ken
12 Juli.
V
Maandag
8 U9 I
EEN KRUIS.
No. 160
1909.
,11 en i 0,13.
f 0.57
- 5 50
- 6.70
Feuilleton,
47e Jaargang.
lij dezs taant
gevende
- 0 62
Engel sehe
iitend met
Br-Schaide.
BINNENLAND.
9
VLISSINGSCHE COURANT
Prijs per drie maanden 1.30. Franco per post 1.50.
Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bij alle Boek
handelaren, Postdirecteuren of rechtstreeks bij den Uitgever
F. VAN DE VELDE JR., Kleine Markt 58.
ADVERTENT1ËNvan 1—4 regels ƒ0.40. Voor eiken regel
meer 10 cent. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde
advertentie, wordt de prijs slechts twee maal berekend. Groote
letters en clichés naar plaatsruimte.
Verschijnt dagelijks, uitgezonderd op Zon- en Feestdagen. TELEFOONNUMMER 10. ftbonnements-ftduertentiën op zeer uoordeelige uooriuaarden.
ielstraat
Goes.
ogisten.
dek
- 6 -
- 207
W. van 05
xnei een
srel, waar-
missen in
geheeld.
121/j cent.
kin 60/62.
„Hè, pa, wat is dat
In mijn kleinen jongen, van onge
veer zes jaar is sinds eenigen tijd
een geest van onderzoek gevaren. Dat
is de reden, waarom ik in den laat-
sten tijd voorzichtiger ben geworden,
geen laadjes ongesloten laat en in zijn
tegenwoordigheid geen laadjes open
trek, waarin snuisterijen zijn opge
borgen, of iets anders wat zijn hooge
belangstelling kan opwekken en zijn
licht ontvlambare verbeelding kan
prikkelen.
Intusschen, men heeft zich zelf niet
altijd volkomen in de macht en, in
een onbewaakt oogenblik, heeft de
kleine baas zich meester gemaakt
van zeker laadje in de schrijftafel,
waarvoor ik ijverig zit te werken en
er, onder meer voor hem zeer aan
trekkelijke zaken, een zeker brons
kleurig voorwerp ontdekt, met een
heel mooi blauw en oranjelint er
aan bevestigd.
„Hè, pa, wat is dat?"
„Dat is grootpa's kruis, jongen."
„Wat voor kruis pawaarvoor
waar maken ze dat?" enz. enz.
Aan die eindelooze vragen van den
dreumes ben ik al lang gewoon. Altoos
vragen een echt jongenstype. Ik heb
de gewoonte om mij met een jantje
van Leiden af te maken. Zoo ook
ditmaal. Ik merk alleen op
„Dat kruis heeft grootpa gedragen.
Hij kreeg het van den koning toen
er oorlog was en er gevochten moest
worden."
Natuurlijk volgt onmiddellijk een
tweede serie van vragen, die zeven
wijzen bezwaarlijk zouden kunnen
beantwoorden.
Maar, eensklaps is de verrukking
van den kleine ten top gestegen, daar
hij een tweede, heel klein kruis ont
dekt heeft, dat op het groote gelijkt
als twee druppels water op elkander.
Na de derde serie van vragen, door
het kleine kruis opgewekt, tracht ik
hem uit te leggen dat grootpa het
kleine kruis ook gekregen heeft voor
trouw aan den koning en dat hij het
dagelijks droeg; het groote alleen bij
plechtige gelegenheden. Daarop weet
ik zijne gedachten af te leiden, door
het kleine kruis handig op de kleine
borst te spelden.
„Zie zoo, jongen, ga nu maarspe
lennu ben je ook ridder, met een
kruis voor trouw."
Ik schrik eenigszins van mijne
eigene woordenwant ik kan op de
vingers narekenen, hoevele vragen er
nu weer zullen komen over ridders
en dergelijke.
Maar, wie doorgrondt het brein
Dm. 8,45 cj 0Q 6,36 d)
t) 4,10 c) en 7,05
m- 2,15 a) en 5,05
b) 3,43 en 0.35 d) W
en na het vertrek va"
rke n.Neuaen vsa.8,53
Breskens, Borsselee»
ir Breakens, Boraaleo
san de boot van Lwi'
ren van
te
Ja, mijnheer, luidde het ant
woord en de jonkman stond op van
zijn stoel.
Ik heb u nog iets op te dra
genwees zoo goed even mee
gaan.
Eduard Römer zag den jongen
Beatcher verbleeken en werd daar
door in zijn vermoeden versterkt.
Toen de deur achter hem geslo-
ten was, ging Römer voor den jonk
man staan en vroeg
Hebt ge mij niets te zeggen V
En toen er geen antwoord volgde
vroeg hij nog dringender:
Hebt ge mij werkelijk niets le
bekennen O, Mr. Robert, tot heden
waart ge een jonkman, op wien niets
viel aan te merkenIk bezweer u,
bezwaar uw geweten niet met een
van een zesjarigen dreumes Mijn
ongen schijnt al heel weinig voor
den ridderslag te gevoelen. Iets an
ders speelt hem door de kleine her
sens. Hij draaft weg, draait volgens
gewoonte een paar maal op de hie-
ien rond, komt dan in draf terug, en
roept vragend uit
„Pa, is er een kleine trouw, en
een groote trouw
Kleine trouw en groote trouw.
Men zou in zekeren zin die vraag
kunnen richten tot U, medeburgers,
wier borst op de een of andere wijze
met een eereteeken is versierd. Dat
eereteeken, welken naam het ook
dragen moge, is uw trots en uwe
kinderen en kleinkinderen zullen er
levendig belang in stellen. Zij zullen
het kruis, dat uwe borst siert, als
een heiligdom bewaren en zich altijd
herinneren de verhalen der krijgs
verrichtingen waaraan gij deelnaamt,
of waarbij ge uwe diensten aan het
vaderland verleendet.
Aan groote veldslagen, die in de
geschiedrollen voor altijd geboek
staafd worden, hebt gij waarschijn
lijk geen deel genomen. Die behoo-
ren meer tot het verledene en God
geve dat wij er voor goed mee heb
ben afgerekend. Misschien hebt ge
dan ook geen gelegenheid gehad, U
door zeer groote of roemruchte daden
te kenmerken. Stroomen bloeds zijn
er misschien niet gevloeid bij de
krijgsverrichtingen waaraan gij deel
naamt; op de geschiedenis der we
reld hebben die verrichtingen mis
schien maar een onbeduidenden in
vloed geoefendmaar als het
noodig geweest was, dan, we hou
den er ons innig van overtuigd, dan
zou de roepstem des vaderlands U
geëlectriseerd hebben, zoudt gij bloed
en leven geofferd hebben. Gelukkig,
dat het niet noodig is geweest.
Gelukkig, dat gij persoonlijk weinig
bloed hebt behoeven te vergieten en
dat gij, door het zwaard te voeren,
hebt helpen medewerken aan het
groote werk der bevordering van
menschel ij kheid en beschaving.
Als de groote trouw bestaan moet
in het leveren van groote veldslagen,
in het uitblinken bij zeer schitterende
wapenfeiten, dan hebben wij Neder
landers nooit gelegenheid om onze
trouw in het groote te toonen. Wij
hopen zelfs van harte, dat wij er nooit
meer toe in de gelegenheid zullen
worden gesteld. Onze roeping, als ko
loniale mogendheid, bestaat meer
daarin, om orde en rust, beschaving
en menschelijkheid te brengen in
uitgebreide deelen der wereld, waar
eertijds zeeroof en moord aan de orde
van den dag waren, waar nog maar
al te veel barbaarschheid wordt ge
vonden, waar 't aan veiligheid nog
al te zeer ontbreekt, waar het licht
verkeerde daad.
Bevend over het geheele lichaam,
de oogen met beide handen bedek
kende, viel de jonkman voor Römer
op de knieën.
Heb medelijden met mij en
met mijn armen vader, snikte hij.
Hier is het geldhet brandde mij
op de ziel, zoodra ik de daad be
dreven had. Nog nooit heb ik mij
iets onrechtmatig toegeëigendik
begrijp niet hoe ik zoo zwak, zoo
slecht heb kunnen zijn.
Sta op, Robert, sprak Eduard diep
bewogen, terwijl hij den jonkman
oprichtte. Buiten mij weet niemand
wat wij hier besproken hebben en
niemand zal daarvan ook iets ver
nemen, wanneer ge mij belooft, dat
ge dit oogenblik als een keerpunt
in uw leven zult beschouwen. Wordt
een ernstig mensch, blijf steeds aan
uw plicht getrouw en dank den goe
den God dagelijks, dat Hij mij als
zijn werktuig gebruikte om u van
den rand des afgronds terug te trek
ken.
O, dank, duizendmaal dank,
goede heerstamelde de jonkman,
die nog altijd met gebogen hoofd
der kennis en de \erzachting der
zeden nog nauwelijks zijn doorge
drongen. Ook daarbij moet worden
gestreden en bestaat genoeg gelegen
heid om zich trouw jegens het vader
land te toonen. Maar het is een edeler
strijd dan die waarin volken, door
valsche staatkunde opgehitst, elkander
te lijf gaan en de zonen van het volk
bij duizenden ter slachtbank worden
gevoerd, vaak ter wilie van een her
senschim en zonder dat zij in de
gelegenheid zijn gesteld, zich door
persoonlijken moed en dapperheid te
onderscheiden.
Wij kinderen van onzen tijd doen
het maar met de kleine trouw. Laat
dan maar het woord „wees getrouw
in het kleine", niet te vergeefs tot
ons gesproken worden.
Wij gaan hoe langer hoe minder
ten oorlog en ons streven leidt ook
in die richtingmaar ook bij dat
streven blijven wij zonen en dochte-
ren en broeders en zusters van hen,
die nu en dan nog geroepen worden
hun leven te wagen, of het kruis van
verdienste dragen omdat zij het een
maal deden.
Wij kampen niet meer tegen den
vijand van buiten, dan voorzoover
het beschavingswerk dat in verre
streken noodig maakt. Des te meer
hebben wij te kampen tegen den
vijand van binnen, tegen de buiten
sporigheden van den tijdgeesr, den
wassenden geest van verzet, den geest
van ontevredenheid en ontbinding,
die als een roode draad door de
hedendaagsche geschiedenis loopt. En
ook bij dien strijd hebben wij ons
te toonen vrienden v*n orde, wet en
gezag ook daarin hebben wij te zijn,
trouw aan koningin en vaderland.
Voor de vrijheid, die de vaderen
bevochten, hebben wij niet meer te
strijden maar wel degelijk behoudt
voor ons het woord zijn volle kracht
„behoudt wat gij hebt". Anders zou
het bloed der vaderen toch te ver
geefs hebben gestroomd, zou ook het
bloed der martelaren te vergeefs ge
offerd zijn.
Ons plaatst de nieuwe tijd meer
op den voorgrond als burgers van
den Staat; ook als zoodanig hebben
wij Wapenen te dragen, ai zijn die
meestal meer van zedelijken aard.
Ook als zoodanig kennen wij den
ridderlijken moed, de onbezweken
trouwook als zoodanig hebben wij
vaderland en gezag lief.
En, ook als zoodanig kunnen wij
dragen, een eerlijk verkregen eere
teeken, dat ons het harte versiert.
Toen mijn kleine jongen sliep, heb
ik het groote en het kleine kruis
weer naast elkander in het laadje ge
legd. Den anderen dag was hij beiden
vergeten voor een nieuw voorwerp
van belangstellingmaar als hij
voor zijn patroon stond.
En zeg mij nu eens openhar
tig, waarom ge het gedaan hebt,
sprak Römer. Was het alleen het
verlangen naar geld om uwe wen-
schen te bevredigenhebt ge schul
den, of welke andere reden hebt ge
Ja, mijnheer, ik heb schulden
mijn schuldeischers dringen aan
toen ik in uw kamer kwam en het
geld zag, dat mij uit den nood kon
redden, ach, toen was ik zwak...
De ongelukkige Robert verborg
weder het gelaat in de handen.
Hoeveel bedragen uwe schul
den Zeg mij de waarheid, de ge
heele waarheid.
Honderd pond sterling, precies
zooveel als ik wegnam, antwoordde
de jonkman diep beschaamd.
Welnu, ik wil niets ten halve
doen, vervolgde de heer Römer. Ik
wil u redden en u den terugkeer
tot den rechten weg gemakkelijk
maken. Noem mij uwe schuldeischers,
dan zal ik vandaag nog uwe schul
den betalen. Behoud uwe betrekking
op mijn kantoor, en beloon mijn ver
trouwen, door uw werk met nauw
keurigheid en verdubbelden ijver
grooter is geworden hoop ik hem de
geschiedenissen te verhalen, die aan
beiden verbonden zijn.
Dr. Kuyper.
Het ook door ons uit de „Stand."
overgenomen schrijven van dr. Kuy
per vóór zijn vertrek „naar buitenaf"
geeft nog aan eenige bladen aanlei
ding tot het maken van opmerkingen.
Zoo vraagt het „Hbl."
Waar wacht dr. Kuyper nu eigen
lijk op? Tot heel Nederland heeft
verklaard: meer heb ik niet?
Men zou zoo zeggen, dat dr. Kuy
per niet heel verlangend is te ant
woorden. Toch maakt uitstel de zaak
niet beter. Gelukkig zal de plaats
„buitenaf" die dr. Kuyper voor zijn
zomerverblijf heeft gekozen, wel per
post bereikbaar zijn en zal de ver
dediging, waarop wij wachten, ook
wel van daar naar de „Stand." kun
nen komen.
De „Ned." zegtWij mogen der
halve verwachten, dat na zijn terug
keer hij nadere inlichtingen geven
zal. Tot zóólang schorten ook wij
ons oordeel op, en zullen ons be
palen tot mededeeling van 't geen door
anderen mocht worden te berde ge
bracht. De rol van aanklager ligt niet
op onzen wegeen oordeel behoort
eerst geveld te worden, nadat beide
partijen zich volledig hebben uitge
sproken.
Het „Volk" schrijft o. a.Dat staat
gelijk met een volledige schuldbe
kentenis. Want ook hier is slechts
tweeërlei mogelijkheid. Of dr. Kuy
per is zich van geen schuld bewust
en kan door een ruiterlijke, ondub
belzinnige verklaring der feiten zijn
onschuld belijden. Of hij voelt zich
zwak en onzeker en wil afwachten
of zijn aanklager nog meer bewijzen
voor zijn schuld kunne bijbrengen.
Dat hij gedwongen is deze laatste
positie te kiezen, vonnist hem af
doende. Vanaf dit oogenblik is hij
geen beklaagde meer, maar een defi
nitief veroordeelde.
In zijn „ingezonden stuk" beklaagt
dr. Kuyper zich, dat het bewijsmate
riaal „bij druppels" is gepubliceerd.
Dat is toch in strijd met de waar
heid. De akte van beschuldiging,
neergelegd in ons interview met mr.
Tideman, was afgerond en volledig.
Zij bevatte een stel documenten'van
voldoende bewijskracht. Daar is in
ons land door menigen officier van
justitie meer dan eenmaal veroor
deeling gevraagd op grond van geen
tiende der bewijsstukken als in dit
geval zijn aangevoerd. Toen echter
enkele kranten sommige punten in
ernstigen twijfel trokken, hebben wij
die nader ondersteund met nieuwe
documenten.
te verrichten.
Mijnheer Römer, hoe zal ik u
ooit voldoende mijne dankbaarheid
kunnen toonen Uw edelmoedigheid
is voor mij verpletterenddoch zoo
waar ik oprecht berouw heb over
mijn misstap, zoo waar ook wil ik
van dit oogenblik af met Gods hulp
eerlijk en vlijtig blijven en mij ge
heel aan uw dienst wijden. God
loone u voor hetgeen gij heden aan
mij gedaan hebt
Toen de deur achter Robert ge
sloten was, zat Eduard nog lang in
diep gepeins verzonken.
Hij had een mensch voor de
maatschappij gered, hoopte hij.
Maar ach wie hielp hem uit den
doolhof van zonde, gewetenswroe
ging en radeloosheid, waarin hij
zich te onzaliger ure begeven had
HOOFDSTUK X.
Vier jaren zijn verloopen sedert
wij Hiidegard en Paul Orlowsky te
Meran aantreffen. Sedert hebben zij
geregeld den zomer te Mislowice,
den winter in de eene of andere zui
delijker gelegen plaats doorgebracht.
Zoo bezochten zij Zwitserland en
De „Arnh. Ct." oordeeltIndien
hij weet, zich tegen alle beschuldi
gingen glansrijk te kunnen recht
vaardigen, dan kan hij dit terstond
doen, onverschillig of er al dan niet
meer „ondersteld bewijsmateriaal"
aangevoerd wordt, dat dan immers óf
leugenachtig moet zijn öf waartegen
over rechtvaardiging gemakkelijk val
len zou. Aan de noodzakelijkheid om
„nogmaals het woord te nemen", is
er voor dr. Kuyper toch geen ont
komen. Kon hij overtuigender spre
ken, dan in zijn verweer onmiddellijk
na de onthullingen in „Het Volk" ge
schiedde, er zou inderdaad geen re
den voor uitstel wezen.
Bepaald vermakelijk is dat dr. Kuy
per in zijn ingezonden stukje spreekt
van „de bekende zaak", waaromtrent
de lezers van „De Stand." echter nog
altijd niets meer vernomen hebben
dan dr. Kuyper's kort verweer tegen
de beschuldigingen in het interview
van mr. Tideman. Voor zoover zij
geen ander blad lezen dan „De Stand.",
zullen zij er vreemd van opkijken, dat
er volgens den hoofdredacteur „een
bekende zaak" is, welke hij voor hen
zorgvuldig geheim gehouden heeft
De „Residentiebode" meent, dat
dr. Kuyper de beproefde tactiek volgt,
die onze vaderen toepasten, nl. een
ton die lekt nooit te willen dicht
stoppen, vóór zij is uitgelekt. Op dit
punt toont dr. Kuyper een meester
te zijn, die zijn vak kent.
Raadsverkiezingen te Rotterdam.
De uitslag der gisteren aldaar ge
houden gemeenteraadsverkiezingen is
als volgt: District I. Uitgebracht5554
geldige stemmen. J. E. v. d. Graaf
(aftr.) anti-rev. 2201 stemmen D. de
Klerk (aftr.) lib. 1802 stemmen J. C.
Mulder (aftr.) lib. 1571 stemmen; C.
F. M. Thijssen, r.-k. 2003 stemmen;
W. P. de Vries, vrijz.-dem. 1045
stemmen A. W. Heijkoop, soc.-dem.
1708 stemmen; V. H. König, soc.-
dem. 1559 stemmen H. W. C. Stolle,
soc.-dem. 1610 stemmen, zoodat her
stemming moet piaats hebben tus-
schen v. d. Graaf, Heijkoop, De Klerk,
Mulder, Stolle en Thijssen.
District II. Uitgebracht 5624 geldige
stemmen, J. Visser, Jaczn. (aftr.) lib.
1917 stemmen; mr. H. W. A. van
Toen, lib. 1689 stemmen; H. Stule-
meijer, r.k. 2367 stemmen P.J. Hels-
dingen, soc-dem. 1785 steramen; G.
F. Lindeijer, soc.-dem. 1056 V. H.
König. soc.-dem. 1082 stemmen A.
Henkemans, anti.-rev. 2420 stemmen,
zoodat herstemming moet plaats heb
ben tusschen Henkemans, König,
Stulemeijer, Van Toen, Visser en
Helsdingen.
District 111. Uitgebracht 3285 gel
dige stemmen. Mr. J. Rombach (aftr.)
lib. 1670 stemmen; C. J. Vaillant
twee maal het plaatsje Riva, aan
het Gardameer; ook hadden zij in
het voorjaar mevrouw Brinken te
Hamburg bezocht.
Hiidegard stortte heete tranen bij
het graf van hare ouders en dacht
met weemoed aan 't verleden en aan
den broeder dien zij in zoo langen
tijd niet had wedergezien.
Thans vertoeven zij nog te Mis
lowice, maar zij maken reeds toebe
reidselen voor de reis. Het plan is
dezen winter te Nizza door te bren
gen het valt Hiidegard niet moeie-
lijk van haar „zomerpaleis" te schei
den. Nooit heeft zij zich daar recht
thuis gevoeldhet verkeer met de
dames uit de nabuurschap heeft
zij voortdurend beperkt, en met te
genzin zag zij haar man heengaan,
als hij in de buurt bezoeken ging
brengen. Hij kwam dan gewoonlijk
eerst laat in den nacht thuis, was
den volgenden morgen somber en
verstrooid, terwijl hij op Hildegard's
vragen altijd ontwijkende antwoorden
gaf.
(Wordt vervolgd.)