Maandag;
No. 178
47e Jaargang,
1909.
2 Augustus.
Bij deze Courant behoort een Bijvoegsel.
Gemeentebestuur
Brieven uit de hofstad.
VLISSINGSCHE COURANT
Prijs per drie maanden 1.30. Franco per post 1.50.
Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bij alle Boek
handelaren, Postdirecteuren of rechtstreeks bij den Uitgever
F. VAN DE VELDE Jr., Kleine Markt 58.
ADVERTENT1ËN van 1—4 regels ƒ0.40. Voor eiken regel
meer 10 cent. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde
advertentie, wordt de prijs slechts twee maal berekend. Qroote
letters en clichés naar plaatsruimte.
Verschijnt dagelijks, uitgezonderd op Zon- en Feestdagen. TELEFOONNUMMER 10.
BEKENDMAKING.
Huisnummering en aangifte voor de
Bevolkingsregisters.
De eigenaar van elk afzonderlijk
perceel, onverschillig of dit tot wo
ning is bestemd of niet, en van elk
afzonderlijk erf dat een uitgang heeft
aan den openbaren weg, is verplicht
ten zijnen koste te zorgen data.
het perceel of erf voorzien worde en
blijve van een duidelijk met olieverf
geschilderd nummer, ter grootte van
minstens 7 c.M. ter zijde van de toe
gangsdeur op een hoogte van 2 Meter,
welk nummer door Burgemeester en
Wethouders wordt bepaald.
In plaats van een met olieverf ge
schilderd nummer mag een geëmail
leerd plaatje worden aangebracht,
I overeenkomstig het ter secretarie
aanwezig modelhet daarop geplaat
ste nummer in goed leesbaren staat
worde onderhouden.
Bij vernummering van het perceel
mag het oude nummer, mits door
streept, nog zichtbaar blijven gedu
rende den tijd van een jaar, te re
kenen van den dag waarop het nieuwe
nummer is aangebracht.
Bij bouw, herbouw, splitsing of
vereeniging van perceelen is het den
eigenaar verboden het perceel in
gebruik te nemen of op eenige wijze
in gebruik te geven alvorens het
voorzien is van een door Burgemees-
ter en Wethouders aangegeven num
mer.
Bij het maken van een nieuwen
uitgang aan den openbaren weg van
een afzonderlijk erf is de eigenaar
verplicht hiervan kennis te geven aan
Burgemeester en Wethouders en het
te voorzien van een door dit college
aangegeven nummer.
Aangifte voor de
Bevolkingsregisters,
a. Bij vestiging in de gemeente. Per
sonen die zich in de gemeente ves
tigen, doen daarvan aangifte aan het
gemeentebestuur binnen eene maand
na hunne aankomst, onder overleg
ging van een getuigschrift van wer
kelijke woonplaatsverandering b. bij
het verlaten der gemeente. Personen
die de gemeente metterwoon verla
ten, geven hiervan kennis aan het
gemeentebestuur en moeten zich voor
zien van een getuigschrift van wer
kelijke woonplaats-verandering, c. Bij
verhuizing binnen de gemeente; ie
der die binnen de gemeente verhuist,
is verplicht binnen 8 dagen na de
verhuizing daarvan kennis te geven
aan het gemeentebestuur ter secre
tarie op het bureau der bevolkings
registers. Wanneer hel hoofd van een
-o—o-
55.)
Geef hier den brief, mijn arme
I Karei heeft hem geschreven, ik herken
zijn schrift, riep Mevrouw Brinken,
met bevende hand het papier grijpende.
O, God, gebeuren er nog wonderen
Zou ik nog zoo gelukkig kunnen
worden snikte zij.
Doch hare tranen bedwingend,
viel zij Hildegard om den hals en zeide
lk wil nu niet denken, niet vragen
hoe dit alles in elkaar zit hoe
mijn Karei zoo lang verborgen kon
blijven zonder eenig levensteeken te
geven. Breng mij maar spoedig bij
hem, dat ik hem in mijne armen kan
sluiten. Eerst dan zal ik gelooven
dat ik niet droom 1
Hildegard hernam
Zoo spoedig kan ik u niet bij
hem brengen. Eerst moet ge alles
gezin verhuist, is hij bovendien ver
plicht de in het vorige lid bedoelde
kennisgeving te doen voor alle bij
hem inwonende personen, dienst- en
werkboden daaronder begrepen. Is
door hem deze kennisgeving gedaan,
dan zijn de inwonende personen niet
verplicht tot aangifte. Hij die bin
nenshuis afzonderlijk een of meer
kamers bewoont, wordt als hoofd
van een gezin beschouwd. Het hoofd
van een gezin doet uiterlijk binnen
8 dagen aan het gemeentebestuur ten
kantore van de bevolkingsregisters
opgave van iederen persoon, die in
het huisgezin wordt opgenomen of
daaruit vertrekt, inwonende dienst
en werkboden hieronder begrepen.
Dezelfde opgave moet geschieden
door afzonderlijk levende personen
wanneer zij andere personen in hun
huisgezin opnemen de verschillende
aangiften kunnen eiken werkdag van
des voormiddags negen tot des na
middags vier uur geschieden ten
raadhuize (bureau der bev'olksregis-
ters.)
Vlissingen, 31 Juli 1909.
Burg. en Weth. voornoemd,
VAN DOORN VAN KOUDEKERKE.
De Secretaris,
WITTEVEEN.
xxvin.
Dat was aanvankelijk aan boord
van de groote en geriefelijke rader
boot een gemoedelijke, gezellige boel
overal vergenoegde gezichten van
menschen die uit zijn voor hup ge
zondheid en hun pleizier en dié zich
door een naargeestigen regendag niet
laten afschrikken. In regenjassen en
-mantels, mutsen en petten over de
ooren getrokken, trotseerde men de
kille regenbuien en den wilden via-
genden wind, om te genieten van den
ontzagwekkenden aanblik der grauwe
stormachtige zee, die in geweldige
beweging zijn witgekopte schuimende
golven aandromde op onze boot, die
schudde onder die onversaagde be
storming. Barsche golven sloegen
spattend te pletter op ons schip, zoo
dat heele vlagen water en schuim
over ons heen sloegen en een ieder,
die zich niet verdekt had opgesteld,
nog natter werd dan de regen hem
reeds had gemaakt. Dat was zoo
toch wel een echte zeereis en een
zeldzaam genot voor den landrot-met-
vacantieIn de bontgesierde-eetsalon
en onder de beschuttende tent op
hef achterdek werd lustig gegeten en
gedronken, gepraat en gelachen en
gekheid gemaakt.
Maar langzamerhand, naarmate de
zee onstuimiger werd en de boot
heviger stampte en schommelde,
werd het aan boord stiller, rustiger.
De gezichten werden bleek, groenig,
weten wat in dezen brief staat, eerst
moet ge uwe krachten verzamelen
voor de ontmoeting mét hem
Hildegard dwong de oude dame
om weer op de sofa plaats te nemen
de arme moeder beefde van aan
doening. En toen nam de jonge
moeder den brief in de handen en
deelde aan haar tante den inhoud
van dit schrijven mede. Voorwaar
een moeilijke taak.
Het waren pijnlijke oogenblikken
voor beide vrouwen. Menige smart
kreet, menige zucht kwam over de
lippen van de arme tante Brinken.
Nadat zij alles had vernomen, zat
zij nog langen tijd met gevouwen
handen, zonder een woord te uiten
groote tranen rolden over hare wangen
zonder dat zij die droogde en
Hildegard waagde het niet, dit beang
stigend zwijgen te verbreken. Eindelijk
stond mevrouw Brinken op, keek
rond alsof zij uit een droom ontwaakte
en zeide halfluid:
Mijn God, ge hebt een zwaren
last op mijne schouders gelegd. Alles
wat ik tot heden te dragen had, was
licht in vergelijking met deze smart
Maar Gij zult mij helpen en bijstaan
flbonnements-flduertentiën op zeer uoordeelige uoorwaarden.
betrokken: vrouwen en kinderen eerst,
later ook mannen, legden zich languit
op de banken neder, wit als lijken
en met parelend zweet op het gelaat;
anderen zaten onbeweeglijk voor zich
uit te staren, met sombere, verwron
gen gezichten, te staren in een onbe
stemde verte waar ze niets zagen
en anderen weer hingen slap en ont
daan over de verschansing, maakten
zeer verdachte en meelijwekkende
bewegingen. Bedienden en matrozen
gingen af en aan met voor bepaalde
doeleinden bestemde bakjes, met be
zems en dweilen. 'tWerd erg unhei
misch aan boord. Eerst waren er
overmoedige gasten, die wat lachten
en spotten met de ellende van ande
ren, maar het aantal spotters nam snel
af naarmate dat der groenig-bleeke
lijdenden toenam. Het duurde niet lang
of het aantal normale gezichten was
hopeloos klein en de ondergeteekende,
hoewel hij lang tot het steeds kleiner
wordende groepje gelukkige sterve-
liugen bleef behooren, begon op den
duur toch te vinden dat de aanblik
van de stormachtige zee en de hob
belpaard-bewegingen van het ruste-
looze schip langzamerhand hun be
koring verloren en dat de onbeweeg
lijkheid van den vasten wal in
bepaalde omstandigheden zeer be
geerlijk is. Zelfs de rotsvaste stevig
heid waarmede de groote ijzeren
vuurtoren, dien we passeerden te
midden van het geweld der golven
staat, deed even weldadig aan en men
zou bijna jaloersch worden op den
eenzamen wachter die ons groette met
zijn vlag.
Dan op eenmaa' dringt in de
droevig geworden hersenen de roep
door„Helgoland Helgoland", en
dadelijk is er weer levendigheid aan
boord, hoort men weer praten, staan
de zieken die zich niet al te levens
moede gevoelen weldra over de ver
schansing te turen, hunkerend naar
het beloofde land, waar men geen
zeeziekte kent.
Door den grauwen regen-nevel heen
doemt de grijze silhouet van Helgo
land op, hoog als een reusachtige
muur, als een trotsche onneembare
vesting, die op ons aan schijnt te
rukken.
Weldra onderscheidt men den wir
war van huizen, een deel hoog op
de roode rotsen, waar de vuurtoren
bovenuit steekt, een ander deel om
laag, aan den voet van dien enormen
natuur-muur. Op de reede is een
drukte van allerhande vaartuigen
groote witte stoomers en tal van
kleinere zeilschepen liggen er voor
anker, zacht deinend, kleinere sturen
er rookend en schommelend tusschen-
doorheel kleine zeil- en roeibootjes
kruisen er in groote menigte in alle
richtingenop den achtergrond, half
achter een klein duinen-eilandje, ligt
dat ik niet meer aan mijn kommer
denke, maar dat ik heenga om mijn
ongelukkigen, met schuld beladen
zoon vergiffenis en vrede te brengen.
Hildegard, breng mij bij hem, mijn
hart verlangt naar hem mijn kind
Ik wist dat uwe moederliefde
sterker zou zijn dan al het andere,
lieve tantesprak de gravin, terwijl
zij de oude dame teeder omhelsde.
Maar gij, mijn kind Gij zijt
nog het allermeest door hem bena
deeld. Wilt gij hem zien Wilt gij
hem vergiffenis schenken vroeg
mevrouw Brinken aarzelend.
Kent gij mij zoo weinig, tante
Een uur later vinden wij Karei
Brinken geknield aan de voeten zijner
moeder. Hij verbergt het gelaat in
de plooien van haar kleed en schreit
heete tranen, terwijl hare handen op
zijn vergrijsde haren rusten en zij
ernstige, maar troostende woorden
tot hem spreekt. Hildegard staat een
weinig ter zijde aan het venster.
Kom nu bij ons wil je?
Hildegard, zegt mevrouw Brinken,
terwijl zij haar wenkt op te staan,
Karei zou zoo gaarne ook van u
een groote Duitsche kruiser, als een
trotsch drijvend kasteel, egaal-grijs.
Voor anker. Roeibooten, met mooie
zeemanstypen aan roer en riemen,
halen ons van boord, brengen ons
aan de landingsbrug de „Laster-
allee"O wee, wie zeeziek is of er
nog de sporen van draagt op het
groenig-bleeke gelaatDe twee dichte
rijen badgasten, waar de arme tus-
schendoor moet gaan, sparen hem
niet; gehoond en bespot wordt hij
en daar er telkens een optocht van
slachtoffers is, komt er schier geen
einde aan het hoongelach en aan de
schampere uitroepen, aan de hatelijk
heden en den goedmoedigen spot.
Wie echter eenmaal den voet op
den Helgolandschen bodem heeft ge
zet, denkt om zeeziekte noch hoon
gelach meer. Want het is een won
derlijk maar ook wonder-mooi stukje
land, dit eilandje in de Noordzee, ver
van de kust, eilandje van omtrent
een uur gaans in omtrek, een reus
achtige rotsblok slechts, die loodrecht
oprijst uit de eeuwig-bestormende
golven en aan ée eene zijde slechts
wat aangespoelden grond heeft, een
driehoek laagland, waarop het be-
nedenstadje is gebouwd.
Geen wonder, dat Duitschland dat
zonderlijke stukje grond als een voor
naam strategisch punt beschouwt,
want behalve Gibraltar zal men niet
licht een zoo sterke natuurlijke ves
ting van deze soort vinden; men ziet
er dan ook allerhande verdedigings
werken en veel militairen, terwijl een
oorlogshaven voor torpedobooten in
wording is, een ontzaglijk werk als
men in aanmerking neemt het reu-
zengeweld waarmede de zee dit door
een speling der natuur gespaarde rots
partijtje steeds bestookt en ondermijnt.
Moest ik iets noemen in ons eigen
land, dat eenigszins aan het na
tuurschoon van Helgoland kan doen
denken, dan zouden het sommige
rotswanden in Zuid-Limburg wezen,
doch de kleur is zoo absoluut ver
schillend dat van een vergelijking
eigenlijk geen sprake kan zijn.
Ik heb de prachtige rotsen van
Helgoland gezien onder wisselende
omstandigheden. Ik heb ze gezien
als de volle, warme Juli-zon scheen
dan stonaen ze opgeklompt, rood,
warm-rood, rooder en warmer rood
dan onze roodste baksteen, gebroken
door schuinsche strepen van zacht
blauw-groenig witachter en boven
dat warme, korreltjes rood welft zich
dan een ontzaglijke hemel van innig,
diep blauw, en de zee, de eindelooze
zee is van de heerlijkste kleurscha-
keering, zacht rood waar ze de roode
rotsen bespoelt met heur babbelende
gekabbel, en zacht groen en blauw
en violet, een ineen-vloeiïng van
rijke kleuren als bij parelmoer maar
tot in eindelooze verte.
een woord van vergiffenis hooren en
de moed ontbreekt hem om te vragen.
Met gebogen hoofd naderde Karei
de vroegere speelgenoote zijner
jeugd, die zich omgekeerd had en
hem beide handen toereikte.
Mevrouw de gravin, het is
reeds een onverdiende genade, dat
ge hier hebt willen komen, sprak hij
met bevende stem. Ik gevoel mij zoo
schuldig tegen u, dat ik het niet
waag, mijne oogen tot u op te slaan.
Zie mij gerust aan, Karei
en denk aan den tijd, toen Eduard
en gij en ik als vroolijke kinderen
met elkaar omgingen. Ik sta hier
niet om rechtspraak te houden, u te
veroordeelendit zou mij niet pas
sen. Wij hebben allen gezondigd,
wij hebben allen vergiffenis noodig.
Mag ik dan hopen, dat ge u
niet vol afschuw afwendt van mij,
arme misdadiger?
Wie zooveel berouw heeft, wie
zooveel heeft geleden onder het be
sef zijner schuld als gij, Karei die
heeft genoeg geboet Schep moed,
de genade van God is grooter dan
al onze zonden
O, Hildegard, uwe woorden zijn
En ik heb gezien hoe boven dat
natuurbouwsel van roode rotsen een
tweede hooge natuurbouw stond op
getrokken van geweldige wolken,
kleurenrijk als de zee, maar in een
machtige opeenstapeling met fiere
lijnen en reuzige zonweerspiegelende
koppen.
Ik heb Helgoland's rotsen gezien
als een grijze regen het rood ver
grauwde en den hemel vergrauwde
en de eindeloosheid van schuim-kop-
pige zee rommedom vergrauwde,
hopeloos-triest maar toch altijd ge
weldig in die rechte fierheid van
sombere opklomping en die zelf
genoegzame eenzaamheid. Ik heb de
blauwende, dreigende wolkschaduwen
zien neerslaan over het zonnige
rotsen-rood, zien varen over de zee
ik heb de donkerste, grimmigste
buien zien aanrukken van den hori
zon, de zomerhemel verwinnend met
hun dreigement; ik heb liggende
in mijn bed, door het venster van
mijn logeerkamer, ginds hoog op de
rotsen, de zon zien opkomen in
een symphonie der liefelijkste kleuren
die zich allengs spiegelen gingen in
de uit het nachtgrauw ontwakende
zee, die ik daar tot mijn groote
vreugde kon zien deinen en golven
en ik heb de zon zien ondergaan,
het late licht bloedrood vlammend
op de rotsen tot de gloeiende zon-
schijf gezonken was in het blauwende
wolkenbed aan den horizondan
stond nog lang de hemel als het
allerfijnste parelmoer te glanzen bo
ven de duisterende zee, werden de
rotsen tot donkere barsche massa's.
Ik heb ook den storm zien losbeu
ken op Helgoland, met een nimmer
eindigend leger van hooge golven,
ware watermonsters in een branding
van ziedend wit schuim zoover men
zien konde groote stoombooten
daarbuiten schommelden en slinger
den, staken de koppen nu eens diep
in de overstortende golven om ze
dan weer hoog er uit te verheffenvoor
de kleine vlugge zeilbootjes die den
dienst onderhouden tusschen Helgo
land en het heel kleine duiven-eilandje
waar de baden zijn, werd het varen
gevaarlijk, de dienst werd gestopt;
op de kale hoogvlakte van het rot
seneiland stonden de badgasten het
angstwekkende watergeweld aan te
zien, zich schoor zettende tegen den
schier onverdraaglijken wind
's Avonds en 's nachts draaien on
vermoeid de drie rechte lichtwieken
van den vuurtoren over het eiland
en over de zee, drie lichtstralen van
enorme sterkte en die aldoor rond
draaien, wachters in den nacht.
Het aardige stadje is vooral in 't
benedenland sterk gemoderniseerd,
met vele winkels, hotels, pensions,
restaurants en met een drukte van
flaneerende badgasten, die weldra een
balsem voor mijn hart! God zegene
u daarvoor
En moge Gods zegen ook op
onze kinderen rustenvoegde de
gravin er aan toe.
Geloof mij, Karei, sprak nu
mevrouw Brinken, als ge Rena en
Manfred bij elkaar zult hebben ge
zien, dan zul je er niet langer aan
denken het geluk van die lieve kin
deren te vernietigen door je beken
tenis aan den wereldlijken rechter.
Alleen ik zou u kunnen aanklagen,
doch waar geen klager is, daar is
ook geen rechter zeide Hildegard.
Neen, Kareiuw moeder en ik zul
len niet dulden, dat ge u zëlven in
handen van het gerecht stelt. Hierin
moet ge u schikken naar ons ver
langen.
En waartoe zou dat nu nog
dienen vroeg mevrouw Brinken.
Hildegard kent je schuldzij ver
langt geen bestraffingzij wenscht
dat het vermogen der familie Romer,
waarop alleen zij recht heeft, zal
blijven in de handen van Manfred,
dien zij lief heeft als haar zoon.
(Wordt vervold.)