Vrijdag I Januari. De klok twaalf. 47e Jaargang. 1909. Bij deze Courant behoort een Bijvoegsel. FEUILLETON. No. 1. VLISSINGSCHE COURANT Prijs per drie maanden 1.30. Franco per post 1.50. Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bij alle Boek handelaren, Postdirecteuren of rechtstreeks bij den Uitgever F. VAN DE VELDE JR., Kleine Markt 58. ADVERTENTÏËNvan 1—4 regels ƒ0.40. Voor eiken regel meer 10 cent. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie, wordt de prijs slechts /wemaal berekend. Groote letters en clichés naar plaatsruimte. Verschijnt dagelijks, uitgezonderd op Zon- en Feestdagen. TELEFOONNUMMER 10 HggT» Morgen, 1 Januari, ver. schijnt geen nummer van ons blad. O In een oud landstadje brachten wij onze jeugd door. Dat is al veertig jaren geleden, en aangezien alle oude landstadjes destijds nog zoo ouder- wetsch mogelijk waren, spreekt het zoo goed als van zelf, dat er ook nog een nachtwacht was. Een nachtwacht, dat wil dan ook alweer zeggen, in de ouderwetsche beteekenis van het woord. Zoo'n echte, met een klap Een klepperman. Eerlijk gezegd, waren wij kinderen in 't eerst wel een beetje bang van vader de H a a s. 't Was een goeje ziel. Hij verkocht hengels en simmen en was dus in zijn winkeltje de beste vriend van de jongens. Maar 's avonds als de klok negen had geslagen, be gonnen we, als we toevallig wakker waren, wat dieper onder de dekens te kruipen want we wisten dat, tegen 10 ure, de klapperman moest komen opdagen en van de tien vervaarlijke slagen met de klap en de vervaarlijk bulderende stem van vader de Haas „tien hèt de 'lok... tien!" daar moester we niemendal van hebben. Met het verloop van den tijd even wel, wijzigden zich onze beschou wingen omtrent vader de Haas en zijn métier. Toen de onverklaarbare vrees verdwenen was, kwam er een gevoel van gerustheid voor in de plaats en konden we van harte instemmen met de woorden van den dichter Lieve klopper, houd de wacht, Ik ga slapen, goeden nacht. Want, vader de Haas, die voor een Godsloontje in storm en regen en sneeuw het tachtigjarig lichaam in de donkere straten voortsleepte, paste op de dieven Nog later vertelde ons een oudere en wijzere broer, die zich vrij wat op zijn meerdere kennis liet voorstaan, en een hekel had aan al dat ouder- wetsch gedoe, dat vader de Haas de dieven waarschuwde, en dat ze juist kwamen tusschen twee uren in, als de straat veilig was. Alweer een illusie weg 0— 49.) Dit onderhoud vond in den namid dag van den 25en Juli 1794 plaats. Nog vóór middernacht van dien zelfden dag bevonden zich in een achterkamer in de Vangiardstraat, waar burgeres Rialmont een mutsen winkel hield, een aantal leden der Conventie. Zij waren onopgemerkt, één voor één, als samenzweerders binnengeslopen en troffen daar burg graaf Etienne de Leuronsac en bur geres Rialmont aan. De mededeeling, bie zij ontvingen, scheen hen te ont roeren. S'Een blad papier ging onder hen yan hand tot hand, waarop Robes- Pierre eigenhandig twee-en-twintig nsmen geschreven had. Bovenaan Tal- jjen, dan Duval, Legendre, Lecointre, novére, Cambon, Monastier, enz. Allen uitten zich in heftige smaad- Hoe 't zij, éénmaal per jaar was vader de Haas ons een welkome gast, namelijk met „oud en nieuw". Dan mochten we opblijven tot in het nieu we jaar en werden wakker gehouden met smeer- of vetbollen. Dat was een heele aardigheiddoch, naarmate de kleine wijzer verder bij 12 kwam, werd het verlangen naar vader de Haas toch grooterprecies het tegen overgestelde van vroeger. Eindelijk kwam hij in de verte aan met zijn zware basstem. De ouderen vulden alvast de glazen. En dan kwam het lang verbeide oogenblik „Twaaaaallèf hèèètt de 'lok twaaaaallèfEen oogenblik stilte dan werd er aangestooten en maakte zich eene algemeene opgewondenheid van den kring meesterhet was Nieuwjaar Warempel, we zouden vader de Haas nog wel eens willen hooren. We hebben ons van hem moeten scheiden, zooals we dat moesten doen van onze jeugd, van onze levens- illusiën, van menig dierbaar vriend, van velen der onzen en van ieder volgend levensjaar. Wèl ons, als het scheiden niet al te veel pijn doet. Overweldigend is in elk geval wel dat besef van de vergankelijkheid der dingen, het snel voorbijgaande van alles. Het jonge kereltje, dat 365 of 366 dagen geleden met eeri schalksch gezicht kwam opdagen, is nu alweer een oud, gerimpeld baasje geworden, dat het zelf gevoelt dat hij afgedaan heeft en zoo aanstonds met den sneltrein vertrekken zal, waarmee zijn opvolger zal arriveeren. We zouden nog wel eens willen zijn als de kinderen, niet waar, die van al die ernstige dingen alleen den prettigen kant zien en, geen zorg hebbende voor de toekomst, geen smart over het verledene, uitsluitend op het tegenwoordige zien. Wij ouderen mogen dat niet, en we zouden het ook niet kunnen. Daarvoor was onze levenservaring reeds te grootdaarvoor hebben we reeds te veel afstand moeten doen van wat ons lief en dierbaar was ook in den afgeloopen tijdkring. En, als die droeve ervaring niet de onze was, laat ons dan ons hart schenken aan hen die in deze plech tige ure lijden en treuren, en laat ons redenen tegen Robespierre en onder teekenden ten slotte een papier, dat burgeres Rialmont tot zich nam, en waarop de lijst aan den afgevaardigde Tallien werd overhandigd die haar zorgvuldig in zijn bortzak verborg. In twee uren tijds was alles geschied en in alle stilte, gelijk zij gekomen waren, verwijderden de afgevaardigden zich weder. Den volgenden dag, den 26 Juli, sprak Robespierre in de Conventie. Zijn' rede was goed voorbereid. Hij beklaagde zich over de onregelmatig heden, die bij het Comité van Open baar Welzijn waren voorgekomen en die het aanzien der Conventie dreig den te ondermijnen. Het was zijn oude, sluwe manier om eigen zaken tot die van de Con ventie te maken. Ieder proefde uit deze redevoering, dat er weder een groote actie te wachten wasoogen- schijnlijk wist echter niemand nog, tegen wie deze vreeselijke, was ge richt. „Namen noemen, namen noemen," riep men hem toe. „ik zal ze noemen, wanneer het tijd is," antwoordde hij. eigen gevoel van dankerkentenis des te grooter zijn, opdat het ons brenge in de rechte stemming. De klok twaalf. Flet jaar voorbij. Een deel van ons leven bijgezet. Ach, dat het ons moge geschonken hebben de levenswijsheid om zoowel in het verledene, ais in het heden en het toekomende te leven Als de jaren heensnellen met hun blijdschap en verdriet, ons Ieerende dat alles voorbijgaat en verandert, alleen de Bron niet waaruit alles voortvloeit, dat wij dan ook in onze levenservaringen eene bron vinden, eene die wijsheid schenkt om het tegenwoordige op de rechte waarde te schatten, er het rechte gebruik van te maken, en van de toekomst niet al te veel te verwachten. We leven een leven van begeeren, hopen en verlangen maar elke dag leert ons, dat we aan niets meer behoefte hebben, dan aan een pantser, om ons te beschutten tegen de teleurstellin gen en tegenspoeden, Laat ons de kleinste gave, die ons geschonken wordt, dankbaar en met een vroolijk hart aannemen laat ons toch niet altijd letten op hetgeen wij zouden wenschen te bezitten, want dan wordt het leven een last, omdat het ten slotte een reeks vormt van onbevredigde begeerten. Wèl mo gen wij altijd voeden een betamelijke hoop op een betere toeko,. 4 als we dan het heden maar op zijn rechte waarde weten te schatten en in het verledene een leidsman vinden, die ons in heden en toekomst de rechte paden doet bewandelen. De klok twaalfmaar de klok staat niet stil. Eer het jaar een dag ouder is, weten we alweer iets van de nu nog volkomen verborgen toekomst, wannaar we slechts raden en gissen kunnen. We zouden zoo gaarne eens een tipje van den sluier willen op heffen, niet waar En toch, indien dat vermogen ons eens toegestaan ware, hoe dwaas zouden wij hande len, indien wij er gebruik van maak ten Leert juist ons geheele verleden ons niet, dat de verborgenheid der toekomst ons staande houdt Trouwens, niet alleen die ver borgenheid want, we gaan wet met zekere vrees dat geheimzinnige töe- komstland tegen maar daarnaast leeft Nu wisten Tallien en zijn makkers, dat de dag der groote afrekening aan brak en voor ieder van hen gold het thanshij of ik. Een parlementaire wedloop om het leven, dat was de toestand der Conventie in dejulidagen. De strijd was ongelijk. Robespierre was de onbeperkte meester in de Con ventie en in het Comité van Openbaar Welzijn en de gewapende macht van Parijs stond reeds tot zijn dienst, ter wijl zijn tegenstanders geen ander hulpmiddel hadden dan hun eigen bekwaamheid. En Robespierre had reeds meer dan eens bewezen, dat hij het hem ten dienste staande geweld goed wist te gebruiken. Zoo kwam de 27e Juli zooals men toen zeidede 9e Thermidor de dag, waarop de Conventie hare merkwaardige zitting hield, waar in het lot van Frankrijk een keer nam. Geheel Parijs wist reeds voor den aanvang der zitting, dat er weer iets grootsch op til was. Opgewonden groepen bevolkten reeds in de vroege morgenuren de straten en pleinen. Ook de vergaderzaal der Conventie in de Tuillerieën had een ongewoon levendig aanzien. De tribunes waren flbonnements-ftduertenfiën op zeer üoordeelige uoortoaarden. de hoop op den bodem der ziel, en die weer vindt haar grond in het vertrouwen op hooger levensbeginsel, waaraan we de onbekende toekomst zoo gaarne toevertrouwen. Zóo moge het zijn, waar alles ver andert en verdwijnt. Zóo moge het zijn ook in den nieuwen tijdkring, waarin we elkaar zoo gaarne alles goeds toewenschen, bovenal de te vredenheid met hetgeen de Gever van het goede schenkt. De klok heeft twaalf. De naam der nakomelingen van H. M. de Koningin. „Staatsblad" no. 425 bevat een Ko ninklijk besluit van 30December 1908, waarbij wordt bepaald, dat onder staand besluit in het „Staatsblad" van 31 December 1908 zal worden ge plaatst Wij Wilhelmina, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Overwegende den wensch van On zen beminden Gemaal en verlangende, dat de naam van het Geslacht, waaruit Wij zijn gesproten en waaraan voor Ons en voor het Nederlandsche Volk zoo dierbare herinneringen zijn ver bonden, ook voor Onze nakomelingen behouden zal blijven Op de voordracht van Onzen Minis ter van Justitie van den 2den Februari 1901, 1ste Afdeeling C, no 15, Ge heim Hebben goedgevonden en verstaan toe te stemmen, dat de naam Oranje Nassau zal worden gedragen door alle Prinssen en Prinsessen der Nederlanden, Onze wettige na komelingen, met en benevens den naam of namen, die Zij aan het Ge slacht van Hunnen Vader ontleenen, met dien verstande, dat aan laatstbe- doelden naam of namen zal vooraf gaan de naam Oranje Nassau, zoodat genoemde Prinsen en Prinsessen, on verminderd de titels die Hun uit anderen hoofde nog toekomen, zullen worden genoemd „Prins (Prinses) van Oranje Nassau Hertog (Hertogin) Van Mecklenburg". Onze Minister van Justitie is be last met de uitvoering van dit besluit dat op een nader te bepalen dag in het „Staatsblad" zal worden geplaatst. Het Loo, den 8sten Februari 1901. WILHELMINA. Eerste Kamer. De Eerste Kamer heeft gisteren ook goedgekeurd het wetsontwerp, waarbij aan de gemeente Vlissingen toestem ming wordt verleend tot het heffen overvolmen vocht letterlijk om de plaatsende afgevaardigden gingen ijverig tusschen hun zitplaatsen heen en weer en onderhielden zich met elkander. Tallien vooral was reeds langen tijd voor het begin der zit ting aanwezig en verwelkomde per soonlijk iederen afgevaardigde. Dik wijls stiet hij hierbij op een hem vriendelijke gezindheid, maar ook dikwijls op medelijdende, de schou ders ophalende hoffelijkheid. Vast aaneengesloten stonden eigenlijk al leen de twee-en-twintig verdachten, die voor hun leven vochtende overigen waren onverschillig of ston den geheel onder den invloed van Robespierre. „Gij moet allen het woord vragen", zei Tallien nog voor het begin der zitting, „al komt ge ook niet aan de beurt. Wij moeten op deze wijze ver hinderen, dat onze tegenstanders het woord verkrijgen. We moeten hun voor zijn, onze kracht ligt in den aan val, als de verdediging die verrichtte zouden wij verloren zijn." Tegen den middag trad Robespierre de vergadering binnen met een aantal afgevaardigden van den Berg. Van van een plaatselijken accijns op het gedistilleerd. Aan de discussie welke hierover in ons Hoogerhuis gevoerd werd, ont leenen wij het volgende De minister van binnenlandsche zaken zeide dat de opbrengst van de vermogens- en bedrijfsbelasting in Vlissingen aan het departement niet bekend is. Een groot deel der bevol king is weinig draagkrachtig, daar deze in het scheepsbouw- en haven bedrijf werkzaam is. Naar de op brengst van vermogens- en bedrijfs belasting kan men dus de draagkracht van Vlissingen niet beoordeelen. De heer Van Nierop zegt dat er vroeger tal van gemeenten waren voor welke accijnsheffing werd toegelaten, maar men heeft zeer terecht aan die uitzonderingswetten een einde ge maakt. Het is moeilijk te beoordeelen of voor deze 4 gemeenten de uitzon dering dient gehandhaafd. De Kamer krijgt tal van cijfers, die zij noodig heeft, ontvangt zij niet. Wij kennen niet de cijfers van de opbrengst der vermogens- en bedrijfsbelasting van Vlissingen. De heer Van den Biesen Die zijn geheim De heer Van Nierop dat zijn ze niet, want van 24 gemeenten boven de 20.000 inwoners vindt men die cijfers in de statistiek der middelen. En nu is Vlissingen sinds de laatste volkstelling ook boven de 20.000 in woners gestegen. Spr. hoopt dat dit de laatste maal zal zijn dat deze uit zondering voor Vlissingen wordt ge maakt. De heer Van Wassenaer van Ro- sande is het oneens met den heer Van Nierop, dat we wèl hebben ge daan door de accijnzen af te schaffen. We zijn te doctrinair geweest. Plaatsen als Vlissingen, havenplaat sen, dienen juist van de vreemdelin gen accijnzen te kunnen blijven heffen. De minister zal trachten de ge- wenschte gegevens omtrent Vlissingen te verzamelen. Wat de aocijnzen aan gaat, wederinvoering der gemeente accijnzen wenscht de minister niet maar het gaat niet aan de accijnzen te vuur en te zwaard te verdelgen waar men ze nog vindt. De nood der gemeentefinanciën is juist ontstaan door afschaffing dier accijnzen. Door deze nu ook aan Vlissingen niet toe te staan, zou die gemeente in ernstige ongelegenheid komen. De nieuwe torpedojagers en de Ne derlandsche werven. Het „Hbld." verneemt, dat de beide torpedojagers, waarvoor de Tweede Kamer de geiden reeds toestond, zeer waarschijnlijk op een Nederlandsche werf zullen worden gebouwd. Een der bekende Engelsche werven zal nl. aanneemster van het werk worden alle zijden werd hij levendig begroet. Terstond daarop nam de president Collot d'Herbois zijn zetel in en open de de vergadering met eenige mede- deelingen, waarnaar bijna niemand luisterde. Door de gansche zaal ging een zenuwachtige rumoerigheid, die van minuut tot minuut toenam. „Burger Tallien heeft het woord", klonk plotseling de scherpe stem van Collot d'Herbois. Het werd terstond zeer stil en met vasten tred schreed Tallien naar de redenaarstribune. „Medeburgers", begon hij met zijn heldere krachtige stem, „gij hebt giste ren gewenscht de namen te weten van hen, die door Robespierre ver dacht worden. Hij echter heeft gewei gerd de personen te noemen die hij aanklaagt. Daarom zal ik ze u noemen. Hier is de lijst van de twee-en-twinig personen, wier hoofden hij heden van u vragen zal. Zie hem goed aan, den burger Robespierre, zooals hij daar zit, gekapt en uitgedost, als ging hij naar een feest." (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Vlissingse Courant | 1909 | | pagina 1