Kei viertal van Potgieter. Maandag 25 Januari. HEER. Feuilleton. No. 20. 47e Jaargang. 1909. j, Troebel- enz. Bij deze Courant behoort een Bijvoegsel. m diens! lavendienst, WALCHEREN. ïr-Schelde. Ë15'} Brieven uitdeflofsfad. VLISSINGSCHE COURANT Prijs per drie maanden 1.30. Franco per post 1.50. Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bij alle Boek handelaren, Postdirecteuren of rechtstreeks bij den Uitgever F. VAN DE VELDE Jr., Kleine Markt 58. ADVERTENTIËN van 1—4 regels ƒ0.40. Voor eiken regel meer 10 cent. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie, wordt de prijs sjechts^fweemaal berekend. Groote letters en clichés naar Verschijnt dagelijks, uitgezonderd op Zon- en Feestdagen. TELEFOONNUMMER 10. -0- II. flOMSWUPMüSSOqSj ibrmant GnonlUSWi ■Middelburg 7. v. 4 40| 5.50J 7.55* 12.80* 1.15§ 2.—* -* 5.50§ 6.55* de Remise, de Zeilmarkt. I 'het Badhuis. 5.15f 6.25J" 8 40* 1.15* 2.—2.45* 15.50* 6.55§ 7.50* ,10f er dan tot de Re- iimarkt. ri adhuis. D. vertrekkan tot ft Badhuis, 6.—, 6.20, 6.45, 10.—, 10.20, 10.40, r, 12.30,1.1.30*, >5, 4.30, 4.50, 5.20, 8.20. s: vm. 6.10, 6.30, 9.50, 10.10, 10.30, Nm. 12.10, 12.45, 0*, 3.40, 4.10, 4.40, 5, 7 25, 8.—, 8.30. vallen des Zondags sehe tijd. .burg-Domburg. 6.25, 9.23, 12.18, Station S.S.) 9.20, 0, 10.40, 1.35, 4.15, t Koudekerke. tri 100». 3,23 b) en 6,15 c, d) a. 3,50 b) en 6,45 c) 1,55 g) en 4,45 o) 13,23 en 5.25c)f)h) na het vertrek va" en.Neuzen vm.8,3F reekene, Boïseeleen rens ten hoogste 20 ot des Zondags ten )n hoogste wachten „IJver" staat nommer twee op het lijstje van onzen schrijverno. 2 van het viertal, zonder hetwelk niets goeds gesticht, niets groots tot stand komt. Merkten we in ons eerste artikel op, dat de menschen in Potgieters tijd misschien meer geduld hadden dan tegenwoordig, omdat ze't zooveel drukker hebben dan voorheen, wat ijver betreft is dat anders. De menschen die tot denzelfden stam behooren, leggen gewoonlijk door alle tijden heen denzelfden ijver aan den dag, of anders natuurlijk het omgekeerde want het eene volk is stellig veel ijveriger dan het andere. Het behoeft echter geen betoog dat wij ons hier met geen vergelijkende studie van dien aard kunnen inlaten, maar meer het oog hebben op den afzonderlijken mensch in de maat schappij, zijn hoedanigheden, deugden en gebreken. Zooals het met de volken gaat, zoo is het trouwens ook met de menschen gesteld. De eene mensch is veel ijveriger dan de ander. Wij bedoelen daar nu niet mee, dat de eene mensch veel harder dan de ander werkt want hard werken staat in tamelijk nauw verband met zijn lichamelijke gesteldheid. Wij bedoelen dat de eene mensch werkt, omdat het beslist noodzakelijk is voor zijn levenson derhoud, dus eigenlijk onverschillig; een ander weer met bepaalden tegen zin en stellig niet meer dan bepaald noodzakelijk isnog weer een ander met blijkbaar genoegen, en een vierde omdat het voor hem een behoefte geworden is en hij er heelemaal niet buiten kan. B Eigenlijk hadden wij moeten be ginnen met de menschen die niet Behoeven te werken en het daarom ook niet doen, ofschoon ze in het volle genot van ai hun krachten en vermogens zijn. Opmerkelijk is het, dat die niets doende menschen in den regel den schijn aannemen alsof ze het zeer druk hebben, ofschoon ze inderdaad steeds van het kastje naar den muur loopenmaar het geeft veel stof tot denkenwant het bewijst dat die menschen geen kans zien om altijd te ontkomen aan de vraag, die zich wel met onweerstaanbare macht aan hen moet opdringenwaartoe ben ik toch eigenlijk op de wereld ge plaatst; ben ik nuttig voor mijn medemenschen volbreng ik mijn deel aan de aardsche taak? Het antwoord zal wel heel bedroevend luiden en nog bedroevender is het, dat dit ledige R„Gij werdt door den hond van Dor ner gebetenlet wel op in tegen woordigheid van den eigenaar, iets wat zelfs het kwaadaardigste dier niet zonder aanleiding doen zal. Gij verliet de woning, waar zich behalve u en Dorner niemand bevond, om tien uur, en volgens de uitspraak van den justitie-dokter zijn Dorner en zijn hond op dat uur gewelddadig omgekomen. Nog meer. Gij hebt de vraag naar de plaats, waar u dat geval is overkomen, met een on waarheid beantwoord gij weigert °ns inlichting te geven, in welke BSjrekkitig gij tot Dorner staat, en diéns woning toont aan, dat zij nauw keurig doorzocht is. Daar achter u het huis terstond gesloten is, zoo is het ook niet mogelijk, dat iemand daarin geslopen is en de daad kan volbracht hebben als rechtsgeleerde leven nog verdedigd wordt met de armzalige opmerking, dat men dan ten minste een ander niet in den weg staat, niet met anderen concurreert. Alsof er geen nuttige arbeid te vinden ware zonder concurrentie, geen bezig heid die noodzakelijk anderen een deel van het brood uit den mond neemtNeen waarlijk, d i e verdedi ging van de ledigheid is niets dan een uitvlucht, om zijngebrek aan ijver te bemantelen. Voor wie het ernstig wil, is passende en nuttige bezigheid in overvloed te vinden. En de onverschilligen en zij die het werk haten,zullen wij al evenmin onder de ijverige menschen kunnen rang schikken. Wij zijn overtuigd dat er vrij wat zijn die uitsluitend arbeiden omdat de noodzakelijkheid het eischt, maar tevens dat zij niet het beste werk zullen leveren en dan zal men ons toestemmen, dat zij toch eigenlijk het werk maar half verrichten. Het is niet genoeg dat wij arbeiden, wij moeten het ook zoo goed mogelijk doen omdat wij alleen dan ook wer ken aan onze eigene ontwikkeling en voor de maatschappij zoo nuttig mogelijk zijn, en tevens omdat wij dan van onzen arbeid de vruchten zullen kunnen plukken waarvoor hij vatbaar is. Een betamelijke zelfzucht is zeker geoorloofd, zoo niet plicht matig. En de mensch die het werk slechts noodgedwongen verricht en stellig niet meer zal doen dan hoog nood zakelijk is? Deze mist elk spoor van ijver en het is zoo goed als zeker dat hij zijn werk slecht zal doen en daardoor de samenleving, zichzelf en zijn gezin benadeelen en niets kan gevoelen van den zegen, dien de arbeid zijnen vrienden schenkt. Ja, de arbeid moet ons een vriend wezen en zeer zeker is -hij voor de zijnen een waar vriendwant hij leidt hunne gedachten af van het minder goede en vestigt ze op 's le vens beste deelhij effent hunne paden, is een trooster bij leed en zorg, een rijke bron van tal van goede gaven. Voor hen die den menschelijken arbeid als een vriend, een zegen be schouwen, is hij weldra een behoefte geworden-. Ledige oogenblikken, dat wil zeggen absolute ledigheid met de daaraan noodzakelijk verbonden verveling, is hun een gruwel. Zij zullen zich trouwens al vrij spoedig niet meer vervelen, indien dit vroeger al het geval moge geweest zijn. Zij bezitten den waren ijver, die allen en alles ten goeden komt. Intusschen, wij weten het immers uit een zeer wijzen mond, er is een ijver met verstand en een zonder verstand en daar het gezond verstand bij alles onmisbaar is, kunnen wij veilig aannemen dat een ijver zonder moet gij inzien, dat de bewijzen tegen u verpletterend zijn." Diepe verslagenheid stond bij het vernemen van deze woorden op het gelaat van Wilhelm te lezen. Hij zag in, hoe hopeloos zijn toestand was tranen welden in zijn oogen op, ter wijl hij de rechterhand tegen het angstig bonzend hart drukte. „Ja, dat zie ik in," zeide hij daarop toonloos, „geen jury ter wereld, die mij niet op zulke gronden zou schul dig verklaren." „Welnu, wat hebt gij ons thans te zeggen?" drong de commissaris aan. „Niets, in het geheel niets," ant- woorde Wilhelm met vermoeide sla pende stem, terwijl hij werktuigelijk het hoofd schudde. „Niets riepen de beide ambte naren als uit éen mond. „Gij bekent dus uw schuld voegde de rechter van instructie er haastig bij. Nog een oogenblik zweeg de jonge advocaat Blijkbaar werd er nog een pijniijke vreeselijke strijd in zijn binnenste gevoerd. Zijn ademhaling was beklemd, terwijl hij over zijn ge- heeie lichaam sidderde. flbonnements-flduert#teië| zeer uoordeelige voorwaarden. verstand niet aanbevelenswaardig is. Vooreerst kan een mensch zeer goed te hard werken. Er zijn vrij wat menschen, die een bijzonder goed oog voor hun eigen belang meenen te hebben en daarom, behalve hun hoofdwerk, er alle mogelijke bijbaan tjes op na houden, alles tegelijk willen behandelen en regelen en geen minuut ongebruikt laten voorbijgaan, en ten slotte toch niet vooruitkomen. Hadden zij zich weten te matigen, hun verlangen naar veel geld te ver dienen en misschien spoedig rijk te worden weten te beteugelen en de aandacht meer gevestigd op de hoofd zaak, dan zouden zij hoogstwaar schijnlijk een stap nader tot hun doel gekomen zijn, dan thans het geval is. Maar ook de schoenmaker die zich bij zijn leest houdt, kan zeer goed te hard werken. Vraag het maar eens aan uw dokter of dat niet een ijver is met verstand, of dat iemand aan te raden is, of die persoon niet te veel van zijn krachten vergt en daar door zijn lichaam benadeelt Zijn al te vurige ijver zal zich later op hem wreken. Wij gelooven werkelijk dat zij er het best aan toe zijn, die hun werk met wezenlijk genoegen doen. Zij volbrengen blijmoedig hun plicht; als er gelegenheid toe bestaat dan zal het werk voor hen wel de ge- wenschte vruchten afwerpen, omdat zij er zeker de noodige zorg aan be steden. Ook bij hen zal de boog wel eens gespannen zijnmaar zij be denken toch dat dit niet steeds zoo wezen magzij erkennen dat matige rust, betamelijke ontspanning, afwis seling, levenseischen zijn, waaraan ook voldaan moet worden, even goed als aan de noodzakelijkheid om te arbeiden, en dat, door aan alle eischen zoo goed mogelijk te voldoen, die levensharmonie ontstaat, waarin alleen de ware ijver bestaanbaar is, omdat alleen op die wijze duurzaam heid mogelijk is. Die 's morgens al bij het opstaa- en het kleeden zijn dagverdeelin^ maakt, het eten zoo snel mogelijk binnenslokt, daarna berekent dat hij wel in drie minuten naar 't spoor kan hollen en dus nog vijf minuten over heeft en zoekt wat hij in dien tusschentijd nog zou kunnen doen die zóó den ganschen dag en het gansche leven doorvliegt, zich elke minuut rust, elke betamelijke ontspan ning ontzegt, maar als een noodza kelijk gevolg daarvan, dan ook veel te weinig nadenkt, telkens te laat komt, telkens iets verknoeit of half doet, mag een mensch wezen voor wie de arbeid tot een onmisbare behoefte geworden is, wij zouden hem een slaaf van den arbeid noe men maar een slaaf heeft de arbeid niet liefen daarom zouden wij hem Daar viel zijn blik plotseling op het levensgroote, in olieverf geschil derde portret zijner moeder, dat te genover hem aan den wand hing. Lang bleven zijn sprekende oogen met een uitdrukking van het diepste zielslijden op de treffend gelijkende afbeelding gericht, als die van een kind, dat bij zijn moeder raad en bij stand zoekt. „Ja ik beken mijn schuld," ant woordde de jonge rechtsgeleerde daarop. De beide ambtenaren durfden bij deze onbewimpelde bekentenis hun ooren niet vertrouwen. Ontsteld staar den zij Wilhelm aan, die, hoewel met somber gerimpeld voorhoofd en doodsbleek gelaat, in fiere houding voor hen stond. „Maar, mensch, hoe zijt gij toch tot zulk een misdaad gekomen riep de commissaris die het eerst tot bezinning kwam. „Gij, het sieraad van onze balie een moordenaar!" „Wat was de drijfveer tot uw mis daad Geef mij daarvan eerst een verklaring," vroeg de rechter van in structie. „Laat het u voldoende zijn, dat ik ook geen ijverig menschXeeterj^fitsttU wel iemand met een onveitstaiidfggjfe. overdreven ijver, die niet pasThrttSt viertal en niet aanbevelenswaardig is. Men kan te veel eten en eet dan later minder met zijn half of heel ziek lichaam. Zóó is het ook gesteld met den lichamelijken en geestelijken arbeid. Laat ons matig zijn in alles, dan houden wij het juiste midden. O— II. 'tls aardig, die aantrekkingskracht op te merken, die de Hofstad uitoefent op haar omgeving, 't Heeft zijn licht- maar ook zijn schaduwkanten, vooral voor die omgeving. Vraag het aan eiken wiskundige, dien ge wilt, en hij zal U vertellen dat de afstand van A tot B gelijk is aan dien van B tot A. Bijgevolg zoudt ge denken, dat de afstand van Den Haag naar b.v. Delft even groot, en dus niet kleiner maar óók niet grooter, is dan die van Delft naar Den Haag. Maar mis hoorDen HaagDelft is oneindig veel grooter dan Delft—Den Haag Vraag dat maar na bij ieder, die, in Delft wonende, vrienden of familie in Den Haag heeft. Geen twijfel of hij zal die Haag- sche vrienden offamilieleden vaak gaan bezoeken, en hij zal hun altijd welkom zijn. Maar ziet ge daartegenover in Deift dikwijls die bevriende of ver wante Hagenaars opdoemen om U te verrassen Als 't eens een heel enkele maal gebeurt, mag 't met een krijtje aan den balk geschreven worden, want 't schijnt voor een Hagenaar een soort wereldreis te wezen om even op de tram naar Delft te stappen, hoewel hij toch waarlijk binnen zijn eigen stad soms heel wat langer tramt Maar toch al te verwonderlijk is dit wonder niet, want dat Den Haag op de Delftenaars meer aantrekkings kracht uitoefent dan Delft op de Hagenaars, moge voor de eersten niet altijd even prettig zijn, voor de hand ligt het toch eigenlijk wel. Den Haag is nu eenmaal nu jaDen HaagDat zegt alles. De Koningin en de blijde verwach ting, waarin zij verkeert, zijn natuurlijk meer en meer het onderwerp van de gesprekken onzer goede vaderlanders en in de eerste plaats onzer Hagenaars. Hoe leeft toch gansch het volk mede met zijn Vorstin in deze dagen Met welk een opgewektheid deed b. v. kort geleden de blijde mare de ronde, dat H. M. er gezond en flink uitziet dat was bij Haar kerkgang, die velen de gelegenheid heeft gegeven H. M. te aanschouwen. Trouwens, men weet reeds dat de Koningin zich niet voor de oogen van Haar volk verbergt, de misdaad heb bekendverdere vragen zijn overbodig," zeide Wil helm stroef. „Zelfs op de pijnbank zou men geen verder antwoord van mij krijgen. Ook voor de gezwore nen zal ik elke opheldering weige ren laat men mij veroordeelen, goed, maar daarbij blijft het ook." In het nevenvertrek klonk een doordringende gil, de deur werd opengerukt en met gevouwen handen stond de eerbiedwaardige moeder van Wilhelm op den drempel. Op haar door schrik verwrongen gelaat was het te zien, dat zij de laatste woor- dsn die zeer luid gesproken waren, verstaan had dat zij alles wist. „Mijn zoon, mijn Wilhelmriep zij uit, terwijl zij met uitgestrekte armen op den jongen man, die roer loos staan bleef, toesnelde. „Herroep die vreeselijke bekentenis Neen, het is niet waar, mijn Wilheim, mijn ge liefd kind, is geen moordenaar!" Nog voordat een der aanwezigen het haar had kunnen beletten, viel de zwaar beproefde vrouw voor haar zoon op de knieëen en hief smee- kend de handen tot hem op. Lang duurde het, voordat de ad- -j(aar zich temidden van datjvolk he rweegt, op de publieke straat. Het is buiten kwestie, dat de Hagenaars dat ten zeerste waardeeren, maar 't is toch jammer dat ze bij die waardeering niet altijd het juiste fijne gevoel heb ben. Een tijd lang ging het zoo goed, kon H. M zich, niet gehinderd door opdringende belangstelling, op straat bewegen, slechts eerbiedig gegroet door Haar trouwe onderdanende verzoeken, door de pers aan de bevol king overgehracht, schenen geholpen te hebben de menigte sjouwde niet meer reikhalzend achter H. M. aan, drong niet meer zoo. onbeleefd op om Haar te kunnen zien. Werkelijk jammer, dat het verzoek nu weer is moeten herhaald worden, daar men opnieuw tot de oude onhebbelijke methode begon over te hellen. Er blijft in een Hollander en ook in een Hagenaar toch altijd nog iets lomps. Maar.... de „bedoeling" is zoo goed als ze maar zijn kan En dat is ten slotte toch de hoofdzaak en doet veel fouten in den „vorm" vergeven. Van de Koningin gesproken, wat een „rage" is dat tegenwoordig in gansch het land om H. M. en de ver wachte Koninklijke baby met hulde blijken te overstelpen, 't Heeft er waarachtig een oogenblik op geleken of men in Nederland gemeenschappe lijk een afdeeling „voor de kraam-en kinderkamer" van een reusachtig warenhuis ging oprichten 't Begon toch heusch belachelijk te worden 'k weef niet hoeveel wiegen, kinder wagens, fopspenen, paplepels, val hoedjes, rammelaars en andere nutti ge en onnuttige zaken men wel niet wil geven, ja tot een „kamerschut" toe't zij dan dat men een tekort aan kieschheid of een teveel aan hu mor heeft gehad. Mijn hemel, zelfs een Vorstentelg kan toch maar in éen wieg tegelijk slapen, in éen wagen gereden worden, maar op éen fop speen tegelijk sabbelen en aan éen paplepel zijn rose lipjes zetten, en er kan toch maar éen valhoedje zijn teedere Vorstenhersentjes beschermen. En ook van gerammel, al is 't dan met goud, kan een Prinsje of Prin sesje toch teveel krijgen, Wat moet men zich in het buiten land niet vroolijk over ons maken, als men daar van het pietepeuterig dorpsgedoe van een gansche natie verneemt. „Pourvu que le geste soit beau" maar in deze hulde is juist totaal geen gebaar, geen breede be weging 't is klein gepeuter, gebrok- kel, gescharrel in ontelbare onder onsjes om niet te zeggen dames- koffiekransjes. Heusch, het Nederlandsche volk zou meer eerbied voor zijn Vorstin en Vorstenhuis aan den dag leggen als het zich vereenigde voor éen waarlijk nationale schenking, éen vocaat antwoord gafalleen aan zijn oogen was het te zien, hoe verschrik kelijk hij op dat oogenblik lijden moest. Tenslotte scheen hij de over winning op zichzelf behaald te heb ben. „Moeder," fluisterde hij, terwijl hij met oneindige liefde op de aan zijn voeten geknielde vrouw neerzag, „gij behoeft uw zoon niet te vloeken, ik blijf voor u wat Een rilling overviel hem, die hem belette zijn zin te voltooien. „God geve," zeide hij eindelijk zeer zacht, „dat gij nooit verne men zultwatwaarom ik mij schuldig verklaren moest... Ach, dan zou alles, wat ik om uwentwille i edaan heb, vruchteloos zijn geweest" Een zware zucht klonk kreunend van zijn lippen en weder duurde het eenige seconden, voordat hij ge noeg moed verzameld had om voort te gaan. „Deel het Augusta voorzichtig mee," hernam hij. (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Vlissingse Courant | 1909 | | pagina 1