kif
Geld of Liefde.
Draagt
Schoenwerk.
Maandag
17 Mei.
No. 115.
47e Jaargang.
1909.
f 0.57
- 5 50
- 6.-
L - 2.07
- 6 70
Feuilleton,
QLLEERD.
DE GROOT,
wast'
wast'
wast'
gevende
- O 02
Engelsche
itend met
Dij deze Courant behoor! een Bijvoegsel.
Brieven uit dejRofsfad.
~~xvïr~
BS VLISSINGSCHE COURANT
uwe kinderen
et snijden en
eigen gebruik
wendt u tot
jol van Mej.
denzakstraat
eerlingen wor-
aangenomen.
tonderlijk aan
[ten van leer
de school ver
ter inzage van
in zes weken.
Kost en in-
prijs. Vraagt
elaing inziet
e van naam
)!e»n 11 is
inst wordt
verdeeld.
.BURG.
bussen
Nieu-
Co.,
Prijs per drie maanden 1.30. Franco per post 1.50.
Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bij alle Boek
handelaren, Postdirecteuren of rechtstreeks bij den Uitgever
F. VAN DE VELDE Jr., Kleine Markt 58.
ADVERTENT1ËN van 14 regels ƒ0.40. Voor eiken regel
meer 10 cent. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde
advertentie, wordt de prijs slechts twee maal berekend. Groote
letters en clichés naar plaatsruimte.
Verschijnt dagelijks, uitgezonderd op Zon- en Feestdagen. TELEFOONNUMMER 10.
Terwijl ik dit schrijf, is het reuze
festijn van onze Hofstad nog aan
't doodbloeden. Want na een zoo hoog
opgevoerde spanning kan de ont
spanning niet ineens intredenmen
moet den tijd hebben om in zijn
ouden doen terug te keeren, 'talle-
daagsche leven, zonder die uiterste
opwinding, waaraan we na zóó vele
feestdagen van stijgende koorts ten
slotte gewend zouden geraken.
En zoo fuift men dan in 't uitge-
fuifde Haagje partieel uit, een ver
brokkelde en verwaterde fuif, die
eigenlijk een beetje armzalig is om te
aanschouwen,na het schitterende feest
dat we pas hebben bijgewoond't is nu
als een samenklitten van menschen-
die-van-geen-ophouden-weten rond
om stukken en brokken illuminatie,
die men telkens nog eens ontvonken
laat omdat ze er nu toch eenmaal
nog zijn. Maar 'tis slechts een stum
perig doodbloeden van 't groote, uit
geleefde feest; meer niet.
De Maandag, de Maandag was
de groote dag 1 Het schitterende hoog
tepunt van dat beroezende complex
van feestdagen, dat we nu achter den
rug hebben eindelijk
Barstte Den Haag op den avond
van den dag der geboorte van ons
Prinsesje in een daverenden jubel los,
was de betooging op den Kneu-
terdijkschier beangstigend van toome-
looze geestdrift, dit alies is verre
overtroffen door het weergalooze feest
van dezen met zooveel spanning te
gemoet gezienen Maandagavond.
Welk een ontzaglijke menschen-
massa heeft zieh in Den Haag's stra
ten bewogen Van alle kanten was
men onze mooie Residentie binnen
getrokken het geleek wel een inval,
maar een inval van juichende vrien
den in stede van verderf-zaaiende
vijanden. Den ganschen dag kwamen
ze uit alle hemelstreken aangezet, met
treinen, trams, fietsen, rijtuigen, auto's,
te voet of hoe men zich verder maar
verplaatsen kan geen eind scheen
er te komen aan die binnentrekkende
drommen, menschen van allerlei slag,
allerlei stand, allerlei leeftijd, maar
zonder onderscheid feestelijk gestemd
en op voorhand vol jool en pret, vol
„blijde verwachting".
Om maar eens één enkel teekenend
staaltje te noemendien Maandag
vervoerde de Zuid-Hollandsche Elec-
trische Spoorwegmaatschappij alleen
reeds 8000 passagiers van Rotterdam
naar Den Haag en terugden voor-
afgaanden Zondag (óók al een vrij
fermen feestdag eigenlijk, al was 't
niet officieel) reed die maatschappij
o—o
49.)
„JawelIk heb er voor gezorgd,
dat in Fleurmont huis en hof voor
de ontvangst gereed is. Laat er zoo
veel komen, als er willen Zij zullen
mij alle welkom zijn."
„Als onze lieve jongen mocht ko
men, dan moet hij bij ons zijn in
trek nemen," riep Marie.
„Ik vrees, dat uw huis thans niet
in een toestand is, om gasten te ont
vangen. Kaiser en ik hebben ons
aangeboden, om de officieren kwar
tier te geven."
„Misschien komt er maar een,
Paula."
„'t Kan zijn Maar dien eenen neem
ik in beslag, hoort ge Ik wil hem
hebben voor mij moet hij zijn."
„St 1 Hoort ge niets Wat is
dat
er 6000, dat is zoo eventjes 14000 in
twee dagen en dat is dan nog maar
één van de vele middelen van vervoer,
die 't niet-Haagsche menschdom naar
de Hofstad brachten. De treinen had
den 't nog nooit zóó overstelpend druk
gehad als op dezen Maandag, de trams
idem idem Hoe ai die menschen,
ten slotte weer behoorlijk thuis zijn
gekomen (als ze dat tenminste alle
maal zijn, wat ik niet geloofdat
mag een wonder heeten. Toevallig
zag 'k 's avonds hoe honderden uit-
gefeeste menschen geduldig op de in
gewone tijden laatste tram naar Delft
stonden te wachten, door de politie
netjes in 't gelid gezet onder 't troos
tende motto zalig zijn zij die wach
ten mogen. Gelukkig dat er na de
laatste tram nog eenige allerlaatste
gereden hebben,hoewel menige Delfte
naar tenslotte toch nog op andere wijze
de thuisreis heeft moeten maken. En
zooals 't met Delft was, was het met
de andere plaatsen tot ver in den
omtrek.
Wel niemand behalve misschien
degenen die, ondanks de talrijke
waarschuwingen, slachtoffer van vin
gervlugge zakkenrollers werden zal
zich zijn Haagsche reisje, al was dat
misschien een beetje benauwd, be
klaagd hebben, want alleen maar om
Den Haag in vollen feestdos te zien,
was reeds meer dan de moeite waard.
Iets zoo overweldigends laat zich zelfs
door de bekwaamste vulpen, laat
staan dus door de mijne, niet vol
doende beschrijven. Je moet dat ge
zien hebben om er een denkbeeld van
te krijgen je moet geioopen hebben
in die lange straten, waar de dichte
menschendrommen gebaad werden in
een stortvloed van electrisch licht, dat
neerstroomde uit een eindeloos dak
van hier ongekleurde, ginds warm
Oranje getinte, elders rood of rood-
wit-en-blauw gekleurde gloeilampjes,
in sierlijke guirlandes tusschen fraaie
bloemenmanden, bloemenslingers,
portretten van oude en nieuwe Oranje-
menschen, enz.
En je moet het gezien hebben, hoe
het b.v. in 'f prachtige Voorhout
rommedom een weelde van de meest
smaakvolle of door originaliteit tref
fende illuminaties was, in groote
verscheidenheid van ontwerp, vanaf
de magnifieke gevelversiering van 't
paleis der Koningin-Moeder tot de
niet bepaald mooie maar alleraardigste
nationale vlag in electrische iampjes.
't Was daar een overweldiging van
licht, een schittering en tinteling, een
straling en kwijning van licht waar
men 't verraste oog ook wendde. En
al voortpantoffelend door de straten,
over de pleinen, was 't allerwege maar
fibonnements-fidusrtenfiën op zeer uoordeelige uooriuaarden.
„Dat is paardegetrappel zij ko
men zij komen."
In de verte liet zich een wonder
lijk, donderend geraas hooren, dat
met iedere minuut nader en nader
kwam. Het duurde niet lang, of ook
de beide andere meisjes herkenden
daarin den hoefslag van vele paar
den, die in sneller draf naderden.
Slechts bij tusschenpoozen vernamen
zij het dan ging het voor hare
luisterende ooren weer verloren in
het verwarde rumoer van den ver
bitterden strijd.
En thans zagen zij ze de langver
wachte redders.
Helm aan helm kwam te voorschijn
uit het lager gelegen dal. De eerste
ruiters verdwenen reeds in de bosch-
jes, die den dam insloten, terwijl de
laatsten nog in de laagte aan het
oog waren onttrokken.
,',!k kan niets meer zien," zei Marie,
het schemert voor de oogen. De ge-
heele omgeving schijnt mij als in
een nevel gehuld. Ziet gij uit, Paula
Zijn ze reeds aan deze zijde van den
dam
„Ja, daar komt juist de eerste rui
ter uit de boschjes te voorschijn
illuminatie die je omgaf, verlichting
zonder eind temidden van de mooiste
versieringen, verlichting van buigende,
hoog tegen de gevels rijzende of de
straten overkappendeeiectrische lamp
jes, als felle vonken zonder taiof
van gloeiende en tintelende gasorna-
menten, statig, in fraaie figuren, sier
lijke ornamentiek, prijkende voor
deftige gevelsof vetpotjes, met 't
blanke licht warmer en levendiger dan
dat der fellere, strakkere gloeilampjes,
ontelbare vetpotjes in strenge lijnen
de ramen en deuren en daklijsten
volgend van statige gebouwen, bijzon
der indrukwekkend b.v. op 't rustige
Binnenhof aan de Rijksgebouwen.
Mooier was 't hier, heiaas, dan aan
den vijverkant der gebouwen, waar
van men zich juist zooveel had voor
gesteld hier echter speelde de wind
den feestgod parten, doofde die schal-
ke rondwarende guit heele partijen
licht, zoodat het daaf boven 't weer
spiegelend watervlak iets had van een
ruïne, die na een feilen brand nog
hevig aan 't vonken en smeulen is,
niet bepaald feestelijk van indruk.
En elders weer waren het de kleu
rige ballons, Oranje vooral, die een
vroolijk dak vormden boven uw hoofd
of in lange rijen de straten zoomden.
En dan weer die deftige verlichting
van voor de vensters van heerenhui
zen in rijen geplaatste kaarsen, blank-
rustig licht.
Waar men ging, rïngsom waren 't
illuminaties en nog eens illuminaties,
die u omgaven, heele gevels als één
gloed van licht vaak, die straten en
pleinen daghelderder maakten, van
een warme, zonnige helderheid, die
over de roode pret-gezjchten devdichte
drommen feestelingen een nog hee-
teren gloed wierp.
't Plein 16/3, waar de gemeente
haar beste beentje voorzette, spande
wel de kroon ik kwam er door een
indrukwekkende breede entree van
aan weerszijden grootsch met rechte
lijnen van vetpotjes verlichte gebou
wen, en voor me zag ik daar 't sta
tige monument tot een apotheose van
licht geworden, een hoog rijzende
figuur van het schitterendst en kleu-
rigst electrisch licht in de bevalligste
lijnen, terwijl er rondom, onder de
mooie boomen, een wemeling was
van ontelbare kleurige ballons, een
weelde van de meest frissche kleu
ren, sterk verlicht door 't erin bran
dende electrisch licht.
Doch laat ik niet trachten hetgeen
toch onmogelijk isu een indruk te
geven van 't geïllumineerde, neen
laat ik zeggen van 't licht-dronkene,
licht-wemelende, licht-schitterende,
licht-rookende, licht-walmende, iicht-
hij heeft sneller gereden dan ande
ren hij blijft wachtend op den
weg staan. Hij is het ik herken
hem. O mijn God, ik herken hem."
De zon, die juist opging, stond
achter Paula; het konden dus niet
hare stralen zijn, die haar verblindden.
Iets anders moest haar het zien be
letten, want zij streek haastig met de
hand over de oogen.
„Wien herkent ge Wie is het
riep Marie ijverig.
„Wie het is Nu, natuurlijk
de officier! antwoordde Paula, terwijl
ze weder met de hand hare oogen
beschaduwde.
„O, dat het Richard toch ware
Ik heb hem reeds in zoo lang niet
gezien. Is hij nog jong, Paula? Kijk
zoo scherp als ge kunt! Hoe ziet
de eerste ruiter er uit?"
Paula's boezem golfde onstuimig.
Ware Marie's opmerkzaamheid niet
zoo zeer op andere dingen gericht,
dan had haar de ontroering van het
meisje moeten opvallen, de ontroe
ring die haar gelaat met een don
keren blos kleurde.
„Hoe hij er uitziet, vraagt ge Ma
rie?" antwoordde zij. „Nu, hoe an
stralende, licht-tintelende, licht-stroo-
mende Den Haag. Laat ik evenmin
trachten voor u den lichtstoet te
schetsen, die als een slang van licht
voortkronkelende, onder de tonen der
muziek, temidden van al dat vaste
licht, dat zich door geen honderd
lichtstoeten zou hebben laten ver
dringen in kracht en glans en warmte.
Over 't algemeen geloof ik, dat de
indruk van dien lichtstoet niet is ge
weest wat men zich ervan had voor
gesteld en dat is, voor wie den stoet
gezien heeft, te begrijpen. Op dat
gebied zijn wel eens mooiere dingen
vertoond. Maar wat kwam't er eigen-
lijk op aan, waar de stemming zóó
feestelijk was en de stad zóó mooi
Dat de menschenmassa op straat
enorin was, behoef ik niet meer te
verzekeren. Maar toch is 't met 't
gedrang zeer meegevallen, vooral na
hetgeen we op dat gebied nog zoo
kort te voren hadden bijgewoond. De
menschen waren nu over een groot
stuk van de stad verdeeld, daar 't
overal feest was, en hoewel de stra
ten vol waren en soms, zooals b.v.
de Spuistraat en de prachtig verlichte
en versierde Vlamingstraat voller dan
vol, behoefde men toch nergens on
gelukken te vreezen. Met eere dient
gezegd, dat dit voor een zeer groot
deel te danken is aan de sympathieke
houding van 't publiek, dat uitgela
ten -vroolijk maar ordelijk en gezellig
gestemd was. Die ergerlijke dronke-
manstooneelen op groote schaal, die
helaas vaak onze nationale feestdagen
ontsieren, heb ik nu niet waargeno
men. Aan den anderen kant komt ook
aan de politie bijzondere lot toe
zoo'n knusse verhouding tusschen 't
publiek en den Heiligen Hermandad
neD Ik nog nooit gezien. De agenten
zorgden voor geregelde circulatie,
maar leefden voor 't overige met 't
feestende publiek mee ze lieten zich
goedmoedig en al meehossend in een
kringetje nemen en 't schoone lied
„De Haagsche politie gaat nooit
verloren" was niet van de lucht. Offi
cieel zijn de politiemannen dan ook
reeds gehuldigd en is hun een gel
delijke belooning toegezegd merk
waardig is 't dat op haar beurt de
politie het publiek per advertentie in
de plaatselijke bladen heeft bedankt
voor de medewerking. Zoo mag ik
hetEn dan ziet men graag door de
vingers, dat opjden laten avond menig
agentje zijn uniform vergat en meer
dan voor 't prestige van den politie
man wenschelijk is zich overgaf aan
de feestvreugde, die hij den ganschen
avond om zich heen had gezien en
gehoord, 't Zijn toch ook menschen,
niet waar
ders dan aardig zeer aardig
Eene slanke gestalte middelmatig
groot bruine oogen, verstandig
als de uwe, Marie, maar vuriger,
triomfantelijker rondziende in de we
reld
„Gij kent hem, Paula
„Een kleine, donkere knevel en
op den linkerwang een litteeken, het
eervolle litteeken van een krijgsman,
dat zijn gelaat nog schooner maakt,
dan het van nature reeds is."
„Paula! Zou het mogelijk, zijn zou
hij het wezen Kom naar beneden
kind O mijn God, ik had het kun
nen vermoeden."
„Hier ben ik, moedertje," zei het
jonge meisje, terwijl zij met een
lichten sprong haar hoog standpunt
verliet en op haar toesnelde. „Wat
beveelt de gestrenge mama?"
Zij zagen elkaar in de oogen en
Marie ontwaarde in die van Paula,
naast het gewone schalksche fonke
len, een blik van diep, innig gevoel.
Zij greep de handen van het jonge
meisje, en drukte ze liefdevol in de
hare.
„Wilt ge mij niet uw vertrouwen
schenken, Paula?" vroeg zij.
Overigens waren hossende en gri-
massen-makendeagentjes niet 't meest
merkwaardige wat onze stad te zien
gaf op dezen onvergetelijken Maan
dagavond. De dwaaste stelletjes liepen
er bij hoopjes rond, 't verkleeden en
vermommen was zeer in zwang
vrouwen in complete huzaren-unifor
men en zelfs met een stevigen huza-
renroes zwalkten tierend rond negers
zag men en clowns en wat al niet
meer, menschen met allerdwaaste
reuzenhoofden, pikkende vogelbekken,
knorrende varkenskoppen, ontelbare
menschen met enorme neuzen, on
waarschijnlijke snorren en baarden,
enz., enz., De kooplieden in papieren
„prinsensteekjes" en dito rood-wit-en-
blauwe „nationale hoeden" deden
goede zaken, ook die in papieren
trompetten, waarmee men u doof en
suf toeterde. En alles vermomd of
niet vermomd, verkleed of niet ver
kleed, trok dansend, hossend, zin
gend, schreeuwend, toeterend rond.
Schoone liederen als van op de hei
geplukte bloemetjes en van huzaren
die nooit meer aan iemands zij moch
ten loopen, waren niet van de met
opgezoold stof en bengaalsch-licht-
walin bezwangerde lucht. In de café's
was 't stampvol, éen luid getier en
gezang en gejuichgeen inkomen
was eraan voor elke cafédeur hiel
den politie, particuliere nachtwakers
of portiers de dringende drommen
tegen tot er weer een gaatje open
kwam.
Menigeen was ten slotte dankbaar
als hij ergens in een stiller straatje
in een onaantrekkelijk kroegje een
glas zuur bier te pakken kon krijgen
om 't stof weg te spoelen uit de keel.
Maar dan ging men ook weer gauw
de drukte in, midden in 't brullend
en lallend feestgedruischof men
luisterde naar 't ernstiger zingen van
't Wien Neerlandsch Bloed of meer
nog, 't plechtige Wilhelmus, aange
heven door een dichte geestdriftige
schare van menschen, die elkander
niet kenden maar één zich voelden
in nationale blijdschap en trots. Of
men wijdde zijn aandacht aan 't or
kestje dat in de Lange Pooten heel
leuk op 't versierde balkon van een
magazijn was opgesteld en zijn op
wekkende muziek over de zee van
hoofden deed klinken. Of, ofja
of nog zooveel meerMaar waar is
't einde
Nu heb ik u nog niet eens verteld
van den zegetocht, dien de prins ge
maakt heeft door de feestende resi
dentie, en van 't enthousiasme, toen
de menigte aan de Koningin-Moeder
een warme ovatie bracht en Konin
gin Emma voor een der ramen van
Haar paleis verscheen en groette, lang
er toefde en al maar groette en dankte,
temeer ontroerd zeker nu ze juist
van Haar dochter was teruggekeerd,
„Ja, u vooralGij zult alles weten
maar later thans niet! Wij
hebben op u en uwe bescherming
gerekend. Hebben wij ons vergist,
Marie
Een vaste handdruk was het eenige
antwoord.
Toen gingen zij naar Hanna, die
op eenigen afstand zoo opmerkzaam
in de richting der fabriek had ge
zien, dat het kleine tooneel tusschen
hare beide vriendinnen haar was
ontgaan.
„Ziet daarzei ze, „juist gaat de
zon op, en voor haar licht moeten
alle booze, onheilspellende geesten
van den nacht vluchten. Ziet daar
heen Alleen het goede is gebleven
de donkere machten van den haat
en den opstand hebben het veld ge
ruimd."
Toen de eerste helle zonnestralen
de omgeving verlichtten, zagen zij,
hoe men voor de juist gearriveerde
troepen de poort der fabriek opende,
of liever, hoe men de planken en
splinters, die eens de deftige poort
vormden, uit den weg ruimde.
(Wordt vervolgd.)