5 October. Donderdag 1905 Gemeentebestuur. Han week tot week. FEUILLETON. Binnenlandsclie berichten. 's litis EB EN VISED. COURANT. ADVERTENTIËN: van 1—4 regels ƒ0.40. Voor eiken regel meer 10 cent. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie wordt de prijs slechts tweemaal berekend. Groote letters en cüché's naar plaatsruimte. Abonnements-Aclvertentlën op zeer voordeellge voorwaarden. VLINSHYSCHE Prijs per drie maanden f 1,30. jftaneo p&e jposi 1.50. Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bij alle Boek handelaren Postdirecteuren of rechtstreeks bij den Uitgever F. VAN DE VELDE Jr., Kleine Markt, I. 187- Verschijnt dagelijks, uitgezonderd op Zon- en feestdagen. Telepluaonnuinmer 10. NATIONALE MILITIE. Eerste kennisgeving voor de loting van de Nationale Militie. Burgemeester en Wethouders van Vlissingen gelet op art. 26 en volgende der militiewet 1901 brengen ter kennis van belangheb- dat de loting der in dit jaar voor de militie ingeschrevenen in deze gemeente j zal plaats hebben ten Raadhuize op Vrijdag 13 October 1905, des voor- middags ten 10 ure; j dat gedurende vijf dagen, te rekenen I van den dag, waarop de loting heeft plaats gehad, tegen de wijze waarop zij is geschied, bij Gedeputeerde Staten bezwaren kunnen worden ingebracht door belanghebbende lotelingen of door hun vader of voogd dat de bezwaren moeten worden in gediend door middel van een door de noodige bewijsstukken gestaafd verzoek schrift op ongezegeld papier, ondertee kend door hem die ze inbrengt, welk verzoekschrift bij den Burgemeester moet worden overgebracht tegen bewijs van ontvang dat op de navolgende dagen, telkens des voormiddags van 10 tot 1 ure, ten Raadhuize zitting zal worden gehouden tot het opmaken van de getuigschrif ten ter bekoming van vrijstelling wegens broederdienst, bedoeld in art. 53 der militiewet 1901, als: op Maandag den 16 October 1905 voer hen wier geslachtsnaam begint met de letters A tot en met G op Dinsdag den 17 October 1905, idem als voren met de letters H tot en met R op Woensdag den 18 October 1905, idem als voren met de letters S tot en met Z dat zij, die op zoodanige vrijstelling aanspraak maken, op gemelden tijd ten Raadhuize zullen moeten verschijnen, vergezeld van twee bij den Burgemeester bekende meerderjarige ingezetenen, terwijl op broederdienst reclameerenden zullen moeten medebrengen de bewijzen van geboorte van hen zeiven en de nog in leven zijnde broeders, benevens het paspoort of ander bewijs van ontslag, of een uittrekksel uit het stamboek, of een bewijs van werkelijken dienst van den broeder of de broeders, op wiens of wier dienst zij hunne reclame gronden. En is biervan afkondiging geschied, waar het behoort, den 4 Oct. 1905. Burg. en Weth. voornoemd, VAN DOORN YAN KOUDEKERKE. De Secretaris, J. H. DOMMISSE, L. S. De groote brief van Andrew Carne gie, den Amerikaanscben millioenen- man, over een Engelsch-Eransch-Ameri- kaanseh verbond, is een zoo merkwaar dig stuk, dat bet niet onbesproken kan blijven. De zeer lange brief, gelijktijdig te New-York, Londen, Parijs en 's Gra- venhage openbaar gemaakt, bevat vijf kolommen van een groot dagblad. Met die lengte is de inhoud niet volkomen in harmonie, maar als een poging om, door het stichten van een groot verbond, de zaak des vredes krachtig te bevor deren, verdient het stuk toch aller aan dacht. Carnegie's schrijven begint met te wijzen op het onlangs tot stand geko men Engelsch Eranscbe tractaat, waar door aan allerlei twistpunten, in den loop der tijden ontstaan, voor goed een einde is gemaakt. Yolkomen naar waar heid wordt de groote eer daarvan aan koning Eduard van Engeland toege kend. Frankrijk stemde er in toe, dat Engeland in Egypte zou regeeren. „We- derkeerig, zegt Carnegie, vond Enge land goed, dat Frankrijk Marokko voor zijn rekening nam." Hier wordt natuur lijk verzwegen, van welk een slechte reis de Pranscben op dit punt door de vriendelijke bemoeiing van den Duit- sehen keizer thuis zijn gekomen maar bet kan zeer goed de bedoeling wezen, dat een zoo machtig verbond als het bedoelde, in staat zou zijn om alsnog te ontkomen aan de voogdijschap of boe men bet noemen wil, die Duitschland over den Pranscben invloed in Noord- Afrika wensebt uit te oefenen. „Sinds de dagen van Napoleon hebben Frankrijk en Engeland zich elk op zijn eigen wijze ontwikkeld en bevonden dat zij, wel verre van in botsing te komen, veeleer verschillende wegen hebben ingeslagen, elk zieb meer toe leggende op datgene waar het nationaal karakter bet meest voor aangelegd was." Dit wordt dan in den brief zeer in het breede uitgewerkt, om er de conclusie uit te trekken, dat de vereeniging van Frankrijk en Engeland een wereldbe lang is. Daarna komt Amerika aan de orde, dat natuurlijk zeer in de hoogte gesto ken wordt om vervolgens te wijzen op de verzoening die onlangs tusschen En geland en Amerika heeft plaats gevon den, en te beweren dat de grondslag van alle politiek in Engeland en Ame rika isde banden tusschen alle En gelsch sprekenden, zoowel als die met Frankrijk, nauwer toe te balen en al- zoo te vormen een drietal van de meest beteekenende natie's der wereld, vast besloten onderling een blij venden vrede te handhaven. Koning Eduard van Engeland, hoe hoog ook door den schrijver vereerd, zal zeker wel eens glimlachen, wanneer hij deze volbloed republikein op zijn stokpaardje ziet draven er op wijzende dat de drie volken zjjn gegrondvest op dezelfde basis van regeeringsinstellin- gen „regeering van het volk, voor het volk en door het volk." Duidelijkheids halve wordt er nog eens bijgezegd, dat dit de zuivere grondslag is van bet republikeinsche stelsel. Onomwonden noemt hij Engeland een republiek met een kroon, waar de volkswil even goed de hoogste maebt is als in de andere (sic) republieken. „De koning (dat wil zeggen die van Enge land) op den troon geplaatst door bet parlement en eraan onderworpen, houdt eene positie in Europa waartegen geen republiek in bet harnas zal gaanl" Wij gelooven dat de goede man de volle waarheid heeft gezegd. Er is mis schien geen koninkrijk ter wereld, waar de kroon meer een ornament is dan in Engeland maar met dat al worden zulke dingen niet gaarne gehoord en wij betwijfelen dan ook niet of het koekje zal Z. M. niet zoo goed smaken als de al te oprechte en breedsprakige Amerikaan bet zich misschien voorstelt. De insteller der Carnegie-stichting be doelt het stellig heel goed, maar wij zouden gewensebt hebben dat zijn brief van meer dan drie duizend woorden er minstens een duizendtal minder bad bevat. Wij kunnen niet inzien wat al die omhaal met de zaak des vredes te maken beeft, en ofschoon wij bet denkbeeld zelf kunnen toejuichen, vree zen wij toch dat de zendbrief van den heer Carnegie, hij moge dan een apostel des vredes zijn, bet niet zoovele eeuwen zal uithouden, als die van andere apos telen, die weldra een paar duizend jaren geleden zullen gesebreven hebben, maar voorloopig nog niet vergeten worden. Heel wat gewichtiger dan het toekomst- verdrag, waarvan de beer Carnegie dan de geestelijke vader zal wezen, achten wij het werkelijk gesloten verdrag tusschen Engeland en Japan, waarover men begrijpelijkerwijs in Duitschland heel slecht te spreken is. In het Oosten geldt voortaan de regel„handen thuis," en die van dien regel mocht willen afwijken, zou een zeer respectabele macht tegenover zich zien, een macht die wat Japan betreft, van jaar tot jaar zal aangroeien. Zoodra een der bondgenooten zich tegen een derde mogendheid moet ver dedigen, wordt door de anderen volgens het nieuwe verdrag hulp verleend en wat in den jongsten oorlog gebeurd is) kan dus volgens het nieuwe tractaat niet weer gebeuren. Had dit contract vroeger gewerkt, dan zou Rusland ook Naar bet Duitscb. 56.) Zoo bleef zij lang liggen, en toen zij eensklaps weder opstond, zag men dat zij geweend had. Geen wonder ook, daar beneden immers rustte bet stoffelijk overschot van haar echtgenoot en de treurige overtuiging vervulde haar, dat zij sedert zijn dood niemand op de wereld bezat, voor wie zij ontontbeerlijk was en als zij zelve heden stierf, wie zou dan om haar weenen Misschien niemand! Ze haalde diep adem en droogde toen baar tranen af het leven deed immers zijn eischen hooren, de dringende nood *as haar opgelegd voor het leven te zorgen. Het was tijd dat zij wegging, de doktersvrouw had haar slechts twee uur toegestaan en reeds was een half uur voorbij. Zij keek nog eenmaal naar het heuveltje om. Wat kostte het baar moeite er van te scheiden en toch had zij hem, die daaronder rustte, slechts onwillig baar band geschonken, omdat zij geloofde dat haar hart hem niet toebehoorde, ^pr wel aan een ander. Maar bij de herinnering kwam er een helle gloed in het bleeke gelaat en alsof zij zich van zonde bewust was tegenover den doode, zonk zij' weder op hare knieën Eindelijk ging zij toch weg en tien minuten later stond zij weder in het spreekkamertje der doktersvrouw. Een zonderling gevoel van beschroomd heid deed baar hart beven, toen zij gereed stond om aan te kloppen. „Binnenwerd er geroepen, doch bet was niet de stem der doktersweduwe die haar aanmoedigde binnen te komen, maar een diepe, welluidende stem, een stem die haar hart deed trillen en hare. borst zwoegen. Zij bleef aarzelend staan misschien dat zij thans in het geheel den dorpel der kleine kamer niet wilde overschrijden en omkeeren, maar het was reeds te laat, de deur werd van binnen geopend en zij stond tegenover den man, wiens stem haar zoo had doen ontzetten. „Martha!" Hij stak haar zijne beide handen toe, doch zij legde er de hare niet in. „Heer ritmeester", trilde het op hare lippen, maar reeds gevoelde zij zich in het kleine vertrek binnentrekken. „Martha", zeide hij nogmaals en zijn stem klonk bijna smeekend, „Martha, wij zijn hier geheel alleen ik heb de dame des huizes verzocht ongestoord met u te mogen sprekenO, hoe ze gen ik het toeval, dat mij in dit huis bracht, of liever de beschikking van God, die ons beider schreden hierheen voerde. Martha" de schoone statige man, want het was de heer Yon Rüm- ming nog steeds, in weerwil van de vijf jaar, gedurende welke Martha hem niet door Engeland zijn aangevallen, zonder dat het aan zijn Franschen vriend iets zou gehad hebben. Het isolement van Duitschland wordt er alweer grooter door, want van een Russiseh-Duitsoh bondgenootschap ge looven wij niets. Wij zouden het ge looven wanneer de Tweebond niet be stond. De Franschen trachten den in druk van het tractaat in Rusland wat gunstiger te maken, maar zwijgen over Duitschland, hetgeen des te meer ver klaarbaar is, wijl het Marokkaansche appeltje ook nog te schillen valt. Wat nu dat appeltje, of wel het schil len ervan betreft, zijn de vooruitzichten nog al redelijk. Er is ook waarlijk heel weinig reden voor Duitschland om zieh te veel aan te trekken van de zooge naamde Moorsche belangen vooral niet nu het blijkt dat de Sultan den eenen al evenveel vertrouwt als den anderen en een soort van heiligen oorlog predikt en voor alle Europeesohe interventie waarschuwt, natuurlijk vooral voor de Fransche. Maar de man zal er toch wel aan moeten gelooven om zieh onge moeid te handhaven,daarvoor maken zijn zwartjes het toch wel wat te har, met de land- en zeerooverijen. Ook aan het binnensmokkelen van wapenen moet een einde worden gemaakt en de organisatie eener politiemacht is dringend noodza kelijk. Over de grondslagen waarop een en ander zal worden geregeld en op welke de eerlang te houden samensprekingen kunnen voortbouwen, schijnen Duitsch land en Frankrijk het nu toch onderling eens te zijn. Men begint te spreken over de plaats van bijeenkomst en wij ver trouwen dus dat binnenkort ook in deze quaestie spijkers met koppen zullen worden geslagen. Ds mislukte candidatuur-Kuyper voorde lorste Kamer. Thans komt de „Gelderlander" haar licht verspreiden over het bericht der „Zutph. Ct.", dat in de „Stand." van a tot z onwaar werd genoemd. De „Geld." schrijft Onzerzijds betreuren we de publici teit, aan deze zaak gegeven. Feitelijk raakte zo slechts de voorbereiding van een openbare daad en had dus in den betrokken intiemen kring dienen te blijven, van waar uit het bericht moeilijk anders zijn weg naar buiten kan ge vonden hebben dan door eene onvoor zichtigheid of eene indiscretie van een der leden van een der betrokken clubs. Nu de zaak echter eenmaal naar het publiek domein is overgebracht, achten we bet beter, de juiste toedracht bekend te maken, dan eene lezing onweerspro- gezien had, sloeg een blik vol liefde op het gelaat van de verlaten vrouw, die eens onder zulke ontmoedigende om standigheid in zijn huis gewoond had. „Wilt gij naar mij hooren, mag ik mij hier" naast u nederzetten en u alles zeggen, wat ik reeds jaren geleden u had willen mededeelen, als niet bet ellendigste aller vooroordeelen, dat van uwe burgerlijke geboorte, mij weerhou den en ik daaraan bijna mijne zaligheid had prijsgegeven." Reeds bij den aanvang was zij, zich- zelve bijna geen meester, op een stoel nedergevallen, thans zette bij zieh dieht bij haar en terwijl hij hare beide handen vatte, dat zij ook gewillig toeliet, ging hij voort: „Yan het eerste oogen blik af dat ik u in mijn huis zag beminde ik u, en leefde gedurende al de jaren dat gij voor mijn kind een moeder en trouwe steun waart, in onophoudelijken strijd tusschen de oprechtste liefde en despo tische vooroordeelen. Om u niet te laten blijken hoe grenzenloos ik leed, deed ik ai5Ti.ii. in ken te laten, die sommigen den indruk zou kunnen geven, alsof er tusschen de katholieke en de anti-revolutionaire Statenleden van Gelderland eenige on- eenigheid zou bestaan. Het tegendeel is het geval. "Waarheid is 't, dat van anti-revolu tionaire zijde de wensoh was te kennen gegeven, dr. Kuyper tot Eerste Kamer lid te zien kiezen, mede als eerherstel na de onwaardige bejegening, waaraan deze geniale staatsman als minister heeft blootgestaan. Zoowel in de conservatieve Staten- club als in de katholieke hadden de respectieve meerderheden echter bezwaar tegen de inwilliging van dien wensob. Yan katholieke zijde werden alge meen de zeer groote verdiensten van den afgetreden minister president erkend en gewaardeerd, doch men meende, dat er wel andere middelen zijn om den bekwamen staatsman de hem toekomende eer te brengen. Men oordeelde, dat het op den weg der Staten ligt, op de eerste plaats met het landsbelang rekening te hóuden, en geloofde dat eene verkiezing van dr. A. Kuyper, tot lid der Eerste Kamer in de oogen der tegenstanders allicht het karakter zou kunnen dragen van een gewilde verscherping der partij-tegen stellingen, iets wat niet werd bedoeld. Bovendien was er geenerlei zeker heid, dat dr. Kuyper, die reeds voor vier hem gedane aanbiedingen van in te ruimen zetels der Tweede Kamer bedankt heeft, thans eene benoeming tot lid der Eerste Kamer zou aanvaar den. En derdens kwam daarbjj nog de overweging van de traditie, die wil, dat Gelderlands Staten, zoo dit geschikt mogelijk is, eenen Geldersehman ter Eerste Kamer afvaardigen. Deze overwegingen kwamen den anti revolutionairen Statenleden, die voor eene candidatuur-Kuyper geijverd had den, zoo ernstig voor, dat zij uit eigen beweging van hun wensoh afzagen en de candidatuur aanbevalen van staats minister AS baron Mackay, oud-minister van binnenlandsehe zaken en van kolo niën en oud Kamervoorzitter, een alles zins geschikt en hoogst bekwaam staats man, die tevens geboren Nijmegenaar is. In eene gecombineerde vergadering der katholieke, anti-revolutionaire en conservatieve Statenelubs kwam men dan ook omtrent deze candidatuur tot de meest eendrachtige overeenstemming. lat secretariaat van da ?oegdijraden. De vereeniging ter Behartiging van de Belangen der Yrouw te Rotterdam heeft aan den minister van justitie een adres gezonden, met de vraag of bet niet zeer wenschelijk zou zijn, dat vrou wen lid werden van de in te stellen voogdijraden en in aanmerking kwamen voor do daarbij te vervullen betrekking van secretaris. Zij wijst er opdat deze laatste be trekking, goed opgevat, veel tijd en in spanning zal vorderen, dat er vele vrou wen zijn, die de geschiktheid voor die betrekking hebben en daarbij over den het masker voor, waaronder ik u zoo dikwijls gekrenkt heb. En toen kwam nog het zwaarste, Eelix Eeld verzocht mij, voor hem aanzoek bij u om uwe hand te doen, en voelt gij dat Martha, mij, die uit liefde voor u bijna ver teerde. Maar, dacht ik, zoo is het nog het beste, de mijne kan zij toch niet worden, welnu, laat ik haar dan niet de gelegenheid ontnemen gelukkig met een ander te zijn. "Wat ik daaronder leed, behoef ik u niet te zeggen. Gelukkig voor mij, zijn mijne oogen opengegaan, en heb ik geleerd mijne vooroordeelen op zijde te zetten. De liefde tot u heeft ze overwonnen. En nu, Martha, spreek, mag ik op uwe liefde hopen Wat zou Martha hier op antwoorden. Eenige oogenblikken bleef zij sprakeloos; opeens hare handen in de zijne leggende, bekende zij hem, dat zij nooit een ander bemind had dan hem en lief en leed met hem wilde deelen, {Slat VQlyt.}

Krantenbank Zeeland

Vlissingse Courant | 1905 | | pagina 1