De twee Verechoppelinp.
Abonneer! V op ie
Ho» 65.
44e Jaargang.
1906.
Maandag
19 Maart.
Bij ü£Z8 Courant klöört een Bpcepel.
STRAFVOLTREKKING.
FEUILLETON.
Vlissiügsclie (trant
met fel. ZntofslUd,
Binnenlandsche berichten.
jticHwe JMtMU en
MttzticaU Bloemlezing.
ÏLISSIISSCIE COllftANT.
Prijs pet drie maanden f ÜA, Inaoo (6r pa» I 1.50.
Afzonderlijke uummers 5 cent. Meu abonneert zieh bij alle Boek
handelaren Postdirecteuren of rechtstreeks bij den Uitgever
F. TAN DB VELDE Jr.. Kleine Markt, I. 187-
ADYËRTENTÏËNvan 14 regale ƒ0.40. Teer eiken regel
meer 10 cent. Bij diieet» opgaaf van driemaal plaatsing derrelfde
advertentie wordt de prijs sleohts tweemaal beretoad. Slroote letter.
<8B eliché's naar plaatsruimte.
Vcrschynt dagelijks, uitgezonderd op Zon- en feestdagen.
Teleplioonnuinmer 10.
Ahonneaients-Advertentiën ©p zeer voordeelige voorwaarden.
Yergadering van de Water
snood-Commissie op Maandag 19
Maart a. s. des avonds ten 8 ure,
in de Kleine Zaal van het Con
certgebouw.
Namens het 'Bestuur,
De Secretaris,
WITTE VEEN.
Het was te voorzien,.datMe gelukkig
vrjj spoedig plaats gehad hebbende aan
houding van den veroordeelde.jOyèr wiens
ontsnapping wij in een onzer Vórige
nummers iets schreven, tol polemiek
in de pers aanleiding zou geven.
In het algemeen is, in eiken be
schaafden staat de quaestie der straf
voltrekking een hoogst gewichtig punt
van studie, en onderzoek. Wat moeten
wij met onze veroordeelden doen Die
vraag is reeds in 't algemeen zeer
moeilijk te beantwoorden en die moei
lijkheid wordt in sommige bijzondere
gevallen nog aanmerkelijk verzwaard-
Dat wij in het geval der ontsnap
oiag te doen hadden met een type van
een bepaalde klasse van misdadigers,
schijnt wel vast te staan, maar zulke
typen zijn ér vele.
Nu kan men twee gevallen stellen
óf de veroordeelde ia ecu zoo verdor
ven, slecht en gewetenloos individu,
dat hij als reddeloos verloren moet
worden beschouwd, Óf een aanvankelijk
gunstige aanleg, die in hem ligt, is op
verkeerde paden geleid en heeft hem
tot misdaad gevoerd. In 't eerste geval
behoort zoo iemand voor goed uit de
gewone samenleving te verdwijnen en
dient het nergens toe hem langer of
korter op kosten van het rijk te voeden
en hem daarna weer .los. te laten.
„Hangt hem dan op", schrijft b. v,
het „Utrechtsch Dagblad" dezer dagen,
„en laat U daarvan niet weerhouden
door een bijna ziekelijke verheerlijking
vau elk individueel bestaan."
Het blad zegt, ook niet te durven
uitmaken of zulk een spoedig en snel
einde ook tegenover den misdadiger
(Een Noord-Beiersebe vertelling.)
33.)
Indien Lenz in zjjne opgewondenheid
oog een poos was gebleven, zou hij het
tveneans nog gezien hebben hoe de
doorzichtige beambte, om toch niemands
belangen te schaden, niettegenstaande
bet verzet der firma Raaf en Gier.
het opzicht en de bewaring van
j te dragen aan den meesterknecht,
man op wiens trouw en eerlijkheid
ten zich verlaten, kon, en toen het
ambstzegel te hechten aan alle zaken
tan waarde, kisten en kasten, waarin
geld of schriften van den ouden boer
of een door hem achtergelaten testament
Mochten gevonden worden.
Het Bcheen den verstandigen man
bovendien noodzakelijk toe in zake den
plotselinge!) dood van den boer en in
bet bijzonder over de oorzaken een
niet milder ware, dan hem jaren lang
op te sluiten in de eenzame kwelling
der cel, zijn lichamelijk en geestelijk
weerstandsvermogen te sloopen en hem
dan weer te zetten in een vrijheid, die
hem na korter of langer kwelling in
de cel doet terugkeeren.
Zelfs wanneer nog een zedelijk be
wustzijn in hem leeft, meent het blad,
zal hij erkennen dat, wie het zwaard
greep, door het zwaard moet vergaaD.
Wij vreezen dat dergelijke erkentenis
van een misdadiger moeilijk kan wor
den verwachtmaar het is, dunkt ons,
niet noodig, aan h e m de quaestie voor
te leggen. Het is doodeenvoudig, en
wij hebben het meermalen betoogd, de
vraagwat het staatsdoel ia en wat
móet wordén gedaan om dat doel té
.loreiken; Het 'staatsdoel nu is de be
veiliging der maatschappij, de verzeke
ring der rechtsorde. Daarvoor moet
zooveel mogelijk worden gedaanmaar
de staat mag het doel niet voorbij
streven. Hij heeft niet het" recht iets
te doen, hetwelk tot bereiking van dat
doel onnoodig is. Vandaar dan ook dat
de wederinvoering der doodstraf niet
is goed te praten met een beroep op
het betrekkelijk zachte der strat die
aan alles een einde maaktop de theorie
van boete en vergelding, of op wat dan
ook.
En dit blijft waar, ook tegenover die
misdadigers, wier individueele verbete
ring moet worden opgegeven. Men kan
toegeven dat de beveiliging der maat
schappij, waartoe, voorzooveel hen be
treft, de staat alleen is gehouden, door
ons tegenwoordig systeem niet voldoende
verzekerd- is, of eigenljk in het geheel
niet verzekerd, omdat de regel is, dat
de veroordeelde na korter oflanger tijd
terugkeert in de maatschappij, voor
welke hij gevaarlijk is en blijft, Men
zou op grond daarvan zelfs kunnen
komen tot eene levenslange opsluiting,
en wij -zouden ons daarvan zelfs niet
mogen laten terughouden door de be
wering, dat dit erger is dan de onrnid
dellijke dood om de eenvoudige reden
dat wij tot de toepassing van deze
laatste straf het recht missen.
Dit brengt ons vanzelf aan de andere
categoriën van misdadigers, die niet
hopeloos verloren zijn, maar, in hoofd
zaak omdat de maatschappij ze overal
en altijd afstoot, door het kerkerver-
bljjf minderwaardig zijn geworden voor
die maatschappij en zeer vaak als een
vangbal worden heen en weer gewor
pen tusschen gevangenis, ellende en
misdaad en misdaad, ellende en gevan-
Het „Utrechtsch Dagblad" meent dat
men voor deze menschen een ander
milieu moet zoeken en hun de gele
genheid moet geven om hun kracht in
plaats van op het kwade, op het goede
te richten. Zooals men misschien weet
hebben wij onder het Fransohe recht
hier gehad de straf van „wegvoering
naar een oord van ballingschap". Het
dagblad wil dan ook de verbanning
weder invoeren en ze natuurlijk niet
toepassen zooals men het deed op Drey
fus op het Duivelseiland, maar met
alle verbeteringen, waartoe de vorde
ringen van wetenschap en beschaving
aanleiding geven. Het wil de veroor
deelden brengen naar de bergstreken
van Sumatra, dus nietdin een doodend
klimaat, om daar onder streng toezicht
wegen aan te leggen en bosschen te
vellen of eultuurvruchten te teelen. Na
afloop van den straftijd zouden zij dan
een stukje grond in eigendom verkrij
gen, dat zij gedurende hun straf geleerd
hebben te bebouwen.
"Wat het „Dagblad" hier voorstelt is
nagenoeg hetzelfde wat wij vroeger
hebben aanbevolen voor de verpleegden
in de koloniën van bedelaars en land-
Ioopers. In zijn alge meer beid zouden
wij het denkbeeld dan ook niet willen
verwerpen, al zouden wij het evenmin
ten volle willen aanvaarden. Voor hen
die als reddeloos verloren moeten wor
den beschouwd voor onze maatschap
pij, zouden wij het deportatiestelsel
echter juist in de eerste plaats ge
schikt achten. Wat anderen betreft zou
bet groote kwaad, dat er zoovelen zijn
die telkens naar den kerker terugkee
ren, veel worden verminderd door een
stelsel van staatstoezicht. Wanneer de
staat den ontslagene niet hulpeloos aan
zijn lot overlaat, hem in den eersten
tijd leidt en arbeid verschaft, hem al-
zoo den overgang tot de gewone samen
leving mogelijk en tot op zekere hoogte
zelfs gemakkelijk maakt, dan zou het
aantal recidivisten ongetwijfeld zeer
sterk verminderen en dan zouden de
kosten van het eerste door het min
der menigvuldig gevangenisbezoek kun
nen worden opgewogen. Men vergete
ook niet de voorwaardelijke veroordee.
ling, die de strafvoltrekking slechts
doet uitvoeren onder bepaalde omstan
digheden, zeer veel verbetering zou
kunnen brengen.
Op de overigen zou dan nog altijd
het deportatiesysteem kunnen worden
toegepast, waarbij men natuurlijk met
het geslacht en den leeftijd en den
aard van het misdrijf rekening zal
moeten houden.
Voor den socioloog is op dit gebied
nog heel wat te overdenken en voor den
wetgever nog heel wat te verbeteren.
Ook op dit gebied zal de toekomst
wezen aan de menschel jkheid en de
wetenschapdoch, naar wij vertrouwen,
in geen geval aande galg.
onderzoek in te stellen het was immers
een feit dat de kramer, die thans als
rechthebbende tot de erfenis optrad, den
boer gedreigd en de hem in het oor
gefluisterde bedreiging werkelijk zulk
eene geweldige uitwerking had gehad,
dat de eene of andere gewichtige ge
beurtenis daarachter sohuilen moest.
In verband hiermede had de. land
rechter spoedig daarop een termijn
gesteld, binnen welken allen den Kogel
hof betreffende vragen moesten vastge
steld, geïnventariseerd, gerefereerd en
geëxtradeerd wordendaarom waren
ook allen, die iets van de gebeurtenis
wisten, uitgenoodigd op de hoeve te
verschijnen. In het bijzonder was Lenz
gelast om, mocht hij willen of niet, bjj
de vergadering tegenwoordig te zjjn,
omdat men van hem, als den vermoe -
deljjken zoon en erfgenaam, de beste
verklaring meende te krijgen.
Ook Nannei was uitgenoodigd.
Zoo kwam het dat de Kogelhof op
den bestemden dag de verzamelplaats
werd van een vrij talrjjk gezeUchap, en
zij, die er deel van uitmaakten de ko
menden met zeer verschillende gewaar
wordingen begroetten.
In de onaangenaamste stemming ver
keerde wel de kramer, firma Raaf en
Gier, die in het eerste oogenblik reeds
gemeend had den Kogelhof vast in zijne
klauwen te hebben en nü pjjnljjk ge
troffen was door het uitstel, ofschoon
er naar zijn gevoel geen zweem van
twijfel bestond, ef de zaak zou voor
hem gunstig afloopen. Toch moest hi
verschijnen en een vrooljk gezicht
zetten, want het was immers in zijn
voordeel zich den schijn te geven alsof
hem ook een grondig onderzoek levendig
gewenscht was anders zou men immers
hebben kunnen denken dat hij reden
had om een nauwkeuriger onderzoek te
schroomen.
Zijn ergernis had echter nog een an
deren grond, en wel deze dat hij intus
schen in zijn huis eene ontdekking
gedaan had, die zijne plannen, zelfs als
zij gelukt waren, van een kant, waarvan
hij het niet verwacht had, dreigde te
doen ineenstorten.
Toen hij eene poos geleden in de
winkeldeur onder het vergulde uithang
bord der firma stond en daar zeer ge
nadig de gelukwenschen van een buurman
met zijne rijke erfenis aannam, was zijne
blijde stemming gestoord geworden door
een geraas, dat uit den tamelijk don-
Het watersnoodfonds.
Van verschillende zj den is tot ons de
vraag gericht of het geen tijd wordt
dat zich commissies vormen ten einde
gelden bijeen te brengen voor hen, die
dezer dagen door de overstroomingen
in Zeeland schade leden. Die vraag
kunnen wij al dadelijk ontkennend
beantwoorden, aangezien er op dit
oogenblik nog voldoende geld is om
de noodlijdenden te hulp te komen
Wat toch is het geval?
Jaren geleden, tijdens den watersnood
van 1861, vormden zich allerwege in
den lande commissies om in den nood
te voorzien. Later werd de hoofdcom
missie niet ontbonden, doch is gebleven
als „Alg. vereeniging van commissies
ter leniging van rampen door water
snood." Van deze te Amsterdam ge
vestigde vereeniging zijn thans admi
nistrateuren de heeren mr. J. A. Sillem,
voorzitter mr. K. J. Philips, secretaris
S. P, van Eeghen, penningmeester
mr. R. van Rees en mr. W. S. J, van
Waterschoot van der Gracht.
De heer v. Eeghen, die ons omtrent
het fonds welwillend inlichtte, deelde
ons mede dat jaren geleden van de in
gekomen giften eenige duizenden over
bleven, die natuurlijk rentegevend wer
den belegd. Bij den watersnood van
1876 werd nogmaals een beroep op den
weldadigheidszin van het Nederlandsche
volk gedaan en er kwamen weder be
langrijke giften. Uit het toen gebleven
saldo konden herhaaldelijk administra
teuren hulp verschaffen, o.a. in 1898
en 1902 in Overijselin 1903 op Mar
ken en in 1904 bij de overstrooming
van den Ketel-polder.
„Ook thans," zeide de heer v. Eeghen
verkeert het fonds nog in een toestand
dat het vooreerst voldoende helpen kan;
keren achterhoek van den winkel kwam
en hemzelven met den nieuwsgierigen
en gelukwenschenden buurman dreef om
te zien, wat er gaande was. In den aan
den winkel aansluitenden kelder, waar
kruiderijen en natte waren in groote
kisten en vaten bewaard werden, trof
hem een gezicht, dat hem bijna in een
zoutpilaar veranderde, terwijl zijn erger
nis nog vermeerderd werd omdat zijn
gelukwenschende buurman er getuige
van was.
Zijn bediende en zijne dochter hadden
zich bezig gehouden met stroop af te
tappen en het oogenblik, waarin
meenden onbewaakt te zijn, voor gunstig
gehouden om elkander over hunne ho
pelooze liefde te troosten. De minnaar
had zich met den trechter in de hand
van de stelling naar haar voorover
gebogen en daarbij niet opgelet dat de
bruine vloeistof niet in den daarvoor
bestemden pot, maar door den trechter
op zijn borst vloeide. Op zijn steeds
dieper nederbuigen en haar zucht om
hem naderbij te komen, waren ten
laatste kussen en omarmingen gevolgd
Daardoor begon de stelling, waarop
Maxi stond, te wankelen en viel met
luid gedruiBch omvoor de blikken vau
te meer nu pas van H. M. de Koningin
de mide gift inkwam van f 15,000.
Wij hebben dadelijk nadat de be
richten uit Zeeland tot ons kwamen
aan den Commissaris der Koningin in
die provincie gevraagd of hulp noodig
was. Deze raadde ons, ons in verbin
ding te stellen met de burgemeesters
der geteisterde gemeenten en telegra-
phisch heb ik thans tal van aanvragen
om hulp verkregen. De meeste hulp
is gevraagd door de burgemeesters van
Rilland, Hontenisse en Vlissingen
andere burgemeesters vroegen mindere
"ragen, weer anderen antwoordden
dat de liefdadigheid van particulieren
uit de omgeving voldoende kon heeten.
Kortom, wij weten nu ongeveer wat
gevraagd wordt.
Maar op dit oogenblik achten wjj
het onnoodig dat zich commissies vor
men om gelden voor ons fonds bijeen
te brengen. Mócht later ons fonds on
voldoende bljjken om aan de recht
matige aanvragen tot steun te voldoen,
dan zullen wij als administrateuren niet
aarzelen een beroep op onze landge-
nooten te doen." („Hbld.")
Afschaffing dar tienden.
Een wetsontwerp is bij de Tweede
Kamer ingediend tot afschaffing dèr
tienden. Blijkens de memorie van toe
lichting is tot dezen maatregel overge
gaan, dank zij het Nederlandsohe land-
bouw-comité, dat hiertoe, door de op
richting van eene commissie. Tiendrecht"
het initiatief nam en aan de regeering
aanbood, het door deze commissie op
gemaakte verslag met bij lagen, waar
onder een door de oommissie bewerkt
ontwerp van wet met toelichtende me
morie, waarvan, uitvoerig en volledig,
de ingewikkelde en moeilijke materie
was geregeld. De regéering brengt hier
voor hulde aan het comité. Zij vereenigt
zich geheel met de hoofdbeginselen,
waarvan de commissie is uitgegaan,
hierop neerkomend geljktjjdige af
schaffing van alle tiendplichtigheid,
toekenning door den staat van eene
schadeloosstelling aan de heffers en ves
tiging ten behoeve van den staat van
eene tiendrente op de van tiendplicht
ontlaste gronden. Mitsdien is èn de
door de commissie voorgestelde regeling
èn de door haar gegeven toelichting in
hoofdzaak overgenomen, edooh met wijzi
ging van de bepalingen omtrent de
schadeloosstelling en de tiendrente.
Wat de artikelen van het wetsont
werp betreft, betoogt de regeering, dat
de tiendrechten niet overgaaan op den
staat, maar vervallen, opgeheven wor
den. Zij stelt zich daarbij echter aan
sprakelijk voor de door de tiendheffers
te lijden geldelijke schade.
den woedenden kramer vertoonde zich
thans op de witte winkelvoorschoot vau
Philomena het borstbeeld van Maxi met
litographiscbe getrouwheid afgedrukt.
Niet minder opgewonden en entsteld,
maar door eene geheel andere oorzaak,
was Lenz. Had hij het bevel van het
gerecht reeds onwillig opgevolgd, zijne
gevoeligheid was nog grooter geworden,
omdat hij nu niet alleen alle bekenden
onder de oogen treden, maar ook telkens
bjj elke schrede hooren zou, welke
verandering er in Nannei's lot was ge
komen. De weinige dagen, die hij van
haar gescheiden was, en zijn eigen
ongelukkig lot waren voldoende geweest
om zich helder bewust te zijn, dat hij
liefde voor haar koesterde. Nu was het
hem opeens duidelijk geworden, dat hjj
haar, zoolang hij haar kende, steeds had
liefgehad, dat, mochten zij wei eens
twist met elkander gehad hebben, dit
eenvoudig hieraan toe te schrjjven was,
dat zj naar zijne gedachten ook hem
genegen was, maar dat de hoogmoedige
en minachtige manier, waarop zij hem
meestal behandeld had, hem aan hara
ware gezindheid ten zjnen opzichte
weder had doen twijfelen.
t Wtirdt vzrïolycl.)