stoor
Eerste Blad.
ei ÈM
lesscbwsren
fiisÉri#,
Maandag
27 September.
Dit numnisr bestaat uit 2 bladen
arsma.
Gemeentebestuur*
"binnenland.
No. 226
47e Jaargang.
1909.
raaf 31
jes gesneden.
Begin van den Herfst
uitend
H
geven.
Woonhuizen,
b. n. o.
n. o.
straat.
bev. 2 kamers
|M2. tuingrond.
Dlffsplein.
koop aan het
enaren zeiven
t van boven-
verkrijgbaar
VLISSINGSCHE COURANT.
Prijs per drie maanden 1.30. Franco per post 1.50.
Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bij alle Boek
handelaren, Postdirecteuren of rechtstreeks bij den Uitgever
F. VAN DE VELDE Jr., Kleine Markt 58.
ADVERTENT1ËN van 1—4 regels ƒ0.40. Voor eiken regel
meer 10 cent. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde
advertentie, wordt de prijs slechts twee maal berekend. Groote
letters en clichés naar plaatsruimte.
Verschijnt dagelijks, uitgezonderd op Zon- en Feestdagen.
TELEFOONNUMMER 10.
fibonnements-Hduertentiën op zeer uoordeelige uooruiaarden.
Nieuwe Abonné's, uitge=
zonderd bij weKelijksche be=
taling, ontvangen de dagelijks
verschijnende „VLISSING=
SCHE COURANT" koste,
loos tot 1 October.
WONINGWET.
Burg. en Weth. van Vlissingen
brengen ter kennis van belang
hebbenden
dat verhuurders van woningen,
welke drie of minder ter bewoning
bestemde vertrekken bevatten, on
verschillig of de woning op zichzelve
een gebouw vormt dan wel van een
gebouw deel uitmaakt, verplicht zijn
bij het bestuur der gemeente, waarin
de woning is gelegen, binnen eene
maand aangifte te doen
dat verhuurders van woningen ver
plicht zijn nieuwe aangifte te doen
binnen eene maand nadat de woning
door een nieuwen huurder is betrok
ken, tenzij deze inmiddels de bewo
ning heeft gestaakt
dat onder verhuurders worden ver
staan de personen, die hetzij voor
zich zelve, hetzij in eenige hoedanig
heid eene woning schriftelijk of mon
deling verhuren
dat formulieren van aangiften ter
gemeente-secretarie (bureau bevol
king) kosteloos verkrijgbaar worden
gesteld
dat het niet of niet behoorlijk vol
doen aan een dezer verplichtingen
wordt gestraft mei eene geldboete
van ten hoogste vijf en twintig gul
den.
Vlissingen, 25 September 1909.
Burg. en Weth. voornoemd,
VAN DOORN VAN KOUDEKERKE.
De Secretaris,
J. H. DOMMISSE, L.S.
BEKENDMAKING.
Burg. en Weth. van Viissiugen
maken bekend
dat met het oog op de aanstaande
negende tienjaarlijksche al-
gemeene volkstelling dezer da
gen in het bijzonder zal nagegaan
worden of de gebouwen en besloten
erven behoorlijk van nummers voor
zien zijn.
—0—
44.)
En telkens keek hij haar zoo vra
gend aan met een glimlach, zoo
e'genaardig, half droevig en half
vroolijk, soms ook luchthartig en
overmoedig, haar hart beefde ervan.
Meermalen had hij getracht haar
aon ie spreken. Zij was hem ontvlucht
j's een stuk opgejaagd wild. Zij wilde
oem niet zien, niet antwoorden
Z!i wilde boos op hem zijn, hem ver
aten, en toch als zij thuis in
'aar eenzame kamer zat, dan stond
beeld haaf voor de oogen en
dan verlangde zij naar een blik uit
Zlin heldere blauwe oogen. Hoe was
Cet toch mogelijk, dat zij hem niet
vergeten dat zij niet boos op
I kon
i - t-jv.ii-n vitai invi ivv/vro
ikon zijn? dat zij telkens en- tel-
Kens weder aan hem moest denken,
en met bevend hart verlangde naar
Voorts herinneren zij de ingezete
nen aan hunne verplichtingen tot het
doen van aangifte voor de bevolkings
registers.
De verplichtingen zijn hoofdzakelijk
de volgende
lo. Wanneer men de gemeente gaat
verlaten
alsdan moet een getuigschrift van
woonplaatsverandering (verhuisbiljet)
worden gevraagd ter Secretarie der
gemeente en meegenomen naar de
gemeente waar men zich gaat vesti
gen, teneinde aldaar uiterlijk binnen
één maand te worden ingeleverd
2o. Wanneer men zich in de ge
meente vestigt;
alsdan moet men overleggen een
getuigschrift vart woonplaatsverande
ring (verhuisbiljet), afgegeven in de
vorige woonplaats
3o. Wanneer men binnen de ge
meente van woning verandert.
Het hoofd van een huisgezin is
verplicht aangifte te doen, wanneer
in dat gezin eenige verandering plaats
grijpt, ook door het opnemen of het
vertrek van dienstboden en werkboden.
Verzuim van aangifte kan worden
gestraft met hechtenis of geldboete.
Vlissingen, 18 September 1909.
Burg. en Weth. voornoemd,
VAN DOORN VAN KOUDEKERKE.
De Secretaris,
J. H. DOMMISSE, (L.S.)
BEKENDMAKING.
Sluiting der Baden.
Burgemeester en Wethouders van
Vlissingen
brengen ter algemeene kennis
dat de sluiting der baden aan de
Badplaats dezer gemeente is bepaald
op 1 October e. k.
Vlissingen, den 25 September 1909.
Burg. en Weth. voornoemd,
VAN DOORN VAN KOUDEKERKE.
De Secretaris,
J. H. DOMMISSE, L. S.
Wij weten wat het begin van den
herfst beteekentgelijkheid van dag
en nacht. En die beteokenis is, in
zeker opzicht, reeds diep genoeg
voor ons. Trager komt des ochtends
de dag, nog gehuld in de nevelen
van den nacht. Telkens wordt het
uur van vertrek vervroegd en langer
worden de avondstonden, zonder de
daaraan evenredige gezelligheid van
den winter, 't Is een soort van halve
toestand, een overgang, die op zich
zelf niet aangenaam stemt.
Maar wij hechten nog een andere
beteekenis aan het woord herfst en
daarom was het een blijde verrassing,
die ons voor enkele dagen trof. Op
den 23en September, den dag waarop
het oogenblik dat zij hem weer zou
ontmoeten Zij begreep dat uit
dezen hartstocht nooit iets goeds zou
kunnen geboren worden. Zij wilde
zich daarvan losrukken en bij haar
moeder een toevlucht zoeken maar
zij leefde voort in de pijn en in de
bitterzoete kwellingen van dien ramp
zaligen hartstocht. En vandaag, nu
zij alle droevige gedachten vergeten
wilde, nu zij onder het rijden had
besloten om er een einde aan te
maken,daar haar gemoedstoestand niet
aan de opmerkzaamheid van haar oom
ontsnapt was, nu moest zij hem weer
ontmoeten en zat hij haar glimlachend
en te gelijk smeekend aan te kijken.
In zeer nette burgerkleeding zat hij
daar met eenige kameraden. Allen
stond hun luchthartige opvattting
van het leven op het aangezicht te
lezen. Zij leefden allen in de hoogere
kringen en sloegen geen acht op
het meisje uit het volk; hij alleen zat
daar met de oogen onophoudelijk op
haar gericht, terwijl hij aan zijn kne
vels draaide. Zij kon den blik zijner
oogen niet langer verdragenmet
een licht zuchtje stond zij op en zei
„Oom, ik ga het bosch eens in. Bin
de zomer voor goed afgesloten werd,
scheen de zon in volle pracht,, zoo
schoon en zoo heerlijk, als den gan-
schen zomer* nauwelijks het geval
wasgoot zij een zee van licht uit
over al het geschapene en verwarmde
met hare koesterende stralen de nog
rijpende vrucht.
Zulke dagen stemmen ons terecht
tot waardeering en dankbaarheid
maar zij kunnen aan de waar
heid niets afdoen, dat de avond
nadert, de avond van een levensjaar
der natuur dat het schemeruur reeds
is aangebroken.
Het schemeruur. Misschien is
het daarom, dat het najaar iets heeft,
wat onze ziel zoo sterk aangrijpt.
Wij weten niet wat dat is en kunnen
de gedachten, die zich aan ons op
dringen, niet of slechts gebrekkig in
woorden vertolken. Het is iets van
onbestemden aard, dat de ziel boeit
en het hart roert, iets van een aan
grijpend, stil-treurige muziek, die
toch iets verheffends heeft en een
genot op zich zelf verschaft, wanneer
de geest als het ware doelloos in
verleden en toekomst ronddwaalt.
Het zou inderdaad te betreuren
wezen, indien wij voor dergelijke in
drukken volstrekt onvatbaar waren.
Wij zijn het immers ook niet voor
die, welke een bouwval bij ons op
wekt, wanneer die zoo levendig tot
ons spreekt van lang vervlogen tijden,
ons verhaalt van vele geslachten, hun
grootheid en hun val
Hier is het ook alsof een groot ge
bouw, vol geriefelijkheden, in puin
stort. Er is nu nog slechts een aan
vang maar wij wc-te?. z.zt gced dat,
als er één steen losgeraakt is, de
tijd daar onmiddellijk de tanden in
zet en dat van dien oogenblik af,
het werk der vernieling rusteloos
wordt voortgezet. Geen dag gaat
voorbij, waarop niet een gedeelte
wordt ingekort en telkens komen er
boden, die ons melden dat nog meer
.vervallen moetde boden met kwade
Tijding.
Wat zij ons zeggen Dat de
'bladeren gaan verwelken en zeer
Ispoedig de kille adem van den wind
■er over heen zal gaan, om de herfst
draden te verscheuren en het ver
schrompelde blad ritselend naar om
jaag te doen valleneen eerste
waarschuwing om een veilige schuil
plaats te zoeken vóór den storm.
Wat zij ons zeggen? Dat tel
kens later in het reeds grauwe, ne
velige morgenuur, de dagtoorts zal
verrijzen, om na 'een steeds kortere
reize, plaats te maken voor een steeds
langeren en meer duisteren nacht, en
dat, wanneer het bleeke licht der
zilveren maan dat duister nu en dan
zal doorboren, het toch niet vriende
lijk van achter het lommer zal op
komen want het reeds gedunde
nen 10 minuten ben ik weer terug."
Ga maar, mijn kind, wij zullen
nog driemaal geven en dan rijden
wij weer weg.
Greta snelde heen, maar niet recht
streeks het bosch in, want zij wilde
niet dat hij haar zou volgen. Zij
ging het huis binnen en verborg
zich daar in den donkersten hoek
van een der kamers, die geheel ledig
was. Na een poos sloop zij toen door
den tuin van den boschwachter. Qreta
zette zich bij een boschje struikge
was nederzij gevoelde zich zeer
aangedaanzij kon haar tranen niet
bedwingen. Hevig snikkende lag zij
daar met het gelaat in het hooge
gras verborgen.
Plotseling schrikte zij, ze hoorde
voetstappen naderen, op de droge
afgevallen dennennaalden, die den
bodem bedekten. Met een kreet sprong
zij op. Daar stond hij voor haar, dien
zij had willen ontvluchten.
Heb ik u doen schrikken me
juffrouw? vroeg hij lachend, terwijl
hij beleefd den hoed voor haar af
nam. Dan vraag ik wel verschooning.
—Laat mij met rustbeet Greta hem
toornig toe, en zij wilde ontvluchten.
lommer zal er dan niet meer zijn en
Phebe zal haar zilveren lichtbundels
uitstorten over bladerlooze takken,
die, als spookgestalten, de magere
armen ten hemel verheffen.
Wij weten dat dit alles komen
moet en dat wij voor de zooveelste
maal de eeuwige wet van worden
en vergaan om ons heen zullen aan
schouwen. Het is geen wonder, dat
het ons niet zoo licht valt, de eigen=
aardige schoonheden van den herfst
te prijzen, juist omdat de aanvang
van dit jaargetijde ons zoo droef
geestig stemt. Het is toch in ieder
geval weer een afscheid dat wij ne
men, en die waarheid blijft een
waarheid, al verbinden wij er ook
op echt menschelijke wijze de hoop
op een weerzien aan.
Ja, dat wekt weemoedige gedachten
bij ons op, wanneer het lied der
vergankelijkheid ruischt in de toppen
der boomen en zich straks verheft in
den eersten najaarsstormmaar die
gedachten hebben toch weer iets
verheffends; ook die gedachten heb
ben hare waarde.
Zeker, de natuur heeft nu de kracht
er. de frischheid van voorheen ver
loren dat wil zeggen, naar het uit
wendige want, ofschoon de beek niet
meer vloeit, de bron is niet opge
droogd. Ook voor ons nadert, als wij
dien nog niet bereikt hebben, de
herfst des levens ook voor ons wor
den de herfstdraden gespannen en
zullen weldra een spel der winden
zijn; maar, indien het wel met ons is,
dan zal ook dat slechts naar het
uitwendige zijn. Als wij de kracht en
de frischheid van vroeger hebben
verloren, dan behoeft ook bij ons de
bron niet opgedroogd te wezen dan
kan daar iets anders voor in de plaats
getreden zijn b.v.een innige waar
deering van het reeds gesmaakte le
vensgenot; een dieper berusting in
het onvermijdelijke heden een krach
tiger geloof in de onbekende toekomst
en als wij de school des levens niet
zonder vrucht doorloopen hebben,
dan zal ons karakter zeker gerijpt zijn
door de zomerzon en de voorjaars-
stormen dan zullen onze beste eigen
schappen een hoogere trap van ont
wikkeling hebben bereiktdan zullen
wij al de groote roerselen des levens,
smart en vreugde, opgewektheid en
weemoed, beter begrijpen. Dan zal,
als een morgendroom, het leven dui
delijker worden, naarmate wij langer
onze aardsche wandeling voortzetten.
Wat ons vroeger raadselachtig voor
kwam, zal ons hoe langer hoe minder
geheimzinnig toeschijnen en de kron
kelpaden zullen er rechter uitzien,
naarmate wij het einde naderen.
In de schemering van den herfst is
het ons zeer zeker anders dan bij het
gloren van de Julizon maar daarom
Maar luister dan toch eens één
enkele maal naar -mij, mejuffrouw
Hij zei dat zoo smeekend, dat zij
weifelend bleef staan en hem aankeek.
Wat wilt u van mij vroeg zij
op zacht verwijtenden toon. Waarom
vervolgt gij mij bij elke schrede die
ik doe
Maar, juffrouw, ik vervolg u
volstrekt niet. Een toeval, een goed
gunstig toeval brengt ons telkens
weer samen, en zoo heb ik toch (wel
een weinig recht, als. ik u verzoek
mij eenige oogenblikken gehoor te
schtnken
Nu lachte hij weer zoo schelmach
tig, en toch klonk zijn stem week
en smeekend. Zij was een dwaas
meisje, dat zij zoo bang voor hem
vluchtte. Toen ze daaraan dacht
vloog een glimlach over haar gelaat.
Wat moest hij wei van haar denken
Was het niet beter, dat zij hem aan
hoorde en dan ernstig antwoordde
Dat was een waardiger houding dan
weg te loopen als een schoolkind.
Ziet u, nu lacht u weer, ver
volgde hij. Ik neem dat lachen als
een gunstig teeken voor mij op.
Wees zoo goed mij spoedig te
blijve ons hart niet gesloten voor het
eigenaardig schoon, dat zich ontvouwt
zoodra de herfst begint.
Die herfst is een samenstel van
natuurwonderen op zich zetf en moet
daarom op zich zelf beschouwd en
bewonderd worden. De heerlijkste
scheppingen der kunst zijn aan de
tinten van het najaar ontleend en de
beste onzer poëten hebben de dwar
relende draden en den wonderen
nevel bezongen. Al wat schoon en
goed is, moet niet vergeleken worden,
maar in zich zelf gewaardeerd, en zóo
moet het ook zijn met dat schel glin
sterende licht, over geel en bruin
uitgestort en dat, terwijl het 't som
bere groen van den laten zomer gaat
vervangen, het bosch in een toover-
paleis herschept.
Zeker, nog eenmaal, slechts met
weemoed nemen we afscheid, zelfs
van een zomer die geen zomer was
maar de wisseling der tijden is zoo
zegenrijk als zij wondervol is want
zij geeft telkens nieuwe en eigen
aardige bekoorlijkheid, die een rijke
bron zijn van ware levenskracht, en
verhoogden levensfust.
Die wisseling herinnert er ons tel
kens weer aan dat, in al wat veran
dert en vergaat, een kern is van het
blijvende, dat zich laaft uit een nim
mer opdrogende levensbron.
Een grootsch tafereel van verval en
toch, een toekomstbeeld van ver
nieuwing
't Mysterie van den dood en toch,
een gedachte des levens, die over
ons lichten zal ook in de schemering
van den levensherfst.
Een zeldzaam geschenk.
Aan H. M. de Koningin is dezer
dagen een zeldzaam schoon geschenk
voor Prinses Juliana aangeboden, dat
deze in latere jaren, wanneer ze het
kostbare; voorwerp zelf al lang niet
meer gebruikt, ook wel zal waar-
deeren om de zijde, vanwaar het
kwam.
De Vereeniging van Nederlanders,
wonende te Johannesburg, heeft na
melijk een kom, schotel en lepel van
zuiver goud doen vervaardigen, die
nende tot het gebruik van pap.
Versierselen kunnen deze voor
werpen niet dragen, immers, zuiver
goud is daartoe niet te bewerken,
alles is dan ook met den hamer
geslagen, maar de vorm is zeer sier
lijk, en het is gelukt in alle drie
voorwerpen een Koningskroon en
een J. te stempelen.
Het prachtige geschenk is gesloten
in een zeer mooi kistje van Rhodesia
teakhout en werd door den voorzit
ter der Nederlandsche Vereeniging,
prof. dr. P. J. Muller, naar Het Loo
Overgebracht. („Vad.")
zeggen, wat u mij mede te deelen
hebt, mijnheerIk moet naar mijn
oom terug.
Wat, is mijnheer Tiedeman uw
vader niet
Kent u den naam van mijn oom
Bij de belangstelling, die ik voor
u gevoel, is dat zeer natuurlijk, juf
frouw. Is u dus geen dochter van den
ouden heer? Dan voert u ook zeker
niet denzelfden naam
Neen, ik heet Margherita Mon-
telli.
Hij glimlachte, ik dank u juffrouw
Montelli. Een vreemde naam voor
een Duitsche dame maar neem mij
niet kwalijk, mijn naam is Harry Von
Altenbrak.
Uw naam is mij niet onbekend,
mijnheer
Werkelijk?
Mijn broeder is ingenieur aan
de fabriek te Neurode, een klein uur
van het stot Altenbrak.
Ah dat is zeer interessant. Dan
hoop ik u nog meermalen te zien,
ondanks den afkeer, dien u van mij
schijnt te hebben.
(Wordt vervolgd.)