IDEN.
Lsje
f
Zaterdag
10 ülaart.
Se twee Verschoppelingen.
Gemeentebestuur.
FEUILLETON.
44e Jaargang,
ijzen.
Lsje
Land- en Tuinbouw.
Nob 59.
IHOUDEN van
van BALAN-
NINGEN, enz.
IMISSE,
d Boekhouder,
hoek Schelde
lURG.
[lIJDAG van 1
de 13, VLIë-
e G 1 (boven).
:h te vervoegen
ivonda na 7 oren.
VLIS
SCHE COURANT
Prijs per drie maanden L8Q, jSfaneo jpsï ^osk 1.50.
Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bij alle Boek
handelaren Postdirecteuren of rechtstreeks bij den Uitgever
F. VAN DE VELDE Jr., Kleine Markt, I. 187-
ADVEK'TENTIËÏÏ: vaa 14 regels ƒ0.40. Voor eiken regel
meer 10 eent. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing dereelfde
advertentie wordt de prijs slechts tweemaal berekend. Groote letters
<sn cliché's naar plaatsruimte.
Verschijnt dagelijks, uitgezonderd op Zon- en feestdagen.
Telephdomiuiiimer 10.
Abonnements-Advertentiën op zeer voordeellge voorwaarden.
1-SCtiSLöS.
n. 3,23 g) en 6,10 o)
m. 3,50 g) en 6,40
a) en 4,45
28 en 6,10 c) f)
ta het vertrek van
n. Neuzen vm. 8,30
Borsaele en Neuzen
Borsaele en Neuzen
van 13 April tot
DRANKWET.
Burg. en Weth. van Vlissingen
gelet op art. 12 der Drankwet;
doen te weten
dat bij hen is ingekomen een verzoek
(in afschrift) gericht aan Gedep. Staten
dezer provincie van J. SMITS, om ver
gunning tot verkoop van sterken drank
in het klein, uitsluitend aan logeergas
ten en zulks in perceel C 54, gelegen
aan de Breestraat alhier
dat vanaf heden gedurende veertien
dagen schriftelijke bezwaren tegen het
eventueel verleenen der gevraagde ver
gunning kunnen worden ingebracht bij
Burg. en Weth. voornoemd.
Vlissingen, 9 Maart 1906.
Burg en Weth. voornoemd,
VAN DOORN VAN KOUDEKERKE.
De Secretaris,
WITTEVEEN.
Het Arbeidscontract.
In tal van artikelen wordt het ont-
werp-arbeidscontract besproken en reeds
gaven wij het oordeel van sommige
bladen over het contract in zijn geheel,
weer. Thans willen wij melding maken
van een opmerking van den bekenden
rechtsgeleerde, mr. Z. van den Bergh,
die in het „Hbl." een artikel heeft ge
schreven, omdat in het wetsontwerp
over staking noch uitsluiting wordt
gesproken.
De schrijver stelt allereerst de vraag
„doet de werkman die staakt het con
tract eindigen?"
Waar zal de rechter een richtsnoer
vinden voor zijn antwoord Het ont
werp zegt wel, dat ieder der partijen
het contract kan doen eindigen, doch
of staking een wijze van beëindiging
is, zegt het niet. In de gewisselde
stukken vindt men evenmin eenig hou
vast. Zal het nog gegeven worden bij
de beraadslaging? Maar aan dat soort
houvast plegen zich do meest strijdige
meeningen vast te houden.
Ik voor mij zou aldus willen rede
neeren. Het neerleggen van den arbeid
kan met zeer verschillende bedoelingen
geschieden. Loopt iemand uit den dienst
weg, zonder meer, dan is dat een be
ëindiging. Doch legt iemand het werk
neer, duidelijk te kennen gevend, dat
hij staakt, d. w. z. dat hij geen beëin
diging van hst contract wil, doch schor
sing dan mag m. i. een beëindiging
niet worden ondersteld,
Doch niet zonder grond kan daarop
geantwoord worden: de man wil schor
sing van het contract, doch de wet kent
die niet. Die wilsuiting kan dus geen
rechtsgevolg hebben en derhalve moet
men zich wel houden aan de daad het
(Een Noord-Beiersche vertelling.)
neerleggen van den arbeid. Die daad is
een beëindiging metterdaad.
En, het is waar, in dezen zin is in
Frankrijk' beslist door het hoogste
rechtscollege op 18 Maart 1902.
Hier is dus reeds dadelijk een punt,
dat regeling vereisoht. Beschouwt de
wet een staking als beëindiging, dan
miskent zij m. i. het wezen der staking
dan breekt zij den band dien de werk
man nog niet wenscht te breken. Mij
dunkt, een der verkeerdste dingen die
de wet kan doen. Wat zij ook regele
in het arbeidscontract, allerminst is het
haar taak den band tussehen partgen
te verbreken, zoolang deze het zelf nog
niet wenschen. De praktijk leert het
immers dagelijks, dat de patroons zich
bij den stakingstoestand eenigen tijd
neerleggen. Ik herinner b.v. aan de
publicaties uit haast alle groote stakin
gen der laatBte jaren, waarin de patroons
bekend maakten, dat de arbeiders die
niet vóór zeker uur het werk hervatten,
zouden ontslagen zijn.
De wet zal dan moeten zeggen wat
de gevolgen zijn der staking, of ze een
beëindiging is of niet. Is ze het wel,
dan is de band verbroken niet alleen,
doch is ook de werkman de schadever
goeding verschuldigd wegens het niet
in-acht-nemen van den opzeggenstermijn.
In een tweede artikel zegt mr. van
den Bergh staking en uitsluiting niet
te willen beschouwen als analoog met
een willekeurige verbreking der dienst
betrekking. De schadevergoeding bier-
tegen bedreigd, kan men niet overbren
gen op het geval van staking, die toch
een poging is om een breuk te voor
komen. Daar is te minder reden voor,
omdat de verbreking van de dienstbe
trekking, zonder den opzeggingstermijn
in acht te nemen, van de zijde des
arbeiders gewoonlijk een voordeel zal
beoogen, het vinden van een voordeeli-
ger plaats terwijl de staking al da
delijk begint met de opoffering van zijn
loon te vorderen. Een serieuze staking
eischt vanzelf groote offers van den
werkman geheel anders dan bij het
wegloopen uit den dienst. Mits natuur-
ijjk de staking niet voor zulk wegloopen
een voorwendsel worde. Daarom vraagt
schr. zich af of het niet doeltreffend
zou zijn te bepalen, dat bij ontslag
wegens staking, geen schadevergoeding
door den arbeider is verschuldigd, mits
hij niet voor anderen werke gedurende
den termijn die als opzeggingstermijn
voor hem gold. In den regei zal een
staking die op ontslag uitloopt hem toch
reeds gevoelig treffen. Ook zal dan de
vraag moeten overwogen worden of geen
uitzondering moet worden gemaakt voor
een staking om redenen omgaande hui
ten de varhouding tussehen patroon en
werkman.
Schr. meent, dat de wet zal moeten
vaststellen, wanneer de patroon den
stakingstoestand aanvaardt om dit als
schorsing der arbeidsovereenkomst te
beschouwen. Dan moet schadevergoe
ding uitgesloten zijn. Ten slotte wil
schr., dat alle aanspraak op schadever
goeding vervalt, als partijen zich ten
slotte verzoenen.
27.)
Die gedachte vervulde haar hart met
onuitsprekelijken weemoed, te inniger
omdat zij ook op het punt stond een
tocht te ondernemen, waarvan het doel
en de richting haar even onbekend
waren als de armen, wien evenzeer het
geluk geen rustplaats geschonken had
onder het gras aan hare voeten.
Zij zat, tot zij uitgeweend had, in het
hoogopgesehoten gras, plukte eenige van
de nog spaarzaam aan den struik bloei
ende rozen en vlocht toen een krans,
dien zij in de takken hing.
Zij telde de slagen niet, die elk kwar-
tieruurs van den toren klonken zij had
toch niets meer te verzuimen. Nog vroeg
genoeg kon zij aan het naastbij gel egen
station komen en van daar in de hoofd
stad, is welker mensehenstroom zij
Verslagen rekerksmers.
De commissie, belast geweest met het
onderzoek van de verslagen der Alge-
meene Rekenkamers in Nederland en
Ned.-Indië over 1903, heeft daaromtrent
rapport uitgebracht. Zij sluit zich aan
bij de waardeering door haar voorgang
sters uitgesproken voor de zorg door de
beide hooge colleges aan hun belangrij
ken arbeid besteed en vestigt op de
hierna genoemde punten de aandacht
der Kamer.
Door de Kamer waren de gronden
uiteengezet, waarop zij meent, dat de
„gelden door den heer Carnegie voor
het Hof van Arbitrage geschonken" niet
in de consignatiekas moeten blijven,
maar afzonderlijk belegd behooren te
worden.
I Deze gronden bestaan hoofdzakelijk
hierin, dat, wanneer de Staat tot dek
king van kasbehoeften geld opneemt bij
de Nederlandsehe Bank, hij het meeren-
deel der rente, die hom dit kost, als
deelgerechtigde in de winsten der Bank
terugkrijgt, hetgeen niet het geval is,
wanneer hij voor dat doel de gelden
der consignatiekas benuttigt. De toeu-
malige minister van financiën stelde daar
tegenover dat eensdeels de Nederland-
sche Bank niet in staat of niet bereid
zou kunnen zijn om schatkistpromessen
in disconto te nemen, anderdeels beleg
ging op prolongatie of door het geld in
deposito te geven eigenaardige risico's
met zich brengt. „Deze beide overwe
gingen deden er den u. mister de voor
keur aan geven het Carnegie-geld al
thans voorloopig in de consignatiekas te
laten".
De Commissie kan noch het eene,
noch het andere bezwaar zeer gewichtig
noemen en zou zich in dit geschil eerder
aan de zijde der Rekenkamer plaatsen.
Het katholieke partijprogram.
In het katholieke orgaan „De Gelder-
'j lander" wordt de reeds vroeger meer-
I malen opgeworpen vraag behandeld, of
de katholieken wel een program heb
I ben, bindend voor allen die tot de
katholieke staatspartij willen gerekend
worden.
Men zal zich herinneren, dat den
20en October 1896 door de toenmalige
katholieke Kamerclub aan haar katho
lieke landgenooten een soort van mani
fest werd gericht, gevolgd door een
program van zeven paragrafen en een
slotverklaring, welk program, naar zij
in het manifest mededeelde, door „de
katholieke leden der Tweede Karper
vastgesteld en aanvaard" was.
Daarop is gevolgd de bekende ver
gadering van vertegenwoordigers van
katholieke kiesvereenigingen in den
lande, te Utrecht, waar na een rede
van dr. Schaepman het geheele program
werd geacclameerd, zooals het door de
katholieke leden der Tweede Kamer was
„vastgesteld en aanvaard", zonder
dat er van een eigenljjke behandeling
en stemming sprake was.
Aan den vorm is daardoor... min of
meer... voldaan, zegt de schrijver in
„De Gelderlander". Of haar program
daarmee echter in de oogen der toen
malige Kamerciub zelve een program
der katholieke staatspartij is geworden,
mag twijfelachtig heeten met het oog
op het feit, dat de in 1897 bij den
Amsterdamsehen uitgever Yan Langen-
buysen verschenen editie ervan, die als
„de" authentieke wordt beschouwd, nog
altijd als titel droeg„Program der
katholieke leden van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal".
Streng verbindend voor de leden der
katholieke staatspartij kan het pro
gram ook bezwaarlijk geacht worden,
waar degenen, voor wie het dan toch
op de eerste plaats als zoodanig moest
gelden, nl. de katholieke leden der
Tweede Kamer zelven, er nog al vrij
moedig mee omspringen.
Immers, het is zoo weinig precies,
daf sommige katholieke Kamerleden
vóór den leerplicht, anderen leden er
tegen, sommigen vóór den persoonlijken
dienstplicht, anderen er tegen konden
stemmen, allen in getrouwheid aan het
zelfde program.
En dan zwijgen we nog van de prac
tiBche onbruikbaarheid van het program
door de leemten, die het laat. Over het
groote vraagstuk b.v., dat de tegen
woordige wetgevende periode zal be-
haersehen het kiesrecht vraagstuk, rept
het met geen enkel woord.
In Maart 1901 verscheen vanwege
de toenmalige katholieke leden der
Tweede Kamer, een uit vier punten
bestaande „nadere verklaring", eigen
lijk een aanvulling van het program
van 1896.
Deze nadere verklaring nu merkt
de schrijver op is nooit door gede
legeerden der katholieke kiesvereeni
gingen bekrachtigd geworden.
ziehzelve en hare treurige geschiedenis
wilde verbergen. Hoe dat geschieden
kon en zou, was de gedachte die haar
toen bezig hield eigenlijk was het
geen gedachte, maar slechts een over
vloed van gedachten, die als draden van
een verward net elkander kruisten.
De koster ging weder voorbij zonder
op haar te letten hij ging op den toren
om de middagklok te luiden. Toen de
tonen uitgestorven waren en de man
terugkwam, schrikte zij uit haar gepeins
op en wilde ongemerkt vertrekken. Toch
was zij gedwongen nog te blijven, want
de koster bleef buiten, dicht onder den
kerkmuur staan, en hoezeer hem de
middagsoep te huis uitlokken mocht,
scheen toch dat, wat hem dwong te
blijven, nog meer aantrekkingskracht
uit te oefenen.
Het was het gesprek van een man,
dien hij ontmoette, hetwelk zoo dicht
bij Nannei gevoerd werd dat zij ieder
woord moest verstaan. Die man vertelde
alles wat sedert hare vlucht op den
Kogelhof voorgevallen was.
Half overeind luisterde zij steeds
scherper zij wist niet of zij droomde,
of buiten een waanzinnige een sprookje
vertelde. De oude Kogelboer, bij wien
Da tweeda Vredesconferentie.
De „Avondpost" handhaaft haar be
richt, „dat er ernstig sprake van is.
dat dezen zomer de tweede Vredescon
ferentie te 's Oravenhage wordt gehou
den." Het blad merkt op, dat het niet
gesproken heeft van een „vasten vorm
van bestaande plannen, gelijk de „Köln
Ztg." beweerde.
Over de voorbereiding van de plannen
zijn aan de „Avondpost" nadere bij
zonderheden bekend, maar die wil het
blad voorloopig nog niet publiceeren
De stranding van de „Ivertsen."
Men schrijft aan de „O. H. Ct."
Op 29 Maart a.s. zullen voor de
rechtbank te Alkmaar twee processen
aanvangen tegen den staat der Neder
zij zoo lang gediend had, bij wien zij
eigenlijk groot was geworden, die steeds
zoo goed voor haar geweest was, die
zcu niet meer onder de levenden zijn en
de schoone Kogelhof in vreemde handen
komen 1 Lenz, die met al zijn woestheid
toch een door en door goede jongen was,
moest uit het huis, dat hg reeds als het
zijne beschouwd had, evenals zij verdre
ven zijn en ook evenals zij met een vlek
aangewreven worden, die door niets,
niets kon uitgewischt worden. Het was
in het eerste oogenblik even verschrik
kelijk als onbegrijpelijk voor haar. Wat
zou er van den verbannen knaap worden,
die, al mocht hij een flinke arbeider zijn,
die zich steeds als heer beschouwd eu
gevoeld had, nu toch als knecht met
zijne handen den kost rnoeBt gaan ver
dienen.
Alsof hij hare gedachten raadde, ging
de verteller aan den anderen kant der
muur voort„Eigenlijk is het voor dien
Lenz heel goed de trotsche knaap moet
ook maar leeren wat het is zelf te wer
ken en geld te verdienen. Hij kan er
nu dadelijk ernstig de proef van nemen
hij moet toch op onder de soldaten, want
van een remplajant komt toch niets.
Daar zal hg geen vette brokken eten.
als hg namelgk niet flink wat loon krggt,
maar ik geloof niet dat de kramer hem
veel geven zaldie heet niet voor niet
„Raaf en Gier".
„Waar is Lenz nu?" klonk de stem
van den koster hierop en de verteller
antwoordde
„Waar zou hg zgn Ze zeggen dat
I hg het huis uit en de wgde wereld
ingegaan is. Hg heeft van zgn dooden
I vader afscheid genomen en hem om
vergeving gebeden dat hg niet bg de
I begrafenis kon zgn het was hem
onmogelgk de menschen nog eens onder
I de oogen te komen. Hg zal nu wel op
i den weg naar München zgn."
j De mannen namen afscheid van elkan
j der on spoedig weerklonken hunne voet
stappen inde eenzame dorpstraat. Nannei
luisterde tot het laatste geluid gehoord
was en toen haalde zg, op hare knieën
liggende, een pakje uit haar zak, dat
eenig in eene oude courant gewikkeld
geld bevatte, een aardig sommetje, dat
voor de vlgt en spaarzaamheid van het
meisje schitterend getuigde. Spoedig was
i het geld gedeeld, het blad in tweeën
gescheurd en elke helft van het geld
afzonderlgk in het papier gewikkeld.
Nannei had een besluit genomen,.
landen tot opvordering van hulploon
ter zake van het verleenen van bgstand
aan het op onze eigen kust gestrande
pantserschip, de „Evertsen." De vorde
ringen wegens hulploon zgn zaken van
koophandel, waarin aan de eischende
partg zgn eisch slechts bg hooge uit
zondering wordt ontzegd en waarbg
krachtens de wet aan de eischende parg,
behalve het eigenlgke hulploon, 6 pet.
handelsrente wordt vergoed. Verkrggt
de eischende partg menigmaal niet wat
j in der minne vroeg, deze rentevoet
en de bepaling der wet dat de huip
en bergloonen in geval van verschil
door den rechter worden begroot, zoo
dat de proceskosten geheel ten laste van
de gedaagde partg komen, maakt helpers
en bergers in den regel minder af-
keerig van procedeeren, dan de doorsnee-
Nederlander, ingevolge onze gebrekkige
wetgeving meestal is. Wg vernamen
met genoegen, dat een der eischende
partgen den rechtsbgstand heeft inge
roepen van een der leden van de Haar-
lemsche balie. Wg kunnen niet beoor-
deelen of de vorderingen der twee
eischende partgen, waarvan eene is de
bekende bergingsmaatschappg dér firma
Zur Mühien zoo overdreven waren, dat
het departement van marine er niet aan
kon denken, ze buiten den rechter om
te voldoen, doeh wg betreuren het,
dat deze voor het gevoel van eigen
waarde voor ons volk zoo kwetsende
igelegenheid, thans in alle hare be
treurenswaardige bgzonderheden weder
voor 't voetlicht zal komen. Een meer
verheffend schouwspel ware het geweest,
wanneer beide parigen helpers en de
partement, 's lands belang vóór eigen
financieel voordeel of departementaal
prestige stellende, in een minnelgke
schikking tot elkander hadden kunnen
komen.
De Amsterdamsche gemeenteraad ver
wierp met 19 tegen 18 stemmen een
voorstelYan den Bergh c.s. om een
commissie van 5 raadsleden te benoe
men tot onderzoek van de middelen om
werkloozen te steunen. Vooraf was
een amendementTak verworpen om
f 10.000 uit de gemeentekas ter be
schikking van die commissie te stellen.
Chllisalpeter In den tuinbouw.
„Wanneer het er op aankomt om aan
onze cultuurplanten op een gegeven
moment een meer of minder groote
hoeveelheid dadelgk opneembare stikstof
toe te dienen, laat de stalmest ons in
den steek en moeten wg naar andere
stikstofbronnen omzien. In dit geval
komt in de eerste plaats in aanmerking
het Chiliealpeter". Aldus de heeren D.
R. en H. J. Mansholt in hun bekend
geschrift „De stikstofvoeding der land
bouwgewassen."
Deze zaak, niet minder voor den tuin-
Thans, nu zg den dood van den Ko
gelboer gehoord had, mocht zg de streek
niet verlaten, zonder met een dankbaar
en treurend hart de lgkbaar te volgen
thans was zg gedwongen eenige dagen
te big ven en huisvesting bg haar pleeg
vader te zoeken. Toen zg de hut van
Pecbler verliet, waB haar hart nog vol
boosheid op Lenz van den Kogelhof
thans waren alle sporen daarvan ver
dwenen thans was alles vergeten en
vergeven, thans was hg ook arm en.
ongelukkig evenals zg.
Het liefst zou zg hem zelve gezegd
hebben dat zg niet meer boos op hem
was, maar zg gevoelde ook dadelgk dat
dit niet passen zou. Yoor haar was,
zooals zg het haar pleegvader gezegd
had, Lenz niet meer op de wereld
hg behoefde dus ook niet te vernemen
wat zg van hem dacht, het zou hem
toch onverschillig gelaten hebben. Maar
als ze iets voor hem doen kon om hem
vooreerst uit de verlegenheid te helpen,
deed zg daar zeker geen kwaad aan.
Wordt vervolgd