Donderdag
28 September.
't LIVENS EB EN VLOED.
No. 228.
43e Jaargang.
1905.
G emee ate bestuur.
Van week tot week.
FEUILLETON.
Binnenlandsche berichten.
VLISSHVSdlE COURANT.
Prijs per drie maanden 1,30» Franco jiei' jposi 1,50.
Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bij alle Boek
handelaren, Postdirecteuren of rechtstreeks bij den Uitgever
F. VAN DE VELDE Jr., Kleine Markt, I. 187-
ADVERTENTIËN: van 1-4 regels ƒ0.40. Voor eiken regel
meer 10 cent. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde
advertentie wordt de prijs slechts tweemaal berekend. Groote letters
en cliché's naar plaatsruimte.
Verschijnt dagelijks, uitgezonderd op Zon- en feestdagen.
Telepliaonnummer 10.
Abonnements-Advertentiën op zeer voordeelige voorwaarden.
Z ij die zich met het vol
gend kwartaal (1 October) op ons
blad abonneeren, ontvangen de
tot dien datum verschijnende
gommen GRATIS.
BEKENDMAKING.
Sluiting der Baden.
Burg. en Weth. van Vlissingen
brengen ter algemeene kennis
dat de sluiting der baden aan de
Badplaats dezer gemeente is bepaald
op 30 September e.k.
Vlissingen, den 27 September 1905.
Burg. en Weth. voornoemd,
VAN DOORN VAN KOUDEKERKE.
De Secretaris,
J. H. DOMMISSE, L.S.
Zoo zal men dan in Hongarije nog
eens probeeren een Kabinet samen te
stellen, waarmee de Kamer werken kan.
Zooals men weet was bet afgetredene
en thans nog demissionaire Kabinet
van generaal Fejervary, extra-parle
mentair, met andere woorden niet voort
gekomen uit de meerderheid der volks
vertegenwoordiging, en de keizer ziet
nu blijkbaar toch in, dat het zóó niet
gaat. Nu de Hongaren de regeerings-
handelingen als onwettig beschouwen
en ze eenvoudig niet erkennen of uit-
voeren, nu loopt het spaak, en zoo
schoot er dan niets anders over, dan
nogmaals te onderhandelen met de lei
ders der oppositie, waaronder de be
kende figuren van Andrassy en Kossuth.
Jammer evenwel dat de keizer-koning
al te voren afbreekt, wat hij gaat op
bouwen, door bepaalde eischen te stel
len, die met de wenschen der Hongaren
geheel in strijd zijn. Vreemd is het ook,
dat de koning van Hongarije, die voor
de Hongaren immers niets anders is
dan dat, de oppositieleiders, mannen van
grooten naam en invloed, en die den
toestand om zoo te zeggen in de hand
hebben, op dit kritieke moment, door
eene onvriendelijke bejegening nog meer
van zich vervreemdt. Dat dit werkelijk
het geval is blijkt duidelijk genoeg uit
het feit, dat de Hongaarsche heeren,
die blijkbaar geen gelegenheid hadden
om dit den keizer te zeggen, aan den
•Oostenrijkschen minister van buiten-
landsche zaken die als zoodanig ook
voor Hongarije optreedt, verklaarden,
Naar het Duitsch.
50.)
De kamerdienaar schraapte zich de
keel en begon toen, in het eerst dralend,
later echter en hoe verder hij kwam,
steeds opgewondener, ofschoon hij steeds
op den zachten toon bleef spreken, dien
hij voor zijne mededeeling had meenen
te moeten aannemen.
„Ik ben het kind van zeer arme
ouders, die voor zich en hun gezin een
kommervol bestaan verwierven door het
hakken van hout. Wij woonden in een
groot dorp van Hannover en ik bezocht
reeds zeer vroeg de school, niet zoozeer
om daardoor vele kundigheden op te
doen, maar alleen om de treurige reden,
dat mijne ouders geene andere plaats
voor mij wiBten als zij des morgens naar
kot bosch gingen. Jaren verliepen, ik
k&d heel veel schoolmakkers, maar de
niet aan het verlangen van den keizer
te kunnen voldoen, om met dien mi
nister de onderhandelingen aan te van
gen over de grondslagen waarop men
zou trachten een nieuw bewind samen
te stellen. Gelukkig heeft Prans Jozef
zelf ingezien dat hij te ver was gegaan
en een Hongaarschen onderhandelaar
aangewezen, maar het schijnt twijfel
achtig of in dezen stand van zaken de
heeren in hun pogingen zullen slagen.
Doen zij het wel, komt er een ministerie
dat de legereisehen laat vallen, dan
komt het toch dadelijk weer met de
Kamer in conflict.
Hoe lang men nog in dezen cirkel
zal ronddraaien is natuurlijk niet te
zeggen. Hoe gaarne zou men wenschen
dat de Hongaren hun grijzen koning
nog eens oprecht konden beweenen
maar wij vreezen dat dit niet het geval
zal wezen en het wil ons ook voorkomen,
dat Hongarije langzamerhand komt te
staan op het lijstje van die Staten,
welke zich het eerst zullen verklaren
vóór den regeeringsvorm der toekomst
de republiek.
Zeker, men is daar in Hongarije
schijnbaar ver van verwijderd, maar als
een steen eenmaal losraakt en bergaf
waarts gaat, dan wordt de vaart steeds
sneller.
Wij zien dat oók aan Noorwegen,
dat de onderhandelingen over de schei
ding van Zweden dan nu toch tot een
goed einde heeft gebracht. Yoor de
Noren moet de verklaring des konings,
dat nimmer een zijner nakomelingen
den Noorschen troon zal dragen, wel
een heele opluchting zijn geweest. Wat
wij daaromtrent vermoedden blijkt vol
komen juist te zijn geweest en het nu
in zijn bewegingen volkomen vrije Rijk
zal ongetwijfeld maar niet gaan zoeken
naar een vreemd hoofd, om er de kroon
op te zetten. Wat Noorwegen betreft
kan men zonder eenig bezwaar bet
koningschap eene overtolligheid noemen.
Wij hebben vollen eerbied voor de
uitspraak van koning Oscar, dat zij die
onrecht hebben gezaaid, er de vruchten
van zullen plukken maar op de Noren
kan dit onmogelijk van toepassing we
zen en de geschiedenis zal boekstaven
dat het onrecht lang, zeer lang aan de
zijde van Zweden is geweest.
Van harte wenschen wij dat de beide
volken in duurzamen vrede en vriend
schap naast elkander zullen leven.
Het kon niet anders of de bekende
motie Bebel, waarbij de algemeene
liefste van allen was mij toch een zekere
Emmerich Tbuswald, een gespierde,
geslepen knaap, die men zeker overal
kon vinden waar het er op aan kwam
een dolle streek uit te halen. De jongen
had vader noch moeder, men zeide dat
zij kort na zijn geboorte verdronken
waren, en dus werd hij op kosten der
gemeente onderhouden. Overigens was
er bepaald, dat hij bij een schrijnwerker
in de leer zou gaan. Ik was daar nauwe
lijks achter gekomen, of ik was toen
veertien jaar oud ik bad mijne
ouders dringend mij eveneens het eer
zame schrijnwerkersvak te laten ieeren.
Zij stonden mijn verzoek toe en aldus
kwamen wij tegelijkertijd in de leer, en
wat nog meer zeide, in het huis van
één meester. Bij den heer Winnrich
viel niet veel te doen, ofschoon de
meesteres ons voor alle mogelijk dingen
gebruikte, en ons dus tijd genoeg over
bleef tot bet uithalen van allerlei dolle,
slechts te bedenken grappen. De meester
kwam er echter spoedig achter en na
een behoorlijke kennismaking met den
rotting, die zoo toekwam dat wij twee
dagen het bed moesten houden, waagden
wij het niet meer alleen het huis uit te
gaan. Nu kwam het er op aan iets te
werkstaking als het beste propaganda
middel voor de sociaal-democratie, onder
zekere voorwaarden, werd aangeprezen,
moest op den socialistendag te Jena
worden aangenomen, maar het valt te
betwijfelen, of het verstandigste woord
daarbij aan de zijde der meerderheid
gesproken is.
"Wij althans kunnen niets verstandigs
zien in de vraag of men niet eenige
weken honger zou kunnen trotseeren
in den strijd voor de rechten van den
mensch want het staat vast dat, als
het eenmaal zoo ver komt, de heer
Bebel en de zijnen geen honger
zullen lijden. Ook zullen zij stellig hun
huid niet wagen, maar de arbeiders
zullen het wèl doen, zooals het congres
lid Heine terecht opmerkte, wien, naar
hij zeide, het bloed van het volk te
veel waard is. Het wi* ons voorkomen
dat dit verstandiger taal is dan die van
den tot het revolutionnair socialisme
bekeerden Bebel. Het is waarlijk geen
kleinigheid, in een land als Duitsch
land, de verantwoordelijkheid van een
„neerslaan der arbeidersbeweging met
wapengeweld", zooals Heine het uit
drukte, op zich te nemen.
Naar onze meening is voor het so"
cialisme een edeler taak weggelegd,
namelijk om, met vermijding van revo
lutie, door hare leerstellingen mede te
werken tot maatschappelijke evolutie.
Daartoe medewerken kunnen alle
staatspartijen, ieder t hare eigene
middelen en langs oi; ,su wegen maar
nooit zal men op afdoende gronden de
stelling kunnen verdedigen, dat het
dwangmiddel van niet-arbeiden die evo
lutie zal kunnen bevorderen, waar de
maatschappij zelve op den grondslag
van arbeid is opgebouwd.
Wij weten absoluut niet of het samen
vallen van het congres met de vast
houding van onzen landgenoot Domela
Nieuwenhuis al of niet een spel van
het toeval is. Wel weten wij dat, hoe
men ook denken moge over de gevoelens
van den heer Nieuwenhuis en de wijze
waarop hij gewoon is ze te uiten, niets
de handelwijze der Duitsohe autoritei
ten kan rechtvaardigen. Wij vertrouwen
dat onze regeering het niet zal doen
ontbreken aan krachtige pogingen om
het noodige licht in deze te doen op
gaan en den gevangene te doen bevrij
den indien dit bij het verschijnen
dezer regelen nog niet mocht zijn ge
schied. Wij vertrouwen ook dat de
Nederlandsehe pers eenstemmig zal
wezen in haar oordeel over deze nieuwe
verzinnen, dat ons hielp den langen tijd
te doodendientengevolge vingen wij
aan met lezen.
„De meester had boven in de kamer
een kist vol boeken. Hoe hij er aange
komen was, hij die nooit een oog in een
boek sloeg, laat staan dat hij er in las,
weet de hemel, maar daarover bekom
merden wij ons niethet was ons vol
doende dat wij een tijdverdrijf gevonden
hadden. Wij verslonden dan ook letterlijk
de oude slechte boeken Vooral ge
voelden wij ons aangetrokken door
Amerikaansche geschiedenissen en ge
raakten in zulk een geestdrift voor het
land waar zij voorgevallen waren, dat
wij in allen ernst besloten ook naar
Amerika te gaan om van daar eenmaal
als rijke menschen naar het vaderland
terug te keeren.
„Wij zouden bedelende naar de naast
bij zijnde stad gaan en daar als scheeps
jongen op een koopvaardijschip trachten
geplaatst te worden.
„Zoo gezegd, zoo gedaan, alles liep
uitstekend mede wij ontsnapten onge
merkt, Zij het ook onder onuitsprekelijke
ontberingen, wij bereikten toch ons doel
en vonden werkelijk een kapitein, die
ons op zyu schip namWat zal ik
daad van geweld, bijna onmiddellijk
gevolgd op de uitzetting van den heer
Catz, die nu zijne werkzaamheden ver
volgt op den gastvrijen bodem der vrije
stad Hamburg.
Men klaagt er in Duitscbland vaak
over, dat het een broeinest van socialis
me wordt. Zouden de oorzaken wel ver
te zoeken zijn en zou Duitschland zich,
zoo voortgaande, niet van al zijn buren
vervreemden
Koninklijk bezoek aan Friesland,
Het was gisteren buitengewoon druk
in Friesland's hoofdstad. Van alle kanten
brachten de middelen van vervoer dui
zenden personen naar Leeuwarden en
vooral in de nabijheid van het paleis
van den Commissaris der Koningin was
de drukte ontzaglijk.
Des morgens half tien werd der Ko
ningin en den Prins een aubade gebracht
door een mannenkoor van 120 leden.
Om 10 uur maakte het vorstelijk
echtpaar een rijtoer door de stad en was
de Koningin weer in Friesch costuum
gekleed. O.a. werd een bezoek gebracht
aan de tentoonstelling van Friesche
nijverheid en huisvlijt.
Het voornaamste van alle feestelijk
heden was echter de groote ringrijdery
in oud-nationaal Friesch costuum. Hoe
veel duizenden er bij gestaan hebben
langs de baan is niet te schatten. Ze
hebben op de uitgestrekte velden rondom
den straatweg niet voor de belft plaats
kunnen vinden en het volk stond dan
ook van de baan opgedrongen de heele
stad door om zoo tenminste den vor-
stelijken stoet te zien voorbijkomen.
De ringrijderij zelf is uitstekend af-
geloopen. Onder enorme geestdrift werd
dit gewestelijke volksfeest door de
menschenzee gadegeslagen.
De behaalde prijzen werden door de
Koningin zelf uitgereikt.
Gisterenavond 7 uur was het diner
ten stadhuize, het Koninklijk echtpaar
aangeboden door de gemeente.
Aan den maaltijd werd de Koningin
toegesproken door den burgemeester,
waarop H. M. antwoordde. H. M. ein
digde met een heildronk in te stellen
op het geluk en het welzijn van Fries
land's hoofdstad.
Na afloop van het diner reden da
Koningin met den Prins door de stad
ter bezichtiging van de illuminatie deze
was waarlijk schitterend. Het was een
fantastische lichtstad.
De feesten werden besloten met een
vuurwerk, zoo grootsch en prachtig als
zelden gezien werd.
Het aantal personen dat dit vuurwerk
bijwoonde wordt op over de 100.000
geschat. Na afloop daarvan vertrokken
nog 40 extra treinen om de duizenden
huiswaarts te brengen.
u van den tijd, die nu voor ons aanbrak,
zeggen wij hadden het er heel slecht
en dankten, ofschoon wij beiden volstrekt
niet godsdienstig waren, God op onze
knieën, toen wij eindelijk weder op den
vasten wal stonden en de moorddadige
slagen van kapitein en stuurman niet
meer behoefden te vreezen.
„Wij waren nu wel in Amerika, maar
daarom nog niet in het bezit van het
door ons gedroomde geluk. Integendeel,
wij moesten ontzaglijk hard werken om
niet van den honger te sterven. Mij
gelukte het als kellner in een gewone
Duitsche schippersspelonk geplaatst te
worden. Voor Emmerich had echter het
lot iets geheel anders weggelegd. Eens,
het was op een Zondagmiddag en ik
had voor een paar uren vrijaf gekregen,
liepen wij arm in arm door de breede,
schoone straten der groote stad, toen ons
eene elegant gekleede dame voorbijging,
die aan een rood zijden koord een won
derklein melkwit hondje leidde. Wij
bewonderden juist bet bevallige diertje,
toen opeens van den anderen kant der
straat een Engelsche dog kwam aanren-
j nen en in een oogenblik het kleine
j witte hondje beetpakte. De dame gaf
van ontzetting een schreeuw en weerde
De Troonrede.
Het weekblad „De Amsterdammer"
(de groene) zegt van den zakelijken
inhoud der Troonrede het volgende
Zeker, het is wat te overijld gegaan,
een groot aantal punten zijn voorbij
gegaan, en, indien men vragen wil,
daar is geen eind aanmaar er zijn
ook een groot aantal wetsontwerpen in
't vooruitzicht gesteld, die wat de strek
king betreft, bijna zonder uitzondering
in overeenstemming zijn met den eisch
van onzen tijd vele ontwerpen, waar
naar reeds lang werd uitgezien. Waarom
juist deze, die nu aangekondigd worden,
en wanneer zij zullen worden aange
boden, in dit jaar of een der volgende,
men blijft er onkundig van.
De „Groene" fulmineert ten slotte
tegen de zinsneden over de Grondwets
herziening en het rekening houden met
de wenschen aller richtingen Foei, wat
zaten de heeren daar in de knel 1 Had
den zij nu maar dadelijk gezegd wij
stureu aan op wijziging der bepalingen
betreffende de verkiezing der Eerste
Kamer en op een betere regeling harer
ontbindbaarheidvoorts op een soort
van algemeen kiesrecht en op evenredige
vertegenwoordigingniemand zou dit
zoo bijzonder vaag gevonden hebben -
nu echter zien alle partijen het Kabinet
met twijfel en wantrouwen aan.
Dit is jammer, daar het de eenige
tirade in de Troonrede is, die doet den
ken aan de aartsslimme liberale tactiek,
welke, met den bekenden slag om den
arm politiek, zoo goed als steeds be
drogen uitkomt. Een soort van bedotterij,
waarvan niemand, hij zij vriend of
vijand, ook maar een seconde dupe
wordt. Zoo zou het dan ook wen-
schelijk zijn geweest, dat die lieve fraze,
zonder eenigen reëeien zin van het
zooveel doenijk tegemoet komen aan
de wenschen van alle richtingen, in da
pen ware gebleven. In de Eerste Kamer
heeft het nu reeds by het adres-debat
gedropen van „verzoeningsgezindheid",
precies als ware er vóór de verkiezing,
in de Kamer een hoogloopende ruzie
tussehen kerkelijken en niet-kerkelijken
geweest, in plaats van een beginselstrijd.
En vooral staat het wat mal over
verzoeningsgezindheid zoo te kraaien,
wanneer men absoluut zeker weet, dat
men in elk opzicht het vermogen mist
om zijn tanden te laten zien.
Predikant-Kamerlid.
Over het besluit van de synode der
Ned. Herv. kerk schrijft de „Heraut";
„Het feit, dat dit besluit zoowel de
Eerste als de Tweede Kamer geldt,
toont uit welken hoek deze wind waait.
Want al zou ter verontschuldiging
kunnen worden aangevoerd, dat de
synode den drukken arbeid, aan het
lidmaatschap der Tweede Kamer ver
bonden, voor de rechte bediening van
het ambt van predikant te nadeelig
achtte, dit bezwaar geldt toch zeker
den kolossus met haar parapluie af,
maar de groote bulhond werd daardoor
nog boozer en zou het diertje zeker
verscheurd hebben, als niet mijn vriend
plotseling was toegesprongen en hem
met zijn stok een duchtigen slag op den
kop had gegeven. Emmerich had
altijd een zwaren knuppel bij zich, die
hem ook nu goed vau pas kwam.
Het hondje was gered en de dame nam
het vlug in hare armen, maar toen
overlaadde zij den redder van haar
lieveling met zooveel loftuitingen, dat
ik bijna jaloersch werd. Ja, zij gaf hem
zelfs hare kleine, met fijne handschoenen
bedekte rechterhand en verzocht hem
dringend dienzelfden avond bij haar aan
huis te komen, opdat zij hem op eene
andere wijze dan door woorden alleen
haar dank zou kunnen betuigen. Natuur
lijk noemde zij haar naam, zij was een
zekere mistress Ellen Brown, de echt-
genoote van den rijken groothandelaar,
voor wien wij in het begin wel eens
gewerkt hadden.
I „Wat volgde nu? Emmerich werd
door het kinderlooze paar, wier grootste
genot het kleine witte hondje was, in
huis genomen,
i Wordt wrwtlyd.)