zai
vinden.
Hoewel de tijd kort is, ligt het in
de bedoeling der commissie dit
herinneringsblijk gereed te doen zijn
op den eersten verjaardag der Prinses.
rit en een warmen dag voor ons. Ga
vervolgens naar den stal, verzorg
onze paarden en laat je dan je
avondeten geven."
„En wat wenscht u te gebruiken,
kapitein vroeg Wenz, die zijn ge
makkelijke plaats had verlaten om de
opdracht van zijn heer uit te voeren.
„Er zal hier in dit ellendig nest
wel niets anders te krijgen zijn dan
brood en spek, maar de Moezelwijn
is niet kwaad. Breng me later als
nachtdronk een beker wijn, anders
niet 1"
Wenz had den mantelzak geopend
op de talel gelegd. Behalve eenig lin
nengoed, een tweede uniform en ver
scheidene papieren bevatte deze zak
ook geld dat men bij de bewegingen
van den dragonder kon hooren rin
kelen. De heer von Beuren gaf zijn
dienaar een wenk om heen te gaan,
en de kapitein was alleen. Nu nam
hij langzaam den brief van de tafel
en las
Arme vrouw
Mijn innig geliefde Marie!
Vol berouw over hetgeen ik tegen
over u en ons kind heb misdreven,
vat ik de pen op om vergiffenis te
Tweede Kamer.
in de gisteren gehouden zitting
werd het debat voortgezet over de
suppletoire waterstaatsbegrooting voor
de salarisregeling voor directeuren en
commiezen bij post en telegrafie.
Nadat verschillende sprekers het
ontwerp hadden gesteund, doch op
grondige reorganisatie van het perso
neel hadden aangedrongen, verdedigde
de minister de voorgedragen regeling.
Hij achtte die bevredigend, ondanks
inkrimping van de financieele strek
king. De gevoerde actie der klerken,
welke ten grondslag heeft samen
smelting van klerken en commiezen,
achtte de minister ongepast en on
sympathiek. Zoolang hij minister is
zal geen klerk zonder examen com
mies worden.
Het wetsontwerp is aangenomen.
Daarna is de Kamer op recesgegaan.
Insinueerende taktiek.
De anti-minsterieele tactiek keert
zich reeds sinds het voorjaar bij voor
keur tegen minister Talma. Zelfs ging
de „N. Ct." eenige maanden geleden
reeds zoover dat zij zijn aftreden
noodzakelijk keurde. De kronkelgang
van deze tactiek trok de aandacht.
Vóór zijn optreden als minister, gold
het Kamerlid Talma als de béte-noire,
die in de Kamer en bij de stembus
het onverdrotenst optrad, en deswege
zoo scherp gehekeld werd, dat er
geen haar goed aan heel den man
bleef.
Toen werd hij minister en werd de
periode van de vleiende lip ingeluid.
Men wist haast niet genoeg uitnemends
van hem te vertellen, en de verleide
lijkste profetieën van zijn ministerieel
optreden werden rondgevent.
En toen kwam de derde periode,
waarin men eerst op hem begon af
te geven, zout op alle slakjes lei, die
in zijn ministerieelen hof ontdekt wer
den. Hij heette niet soepel genoeg.
Hij braveerde de Kamer. Toen kwam
het incident met de Brusselsche ten
toonstelling, en daarop het geschil
over de commissie van advies inzake
de Ongevallenwet. En nu was de
maat vol. Met zulk een minister viel
niet te eggen of te ploegen, en keer
op keer werd op hem losgevuurd.
En inmiddels ging minister Talma
rustig voort met het behartigen van
de belangen van zijn departement.
Veelomvattend was de omvang van
deze belangen. Hij trad in het de
partement op onder de moeilijkste
omstandigheden. Vooral de Ongeval
lenwet stelde door haar naweeën het
moeilijkste probleem. En daarbij kwam,
dat de heer Talma nooit in de ad
ministratie had gediend, en zich niet
alleen de arbeid, waarin hij thuis was,
maar ook de landbouw, de nijverheid
en de handel waarin 'hij zich tot dus
ver niet bewoog, zag toevertrouwd.
vragen voor al het leed, dat door
mijn schuld over ons huisgezin is
gekomen. Ach, ik heb oprecht be
rouw Vurig hoop ik, dat je me ver
giffenis zult schenken en dat je voort
aan met mij in geluk en voorspoed
wiit leven. Oprecht wensch ik
al het gebeurde weer goed te maken.
Het is waar, ik heb u en* uwe liefde
dubbel bedrogen. Ten eerste toen ik
aanzoek deed om je hand, ten twee
den male, toen ik heimelijk onze
echtelijke woning verliet.
De naam Walbot, dien ik je gaf,
was valsch. Ik heet Hans von Beu
ren, en op de heuvels in het Moezel
gebied ligt het slot Beurenhof, mijn
stamslot, waarvan ik heer en mees
ter ben geworden door den dood
van mijn vader. Toegevende aan mijn
lust naar een ongebonden leven ver
liet ik het vaderlijk huis, trok naar
Parijs en bekommerde mij niet om
de vermaningen en den rechtmatigen
toorn van mijn vader. Eindelijk was
het hem genoeghij trok de handen
van mij af en toen moest ik zelf
maar aan den kost zien te komen.
(Wordt vervolgd.)