No. 81.
IMS
Maandag
KEUROMANIE.
43e Jaargang.
190S.
ill:
10 April,
Binnenlandsclie berichten.
tt.
i S T
MEEST.
Gemeentebestuur.
V—
VIE, go.
in Winkel
en verder
rieven met
onder lett.
tRETSEN.
ao.
min-gehalte.
*Ulin
|eao m hart
deliciease
Is dranks.
fi=45cent.
Cacao.
sBanket-
enklodt,
[inkomende
udenhoek.
burg v.r.
as:) v.m.
5.50. -■
'.55, 9.S0,
.15, 2.—,
-,7.50,
Imarkt
40, 10.15,
1.05, 2.50,
7.55, 8.45.
6 20 7—
20 1040
1 1 25*
5- 6 15
610 6 30
10 10 30
10 12 45
4 05 4 35
80,
vsMm
VCISSIXOSCUE (01KAXT
Prijs per drie maanden 1,30» Franco per post 1.50.
Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bij alle Boek
handelaren, Postdirecteuren of rechtstreeks bij den Uitgever
F. VAN DE VELDE Jr., Kleine Markt, I. 187.
ADVERTENTIËN: van 1—4 regels ƒ0.40. Voor eiken regel
meer 10 cent. Bij directe opgaaf van driemaal plaatöing deraelfde
advertentie wordt de prijs slechts foocemaal berekend. G-roote letters
en cliché's naar plaatsruimte.
Versckynt dagelflks, uitgezonderd op Zon- en feestdagen.
Teleph ooiiii ummer 10.
Abonnements-Advertentiën op zeer voordeelige voorwaarden.
DRANKWET.
Verordening op de Heffing en op de In
vordering van vergunningsrecht voor
de uitoefening van den klein
handel in sterken drank.
Burgemeester en Wethouders van
Vlissingen, doen te weten, dat door den
1 dier gemeente, in zijne vergade
ring van den 21sten December 1904,
i genomen het navolgend besluit, bet-
reik bij Koninklijk besluit van 3 Maari
1905, no. 26, is goedgekeurd
De Raad der gemeente Vlissingen
Overwegende, dat het noodzakelijk is
om in verband met de invoering van de
gewijzigde Drankwet de bestaande Ver
ordening op de heffing van een vergun
ningsrecht te herzien
(ielet op artikel 72 der Drankweten
op de artikelen 232236 der gemeen
tewet
Besluit:
Vast te stellen de navolgende
Terordening regelende de heffing
van vergunningsrecht voor de uitoefe
ning' van den kleinhandel in sterken
drank.
Artikel 1. Het vergunningsrecht voor
de uitoefening van den kleinhandel in
teken drank, met uitzondering van den
verkoop in een logement uitsluitend aan
logeergasten, bedraagt eene som van
twaalf gulden vijftig cents
ia het jaar voor elke vijftig gul
den huurwaarde of gedeelte daarvan
van de localiteit in verband met den
omvang van het bedrijf waarvoor de
vergunning strekt, zulks met dien ver
telde, dat het recht nimmer lager zij
dan vijf en twintig gulden.
Dit recht wordt met vijftig ten hon
derd verminderd voor hem, die vóór de
betaling van het .vergunningsrecht aan
Burgemeester en Wethouders eene ge-
zegelde verklaring overlegt inhoudende,
dat in de localiteit of localiteiten waarop
zijne vergunning betrekking heeft, geen
sterken drank in het klein verkocht of
geschonken zal worden tusschen des
Zaterdagsavonds zes uur en des Maan
dagsmorgens acht uur.
Artikel 2. Het vergunningsrecht voor
(ene bijzondere vergunning als bedoeld
in het 4e lid van artikel 63 der Drank
wet, bedraagt vijf en zeventig ten hon
derd van het bedrag in artikel 1 bepaald.
Artikel 3. Het jaar, waarvoor het
vergunuingarecht verschuldigd is, loopt
van 1 Mei tot en met 30 April daar
aanvolgende.
Voor eene tusschentijds verleende
vergunning zijn slechts zooveel vierde
gedeelten van het vergunningsrecht
verschuldigd, als er kwartalen in het
vei'guuningsjaar overblijven, met dien
verstande, dat een gedeelte van een
Wartaal voor een geheel telt.
Artikel 4. De huurwaarde der loca
liteiten waar sterke drank in het klein
wordt verkocht, wordt jaarlijks geschat
door een of meer deskundigen, aan te
dien door Burgemeester en Wethou-
rs.
Burgemeester en Wethouders stellen
in verband met deze schattingen den
vast en brengen dezen onmid-
dellijk ter kennis van den belangheb
bende.
Artikel 5. Binnen veertien dag
dat de aanslag door Burgemeester
Wethouders te zijner kennis is ge-
kan de belanghebbende tegen
aanslag bij den gemeenteraad be
'waren inbrengen.
Deze beslist zoo spoedig mogelijk na
!'oh zoo noodig door één of meer des
kundigen te hebben doen voorlichten
ttt deelt zijne beslissing terstond aan
1 a belanghebbende mede.
Artikel 6. Indien de Raad den aanslag
'ormindert, wordt het te veel betaalde
binnen eene maand aan den belangheb-
'onde teruggegeven.
Indien de Raad den aanslag ver-
s*gt, wordt het bedrag der verhooging
'óor het einde van het vergunningsjaar
Waald, Bij gebreke van tijdige betaling
vervalt de vergunning met den aanvang
van het eerstvolgende vergunningsjaar.
Artikel 7. Van de vaststelling van
het vergunningsrecht zoowel door Bur
gemeester en Wethouders als in hooger
beroep door den gemeenteraad, geschiedt
onverwijld mededeeling aan den Ge
meente-Ontvanger.
Artikel 8. De in de artikelen 4 en
5 bedoelde deskundigen mogen geene
adviezen hetzij aan Burgemeester en
Wethouders, hetzij aan den gemeente
raad uitbrengen, dan na in handen van
den Burgemeester den navolgenden eed
of belofte te hebben afgelegd
„Ik zweer (beloof) dat ik de schatting
der huurwaarde van localiteiten, waar
voor vergunning voor den verkoop van
sterken drank in het klein is verleend,
naar mijn beste weten en zonder aanzien
des persoons, overeenkomstig de Wet
zal verrichten."
„Zoo waarlijk helpe mij God Almach
tig." (Dat beloof ik.)
Artikel 9. De schatting beeft plaats
binnen acht dagen na bet verleenen der
vergunning.
Artikel 10. De bezoldiging van de
in de artikelen 4 en 5 bedoelde deskun
digen komt ten laste der gemeentekas.
Artikel 11. Teruggave vau betaald
vergunningsrecht wordt op verzoek ver
leend, indien een vergunninghouder, bij
schriftelijke door hem onderteekende
verklaring afstand doet van de vergun
ning en wel van zooveel vierde gedeel
ten als het aantal kwartalen bedraagt,
waarin van de vergunning geen gebruik
wordt gemaakt.
Gelijke teruggave geschiedt aan de
rechtverkrijgenden indien de vergun
ninghouder overlijdt en het bedrijf niet
ingevolge, artikel 24, 2e lid der Drank
wet wordt voortgezet, alsmede indien
bet besluit, waarbij de vergunning is
verleend, door de Kroon is vernietigd.
Artikel 12. De invordering van het
vergunningsrecht geschiedt overeenkom
stig de op heden vastgestelde Verorde
ning op de Invordering.
Artikel 13. Deze verordening treedt
in werking op den 1 Maart 1905 of
zooveel later als hierop de Koninklijke
goedkeuring zal zijn verkregen. Op dit
tijdstip vervalt de thans geldende veror
dening vastgesteld den 25 November
1881, gewijzigd bij Raadsbesluit van 1
September 1885.
Aldus vastgesteld door den Raad der
gemeente Vlissingen in zijne vergadering
van den 21en December 1904.
VAN DOORN VAN KOUDEKERKE,
Voorzitter.
W IT T E V E E N,
Secretaris.
Goedgekeurd bij Koninklijk besluit
van 3 Maart 1905 no. 26.
Mij bekend,
De Minister van Binnenlandsche Zaken,
(get.) KUYPER.
Overeenkomstig het oorspronkelijke,
De Secretaris-Generaaal
van Binnenlandsche Zaken,
(get.) DYCKMEESTER.
Verordening op da Invordering
van het vergunningsrecht voor de
uitoefening van den kleinhandel in
sterken drank.
Artikel 1. De invordering van het
vergunningsrecht geschiedt door den
Gemeente Ontvanger tegen afgifte eener
kwitantie. De betaling van het recht
geschiedt in één termijn.
Artikel 2. De Gemeente Ontvanger
geeft van iedere betaling terstond ken
nis aan Burgemeester en Wethouders.
Artikel 3. Deze verordening treedt in
werking op den 1 Maart 1905 of zoo
veel later als hierop de koninklijke
goedkeuring zal zijn verkregen.
Op dit tijdstip vervalt de thans gel
dende verordening vastgesteld den 25
November 1881.
Aldus vastgesteld door den Raad der
gemeente Vlissingen in zijne vergadering
van den 21 December 1904.
De Voorzitter,
VAN DOORN VAN KOUDEKERKE.
De Secretaris,
WITTE VEEN.
Er is hiervan afkondiging geschied
waar het behoort, den 8 April 1905.
Burg. en Weth. voornoemd,
VAN DOORN VAN KOUDEKERKE,
De Secretaris,
WITTEVEEN.
Wij schrijven geen politiek, aller
minst verkiezingspolitiek. Wanneer wij
dus in dit artikel het een en ander
opmerken naar aanleiding van een der
bekende staatkundige brieven van mr.
van Houten, dan gelden onze opmer
kingen niet de politieke strekking daar
van maar een punt, dat, geheel buiten
den staatkundigen strjd geplaatst, wel
eens de aandachtige beschouwing waard
is. De heer van Houten waarschuwt
namelijk tegen iets, wat men gewoon
is te noemen keuromanie.
Keuromanie is een manie of zucht,
om veel keuren, dat wil zeggen wetten
en verordeningen te maken. Vele men-
schen zouden maar steeds nieuwe wet
ten willen hebben, op dit, op dat, en
op alles. Zj schijnen te meenen dat het
heil van het volk afhangt van een dik
Staatsblad en vergeten het woord van
Thorbecke „te gelooven in het alver
mogen eener wet is bijgeloof".
Het is een dwaasheid, te meenen dat
er geen misstand, geen volksgebrek is,
waarvoor geen genezing door de wet is
te vinden. Van de wet alleen moet
de natie het op den duur niet hebben
maar stellig ook van vele andere zaken
Er is trouwens nog eene andere reden
waarom wj niet altijd maar op nieuwe
wetten moeten aandringen en er alle
heil van verwachten. Voor elk denkend
wezen is het een duidelijk waarneem
baar feit, dat niet de wet den tijd,
maar omgekeerd de tijd de wet moet
maken. Met andere woorden men ver
andert niet, althans zeker niet op een
maal, niet plotseling, vooral niet geheel,
door een gebod of verbod, de menschen,
de toestanden der maatschappij of de
bijzondere omstandigheden van den tijd.
Maar indien de tijden en omstandig
heden zeiven van zoo bijzonderen aard
zijn, dat zij als het ware eene vinger
wijzing bevatten, om in eene duidelijk
gebleken behoefte te voorzien, dan is
er grond, reden en plicht om eene wet
te stellen, en dAn heeft men alle aan
leiding om te onderstellen dat zij goed
zal werken en heilzame vruchten voor
het maatschappeljk leven zal afwerpen.
Min of meer in dezen geest spreekt
nu ook mr. van Houten in de nieuwe
serie zijner staatkundige brieven en
wijst er op dat wij op het gebied van
onderzoekende, plagende en dwingende
wetten, met haar heirleger van ambte
naren en haar bergen schrijverij, baar
tallooze vervolgingen en straffen, nog
heel wat te wachten hebben.
De schrijver ziet in den geest dier
wetten een bemoeiziek, bureaucratisch
element, dat ongevoelig is voor het
inhumane, dat in al die kleine straf
vervolgingen gelegen is. Hij meent dat
de sociale vrijheid door de arbeidswet
geving bedreigd wordt en dat de bron
der sociale vrijheid voor de arbeidende
klasse niet in zoogenaamde beschermen
de wetten gelegen is, maar eenvoudig
in een voor haar gunstigen toestand
der arbeidsmarkt, in overvloedige vraag
naar handen. Die vraag vermindert,
naarmate men den ondernemer meer
knevelt en plaagt en dus afschrikt. In
tegenstelling van wettelijke arbeidsrege
lingen verwacht schrijver meer van de
zoodanige, welke in eiken tak van
nijverheid door de vakvereenigingen
worden bedongen in overeenstemming
met den stand der ondernemingen. Zulke
arbeidsregelingen bezitten de practische
bruikbaarheid en de noodzakelijke plooi
baarheid om niet kwellend te zijn en
de vlucht van het bedrijf niet te knak
ken. De schrijver wil daarom strijd
tegen de centralisatie, de bureaucratie,
de onnoodige uitbreiding van politie
toezicht en vrijheidsberooving.
Er is, naar wij meenen, in de rede
neering een grond van waarheid. De
keuromanie der vaderen, die zelfs op
zedelijk gebied alles tot in de minste
bijzonderheden wilden regelen en voor
schrijven, is meermalen in een bespotte
lijk daglicht gesteld. Ook in onzen tijd
gaat het maar al te vaak op, dat de
wet niet is de uitdrukking van de al-
gemeene overtuiging, de vrucht van
wezenlijk gebleken behoeften. Dat wet
ten in het belang van volksgezondheid,
van algemeene ontwikkeling, wetten in
het bijzonder belang van de arbeidende
klassen, onnoodig of overbodig zouden
zijn, zouden wij niet gaarne willen
toegeven. De fout zit niet in de wet
zeiven, maar in hare inkleeding en in
richting waarbij wordt afgedaald in
tal van kleine bijzonderheden, waarbij
een onnoemelijk aantal overtredingen
worden geschapen en een even onnoe
melijk aantal straffen bedreigd. Derge
lijke wetten, waarvan de leerplichtwet
en de drankwet misschien de voor
naamste zijn, zijn een overlast voor de
welgezinden, die dikwijls zondigen zon
der het zelf te weten, en baten niet
tegen de kwaadwilligen, die gemakke
lijker door de mazen van het net ont
snappen, naar mate het aantal gebods-
en verbodsbepalingen grooter wordt.
De taak der politie, aangenomen dat
een eenvoudig politieman al die wetten
grondig kan kennen en verklaren, wordt
er bovenmatig door verzwaard. Voort
durend behoorlijke controle te oefenen
is feitelijk onmogelijk en zoo wordt de
gelegenheid om de wet straffeloos te
overtreden, door de wet zelve gegeven.
De eerbied voor de wet zelve en voor
de geschiktheid van hen die ze maken,
wordt op die wijze eer verlaagd dan
verhoogd. Eu nu zijn wij nog een aan
tal van die wetten te wachten, zooals
de Zondags- en verzekeringswetten en
de loterij wetten, die weder een ontzag
lijk aantal dingen zullen verbieden en
een beduidend aantal verplichtingen
opleggen. Maar lioe grooter dat aantal
wordt, boe minder er sprake kan wezen
van eene behoorlijke nakoming door
allen die er toe verplicht zijn, en in
dat geval ware de wet veel beter
achterwege gebleven,
j Het ware daarom naar onze meening
meer gewenscht om het onderwerp, dat
de wet beoogt te regelen, in algemeene
trekken aan zulke bepalingen te onder
werpen, waarbij veel ruimte gelaten
wordt aan het openbaar gezag, met het
toezicht op de naleving der wet belast,
en aan den rechter, aan wiens beslissing
de overtredingen worden onderworpen.
Kleine zaken kunnen in den regel ge-
rust op baar beloop worden gelaten.
De hoofdzaak moet daarentegen te
flinker worden aangepakt.
De bewering dat wij de wetten kunnen
missen is moeilijk te verdedigen. Het
gecompliceerde samenstel van de heden
daagsohe maatschappij eischt ze. Maar
de wet zij eenvoudig, klaar en helder,
voor allen begrijpelijk en verklaarbaar,
gericht op één hoofddoel en de rijpe
vrucht van den tijd.
Mochten wij in zulk eene codificatie
beter kunnen slagen, dan zou zij wel
degelijk een bron van orde en van
sociale vrijheid kunnen zijn.
Aanvulling van de wat tot regaling
dar brievenposterij
Aan bet Voorloopig Yerslag der
Tweede Kamer ontleenen wij het
volgende
"VVaar de verspreiding van geschriften
en afbeeldingen, waarvan het zeden-
kwetsend karakter niet aan twijfel on
derhevig is, band over hand toeneemt,
achtte men het algemeen begrijpelijk
en werd het door vele leden zelfs toe
gejuicht, dat de regeering bedacht is
geweest op maatregelen om dit maat
schappelijk euvel te l^eeren en aan het
voortwoekeren daarvan paal en perk
te stellen.
De daartoe bij het onderhavig ont
werp ingeslagen weg werd echter door
een groot aantal leden uiterst bedenke
lijk geacht.
In de eerste plaats merkte men op,
dat de voorgestelde maatregel slechts
in een bepaalde richting zal kunnen
werken, en alleen die stukken zal
treffen, welke, zonder van een gesloten
omslag te zijn voorzien, per post worden
verzonden. Wie zich de kosten van
verzending op den voet en tegen het
tarief der brieven kan veroorloven of
zich van andere middelen van vervoer
dan de posterijen kan bedienen, zal
ongestoord met het verzenden van
zedenkwetsende stukken kunnen voort
gaan.
Het groote bezwaar echter, dat tegen
den thans voorgestelden maatregel van
verschillende zijdon werd ingebracht,
geldt de willekeur, waartoe die maat
regel in de praktijk kan en ongetwijfeld
zal leiden.
Sommige leden meenden in dit ver
band het ontwerp zelfs als reactionnair
en geheel on-Nederlandsch te moeten
bestempelen.
Anderen gingen niet zoover en wilden
niets op de goede bedoelingen der regee
ring afdingen, doch meenden nochtans,
dat de voorgedragen bepalingen, die in da
toepassing allicht gevolgen kunnen
hebben, welke thans door niemand
worden gewenscht, niet in 's lands be
lang zijn te achten.
Verscheidene leden zouden gaarne
zien dat de voorgestelde bepaling in
elk geval in dier voege worde gewijzigd,
dat althans de dagbladpers daarvan
geenerlei hinder kon ondervinden zij
wezen hierbij in het bijzonder op het
aan de Kamer, gericht adres van den
Nederlandscben Journalistenkring.
Er waren intusscben ook verscheidene
leden, die, al achtten zij de voorgestelde
wetsbepaling volstrekt niet onverbeter
lijk, zich toch met de strekking daarvan
zeer wel konden vereenigen.
Dat door het wetsvoorstel inbreuk
zou worden gemaakt op de door de
Grondwet gewaarborgde vrijheid van
drukpers, kon dezerzijds niet worden
Wei kon men toegeven, datereenig
verschil bestaat tusschen de telegraaf
en de telepkoon eenerzij ds en de brie-
venposterij anderzijds, zoodat de bepa
ling van art. 14 der Telegraaf en Te-
lephoonwet 1903 op zich zelve niet
voldoende is om een dergelijk voorschrift
voor den postdienst te rechtvaardigen.
Sommigen gaven in overweging een
onderscheid te maken tusschen hetgeen
uitwendig aan een stuk, zooals het aan
de post is toevertrouwd, zichtbaar is, en
betgeen ook bij verzending anders dan
in gesloten omslag, slechts door nader
onderzoek van den inhoud van het stuk
kan blijken.
Vrij algemeen waren ook zij, die zioh
met het beginsel van het wetsontwerp
konden vereenigen, van oordeel, dat
het personeel der posterijen, aan welke
eischen het ook overigens moge voldoen,
niet de noodige waarborgen aanbiedt
voor eene juiste en billijke toepassing
van de voorgestelde censuur.
Sommigen zochten een correctief in
bet toekennen aan den afzender van
een b.v. binnen 3 dagen na de terug
zending uit te oefenen recht van beroep
op een hoogere postautoriteit, b.v. op
den inspecteur der posterijen en tele-
graphic, binnen wiens ambtskring dq