Willem ie Mei.
22 November.
Mo» 275.
43e Jaargang.
!§05u
Woensdag
Binnenlandsclie Berichten
FEUILLETON.
uinsimsciif: codran
Prijs per drie maanden I=30„ fesaoo É|- posi 1.50.
Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert, zich bij alle Boek
handelaren, Postdirecteuren of rechtstreeks bij den Uitga ver
F. VAN DE VELDE Jr., Kleine Markt, I. 187-
ADVERTENTIËN: van 1—4 regels 0.4®. Voor eiken regel
meer 10 cent. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde
advertentie wordt de prijs slechts twee maal berekend. Groote letters
en cliché's naar plaatsruimte.
Verschynt dagelijks, uitgezonderd op Zon- en feestdagen.
Tweedi Kamer.
Aan de memorie van antwoord op
het voorloopig verslag der Staatsbe-
grooting voor 1906, is het volgende
ontleend
Over de vraag, of het vorige kabinet
na den afloop der verkiezingen wel
ontslag heeft gevraagd, behoeft geen
twijfel te bestaan dit is inderdaad op
1 Juli 1905 geschied.
Het optreden van het tegenwoordig
Kabinet is reeds een bewijs, dat dit
de ontslagaanvrage van het afgetreden
ministerie gerechtvaardigd acht.
Tengevolge van het verzoek om ont
slag rees de vraag, hoe de crisis ware
op te lossen. Bij de beoordeeling van
de wijze, waarop zulks geschied is, mag
niet worden voorbijgezien, dat het be
staan in het parlement van slechts twee
groote politieke partijen, zoowel in
Nederland als elders, reeds lang tot het
verleden behoort, en dat dientengevolge
een constitutioneele oplossing in de be
teekenis, vroeger daaraan gehecht, niet
meer mogelijk is. Dat het in deze om
standigheden veel moeilijker is tot een
gezonde oplossing te geraken, behoeft
geen betoog. Liet zich die moeilijkheid
ook ditmaal zeer gevoelen, wel was er
een aanwijzing omtrent de richting,
waarin de oplossing moest worden be
proefd. Want op de wijze van oplossen
der crisis kon niet buiten invloed blij
ven de omstandigheid, dat de verkiezin
gen de linkerzijde zoodanig hadden ver
sterkt, dat de krachtige meerderheid,
waarover de gecoaliseerde rechterzijde
beschikte, tot een, zij het ook niet aan
zienlijke, minderheid was geworden.
De regeering nu sluit zich aan bij
hetgeen door „de meeste leden* in het
voorloopig verslag werd verklaard, dat
de aanvaarding door den kabinetsforma
teur van de hem gegeven opdracht
gerechtvaardigd was.
Betoogd wordt vervolgens, dat een
„cabinet d'affaires" in de gegeven om
standigheden minder gewenscht was, dat
gestreefd is naar de samenstelling van
een kabinet, waarin zooveel mogelijk
de verschillende nuances der vrijzinnige
richting vertegenwoordigd zouden zijn
en dat de ministers homogeen zijn zoo
omtrent de richting als den inhoud van
hei program, dat den grondslag vormt
van hun samenwerking en in de Troon
rede is ontwikkeld.
De regeering sluit zich aan bij het
gevoelen dat een gedaehtenwisseling
omtrent hetgeen aan de opdracht tot
kabinetsformatie is voorafgegaan, niet
boven bedenking is te achten, omdat
uien daarmede zou komen op een ge
bied, dat aan de Kroon is voorbehouden.
Dat de meerderheid van het Neder-
landsche volk de door de regeering be
oogde herziening van art. 80 der Grond
wet wenscht, is zeker niet voor wis
door K. D. VAN OLDEPADE.
15.)
En onderwijl ze zoo vouwdeen knoopte,
dacht ze dat het toch wel aardig zou
zijn als meneer Horsebreeker den avond
hier kwam doorbrengen. Hij was nu wel
in geen drie weken bij hen aan huis
geweest en, zooals men zei, in den
laatsten tijd dikwijls heele dagen afwezig
zonder-dat men wist waar hij was, doch
hij zou nu toch wel thuis zijn. Boven
dien had hij van den secretaris der
Spoorweg-Maatschappij „Vooruit" een
uitnoodiging gekregen om in hare ver
gadering op "Woensdag den 5 December,
des middags te half twee ure verslag
van zijne bevinding te doen.
Uit dit weinige blijkt, dat men hem
niet ontslagen had uit den dienst der
maatschappij. De heer Horsebreeker
kunstig bewijs vatbaar. Maar voor een
ontkennende beantwoording der vraag
bestaat volgens de regeering stellig
geen grond. Bedenkt men, hoe de on
volmaaktheid en gebrekkigheid van
genoemd artikel door de meest gezag
hebbende vertegenwoordigers van allo
partijen, dikwijls in zeer krasse termen
is uitgesproken, dan is de conclusie niet
te gewaagd, dat slechts een minderheid
de grondwettelijke bepaling waarom het
hier gaat, in beöbherming neemt. Her
ziening der bepaling in den geest van
vervanging der thans daarin opgenomen
formule, door een anderë beperkende
formule schijnt vrij wel uitgesloten.
Wil men de gebrekkige formule niet
langer handhaven, dan dringt zich toe
kenning van vrijheid aan den wetgever
als vanzelf op den voorgrond.
Het Kabinet blijft zich dan ook
vleien een meerderheid voor dat voor
stel in de Staten-Generaal te zullen
aantreffen. Dat de buitengewone meer
derheid van s/a der leden niet vei-
eischt wordt voor de goedkeuring van
het voorstel in eerste lezing, werd reeds
in het voorloopig verslag zelf geeon
stateerd. Wanneer de gewone meerder
heid in beide Kamers zich voor de
herziening zal hebben verklaard, zal
het Nederlandsche volk voor zoover
het kiesgerechtigd is, in de gelegenheid
worden gesteld zich uit te spreken en
zal eerst kunnen blijken of zieh een
meerderheid als bij art. 195 der Grond
wet gevorderd wordt, daarmede kan
vereenigen.
Een volledige regeling van het
eedsvraagstuk voor te stellen ligt niet
in het voornemen der regeering. Wel
zal de regeling van het onderdeel van
het vraagstuk, de eedsaflegging in
het burgerlijk geding, bij de verdere
behandeling van het ontwerp van wet
tot wijziging van het bewijsrecht in
burgerlijke zaken ter hand genomen
moeten worden en zulks op het voet
spoor der Staatscommissie, wier voor
stellen op dit punt de vorige regeering
aanvankelijk bezwaar had over te ne
men.
Aan de vraag, of het niet wensche
lijk is, het aantal eeden, krachtens
wettelijk voorschrift gevorderd, te ver
minderen, zal reeds daarbij voorzeker
aandacht worden geschonken.
De regeering is te zeer overtuigd
van de groote beteekenis
van eenwekelijkschen rus
dag voor het godsdienstig, zedelijk eu
maatschappelijk volksleven dan dat zij
zou nalaten aan deze aangelegenheid
haar bijzondere aandacht te schenken,
doch een meer stellige verzekering om
trent haar voornemens kan zij op dit
oogenblik niet geven.
De stallen op Het Loo.
Iu de memorie van antwoord op het
Ie hoofdstuk der Staatsbegrooting voor
1906 leest men
evenwel had aan het bestuur dier
maatschappij kennis gegeven, dat hij
tegen den löden December zijn ontslag
nam en dat hij gaarne vóór dien tijd
de uitkomsten van zijn voorloopig on
derzoek wilde kenbaar maken. En hij
was er geweest. De dokter zelf, die er
slechts eenige «ogenblikken vertoeven
kon, had den voorzitter, den zoogenaam-
den „Baas Rozijntje" eene rede hooren
uitspreken waarin de verdiensten van
den kundigen ingenieur, den heer Hor
sebreeker, niet weinig in de hoogte
waren gestoken. Horsebreeker zelf had
hij evenwel slechts uit de verte met de
hand gegroetmaar niet te spreken
kunnen krijgen. Hij had hem anders
wel eens gevraagd hoe het toch kwam
dat ze hem tegenwoordig niet meer aan
huis zagen.
„Hij is er dus geweest" mompelde
mevrouw Pectorale, „en hij zal nu wel
in zijn kosthuis zijn 1 Wat zou dat grap
pig zijn als mijn man zeggen kou
„Oom, dat is nu meneer Horsebreeker
de ingenieur, die bij u voor looper bij
de telegraaf gespeeld heeft 1 Meneer
Horsebreeker, ik heb u de eer voor ta.
stellen den heer Jan Abeling, koren-
kooper te Hamelhorst en mijn oom, en
Telepli joirnrammei* 10.
„Hoewel de stallen op Het Loo zeer
gebrekkig zijn en de huisvesting van
het stalpersoneel dringend verbetering
eischt, bestaat tegen eenig uitstel der
bouwplannen geen overwegend bezwaar.
Dat uitstel zal aan do regeering de
gelegenheid geven, het reeds vroeger
opgemaakte plan te onderwerpen aan
nader onderzoek, hetwelk door haar te
meer wenschelijk wordt geoordeeld, nu
in de Kamer betwijfeld wordt, of het
we! noodig is voor dit doel het geraamde
bedrag uit te geven."
Artikei 4 van het Hoofdstuk is van
de ontwerp-begrooting afgevoerd en
het hoofdstuk met f 190,000 (den eersten
termijn) verminderd.
Abonneïiieiits-Advei'tentiën op zeer voordeelige voorwaarden.
Br.
Kuyper en het politiek
anti-papisme.
De kentering in dr. Kuypers
kundige opvattingen, die hem het anti
papisme, waarmede hij zijn loopbaan
begon, deed loslaten, wordt door de
„Stand." aldus beschreven
Dr. Kuyper was in zijn eerste op
treden beslist tegen Rome gekant. Zijn
eerste meeleven in de politiek dagtee-
kende van de dagen der April-beweging,
die in geheel den kring waarin hij was
opgevoed, als de groote triomf op het
liberalisme gevierd en herdacht werd.
Ons blad in zijn drie eerste jaar
gangen gaf in dit opzicht geen onzeker
geluid. Onze oppositie tegen Rome was
fel en onverzoenlijk. Daarop is vaak
gewezen, om dr. K. tegen zichzelf en
tegen zijn bondgenooten uit te spelen.
Toen dit spel in de Kamer begon,
heeft dr. K. als minister geweigerd op
wat hij toen zijn „oude plunje" noemde,
in te gaan niet gelijk men het duidde,
om den strijd te ontwijken, want hij
voegde er uitdrukkelijk bij, dat hij 't
debat op zou nemen over alles wat hij
sedert 1874 in de Kamer had gezegd,
doch wel om uit het Kamerdebat te
weren wat van geheel persoonlijken
aard was.
Deze zienswijze van dr. K. heeft toen
in 1875 vanzelf, en bijna met nood
zakelijkheid, tot eene botsing met Groen
geleid. Hij meende aan zijn anti-papis-
me te moeten vasthouden. Groen keurde
dit af, en overtuigde hem van beter.
Het verschil van gevoelen spitste zich
toen naar aanleiding van het „vernageld
kanon". Gelijk men zich herinnert, had
Groen, toen zijn plan de campagne ten
opzichte van wijziging der lager-onder-
wijswet mislukt was, den eisch voor-
opgeschoven, dat art. 194 der Grondwet
zelf moest worden aangetast, en dat
van elke zwakkere poging voorgoed
moest worden afgezien. Tot zijn teleur
stelling echter weigerde de roomsehe
pers hem op dit spoor te volgen. Met
kracht bestreed zij dit zijn denkbeeld
en liet duidelijk doorschemeren, dat,
ging Groen op die lijn door, samen
werking was afgesneden. Dit plaatste
Groen voor het dilemma, om öf dat
nieuwe plan de campagne te laten varen'
óf voortaan alleen te steunen op de
protestantsche orthodoxie. Toen hier nu
bijkwam, dat de oude heer Voorhoeve
met zijn Bond blijkbaar Groen niet be
grepen had en depositie in elk opzicht on
houdbaar werd, nam Groen het kloeke
besluit te retireeren, en versoheen in
zijn „Ned. Gedachten" de bekende drie
star „Het vernageld kanon."
Die zwenking heeft dr. Kuyper toen
eerst geweigerd mede te maken. Met
den ouden heer Brummelkamp in de
„Bazuin" bleef hij in ons blad den eens
gestelden eisch bepleiten. Maar hij trad
pas op en stond eerst aan het begin
van zijn politieke ontwikkeling Groen
was de bedaagde, ervaren en volleerde
staatsman en kenner der historie van
het staatsrecht. Reeds uit dien hoofde
stonden de partijen volkomen ongelijk.
En toen hierbij nu, door dr. Kuypers
verhuizing naar de Residentie, voor het
eerst de dagelij ksche omgang met Groen
kwam, ia ook hij allengs tot het inzicht
gekomen, dat zijn anti-papistisch stand
punt ondoordacht en niet langer houd
baar was.
Er is alzoo niets van aan, dat dr.
Kuyper tegen Groens anti-papisme in,
de anti revolutionnaire partij te kwader
ure op de paden der coalitie heeft ge
le'd. Het omgekeerde is waar. Dr. K.
heeft juist het omgekeerde gewild, en
is door niemand minder dan door Groen
van Prinsterer van dit bekrompen en
verouderd standpunt afgebracht. Het
was Groens vaste overtuiging gewor
den, dat wie in ons land in den strijd
tegen de revolutie-beginselen alleen op
de protestantsche orthodoxie wil steunen
en de roomschen voor het hoofd stoot,
niet anders doet dan den ondergang van
zijn eigen geloof en den triomf van de
revolutie bezegelen.
Het jaar daarop stierf Groen, op 20
Mei 1876, terwijl dr. Kuyper gevaarlijk
krank in den vreemde vertoefde.Iu 1877
teruggekomen en door Gods goedheid
hersteld, heeft dr. Kuyper toen Groens
testament aanvaard, en dit ten einde
toe, door principieels prijsgeving van
het politiek anti-papisme, trouw en
consequent uitgevoerd.
Benoemingen bij Justitie.
De waarheid vau het oude
dat men het moeilijk ieder naar den
zin kan maken, blijkt wel het best bij
benoemingen. Men denke maar aan de
critiek op de benoemingen in de raden
van voogdij. Voordat de lijst bekend
was kwam blaam van katholieke zijde,
toen de lijst eindelijk in de „Staatscou
rant" stond en men dus wist wie er
benoemd waren, kwam niets dan lof
j van de katholieke pers. Volgde echter
„De Stand." met de opmerking, dat
behalve katholieken geen anderen dan
vrijzinnigen benoemd waren in de gesa
larieerde betrekkingen. Onmiddellijk
echter protest van secretarissen van
zijne dochter Mina mijne nichtWat
zou die Horsebreeker gek opkijken. Hij 1
wist niet, dat de heer Abeling en zij
familie waren, of, ze moesten het hem
bij Koermond gezegd hebben. Hij zou
toch niet boos zijn, dat zij nog zoo weinig 1
in hare betrekking als advocaat voor
hem gedaan had Zij kon toch niet
helpen, dat de kantonrechter, een goed
vriend van den dokter, geen werk scheen
te maken van dat leelijke briefje indertijd
aan Koermond geschreven en haar door
Horsebreeker ter hand gesteld 1 En zoo
lang ze geene zekerheid had, cat die
Briedek, de veearts, de lasteraar was, j
kon ze er eigenlijk niets aan doen. Het
hinderde haar genoeg, dat die goede
juffrouw Koermond nog maar altijd
belasterd werd. En ze moest het erken
nen, het was er na den dag van den
bewusten graanhandel op verslimroerd.
Maar, overwinnen zou ze. Was het
vandaag niet, dan morgen 1"
En onderwijl ze zoo dacht, hield
dokteis koets voor de deur stil en een
oogenblik daarna verschenen dokter en
zijne logeergasten in de kamer. De pakjes
voor de kinderen lagen er nogde
andere waren verdwenen.
Dat gaf een oogenblik van drukte.
Mina Abeling's mond ging ais een
lazarus-klap en geen der vier had ge
hoord, dat er gesche'd was. Juist fluis
terde Anna haren man iu bet oor of ze
Dorus de knecht niet zouden uitzenden
om te vragen of de heer Horsebreeker
lust had den avond bij hen te komen
doorbrengen, toen de meid op de deur
tikte en op het „ja" van dokter binnen
trad en een pakje overreikte onder de
woorden„De groeten van meneer
Horsebreeker. Voor meneer, mevrouw
en de kinderen. Het jongetje van bakker
Koermond heeft het bezorgd 1"
De meid ging heen en het pak werd
terstond geopend. Voor dokter was er
een prachtig microscoop, voor mevrouw
een in fijn hout keurig gesneden werk
doos en voor ieder der kinderen een
boek in. Het portret van Horsebreeker
lag er boven op, en toen men het om
keerde zag men aan den achterkant
eenvoudig geschreven
Willem Horsebreeker aan zijne vrien
den op Sinterklaas
„Die snoeshaan komt me bekend voor 1
Waar kan ik hem meer gezien hebben
riep de heer Abeling. „Zeg, Mien, is
hij eergisteren niet voorbij ons huis
>,u toen we koffie dronken?"
Voogdijraden, die schreven wel degelijk
tot de antirevolutionairen te willen ge
rekend worden. „De Standaard" had
zich dus voor de zoeveelste maal weer
„vergist".
Maar toch, de minister is niet onpar
tijdig geweest, niet alle schakeeringen
zijn in eiken voogdijraad voldoende ver
tegenwoordigd. Zoo meenen sommigen
ten minste en onder hen de algemeene
kerkeraad der Nederduitseh Hervormde
gemeente to Utrecht, die in een motie
zijn leedwezen heeft uitgesproken, „dat
in den voogdijraad te Utrecht niet is
opgenomen een lid, dat geacht kan
worden het Nederd. Hervormde element
der gemeente in dien raad te vertegen
woordigen".
De eenige uitweg zou zijn het aantal
leden van eiken raad zoo uit te breiden,
dat „alle" elementen er een plaats in
kunnen krijgen.
Maar misschien is het dan ook weer
niet goed, zegt het „Vad."
Nederland en België.
Eugène Baio geeft in de „Petit Bleu"
van Zondag verslag van zijn bezoeken
aan twee Kamerleden, den liberaal Paul
Jansou sn den Christelijken democraat
Arthur Verhaegen, en van zijn bezoek
bij dan heer Greiner, directeur-generaal
der fabrieken van John Cockerill te
Seraing.
Paul Janson denkt lang niet gelijk
over de beide onderdeelen yan het ont
werp de3 heeren Baie. Wat de moge
lijkheid van oen bondgenootschap betreft
tot gemeenschappelijke verdediging' der
onafhankelijkheid, of de mogendheden
daarin zouden toestemmen acht Janson
op zijn minst genomen twijfelachtig.
Het zou wenschelijk zijn een congres
te beleggen van kleine rijken, die on
zijdig verklaard zijn, om eens voor goed
vast te stellen, welke rechten en ver
plichtingen de staat van onzijdigheid
meebrengt.
Maar een verdrag tussehen Nederland
en België tot gemeenschappelijke rege
ling der economische belangen, daarvan
heeft Paul Janson de beste verwach
tingen, en elke poging in die richting
zal hij gaarne steunen.
Arthur Yerhaegen behoort tot de
mannen van staat, zooals er velen wor
den gevonden onder de rechterzijde, die
vast vertrouwen hebben in den waarborg
der onzijdigverklaring. Hij wil dan ook
geen defensief verbond met Nederland
sluiten. Maar er zijn zekere omstandig
heden iu tijd vau oorlog, zeide Yer
haegen, die, dunkt mij, stellig tot een
gemeenschappelijk optreden van de beide
legers zouden moeten leiden. Neder-
laudsch Limburg is eeu borstwering
voor onze oostgrens. Mocht een Duitsch
leger door Nederlandsch Limburg België
willen binnendringen, dan zou het grond
gebied van beide landen bedreigd wor
den, en moeten Nederland en België
met vereende krachten het gevaar kee-
Mina bekeek het portret en klourde.
Ja, zij herinnerde zich hem terstond,
want hij was als al vaker dan eergis -
teren voorbij de ratnen gegaan en teikens
had hij, na even ingekeken te hebben
haar beleefd gegroet. Zij wist bovendien
of scheen te vermoeden, dat hij altijd
zoo wat op hetzelfde uur voorbij kwam,
en daar Antoinette van den doininé haar
gezegd had, dat er nu al tienmaal
iemand op het dorp geweest was, dien
niemand kende, had ze uit pure nieuws
gierigheid, heusch, nergens anders om,
telkens voor de ramen gestaan om dien
vreemdeling te zien. Maar dat zou ze
hier niet zeggen Die nicht Anna zou
er heel wat uit opmaken, en daarom
zei ze, diep over het portret gebogen,
niet om hare hoogroods kleur te ver
bergen, maar alleen om door een nauw
lettend onderzoek een besluit te kunnen
nemen„Jawel, pa, gisteren is hij
voorbij gekomen 1
De dokter en zijn vrouw lachten.
„Maar gisteren zei ik het al, hé, Mina,
dat ik hem meer moet gezien hebben!"
(Wordt vervolyd.)