Toen Elisabeth naar huis ging.
ISo. 2'óó.
Maandag
3 October.
Spie Courant Msort een bijvoepel.
NAJAARSTiNTEN.
Montert K op ie
FEUILLETON.
VUsltfpdu (nrat
Md ML MngsMsi
Binnenlandsche berichten.
/1.3U-37 «/.-55M*.
42e Jaargang.
1904.
Teleplioonnummer 10.
Gemeentebestuur.
Kleinhandel in Sterken Drank.
VLISSINGSCHE COURANT.
Prijs per drie maanden 1.30. Franco per post 1.50.
Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bij alle Boek
handelaren, Postdirecteuren of rechtstreeks bij den Uitgever
F. VAN DE VELDE Jr., Kleine Markt, I. 187.
ADVERTENTIËNvan 14 regels ƒ0.40. Voor eiken regel
meer 10 cent. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde
advertentie wordt de prijs slechts twee maal berekend. Groote letters
en cliché's naar plaatsruimte.
Verschijnt dagelijks, uitgezonderd op Zon- en feestdagen.
Abonnements-Advertcntiën op zeer voordeelige voorwaarden.
Verzoek om vergunning tot verkoop
Van sterken drank in 't klein.
Burg. en "VVeth. van Vlissingen
gelet op art. 5 der wet van 28 juni
1881 (Staatsblad no. 97), zooals die is
gewijzigd bij de wetten van 23 April
1884 (Staatsblad no. 54), 16 April 1885
(Staatsblad no. 78), 15 April 1886
(Staatsblad no. 64) en 27 April 1901
(Staatsblad no. 85.)
doen te weten
dat bij ben is ingekomen een ver
zoekschrift van 8. MEULDIJK, te Vlis-
eingen, om vergunning tot den verkoop
yan sterken drank in 't klein, in per
ceel wjjk MM 127, Kanaalstraat.
Vlissingen, den 1 October 1904.
Burg. en Weth. voornoemd,
VAK DOORN VAN KOUDEKERKE.
De Secretaris,
WITTEVEEN.
Nicolaas Beets, in zijn „Najaarsmij
meringen", die onvergetelijke lierzang
uit 's dichters jeugd, dweept met den
herfst.
Zeker, ook de lente beeft hij lief en
hij weet het blijdste der seizoenen ook
wei te malen.
't Is zoet zegt hij
op 't rozenbed te staren,
Wanneer door 't haar omzwachtlend mos,
De scheemring doorbreekt van den blos,
Die schitteren zal op duizend blaren.
Maar, hoe zoet en schoon dat alles
ook zijn moge, aan het najaar zegt hij
dat zijn hart hangt.
't Is misschien niet zoo gemakkelijk,
een zelfde getuigenis af te leggen, waar,
nog zoo kort geleden, al de genietingen
van den ditmaal zoo heerlijken zomer
ons als werden toegeworpen, en thans
allerlei onbedriegelijke teekenen ons
toeroepen dat die heerlijkheid is als
gras. "We zien als het ware eiken dag
oen deel van een heerlijk gebouw in
puin storten. De bladeren verwelken
zichtbaar. Als de reeds kille winden
zich verheffen komen ze bij menigte
naar omlaag, met dat eigenaardig rit
door Ethel Roland.
Ren geschiedenis die tragisch had
kunnen eindigen.
(Uit het Engelsch vertaald door T.)
't "Was nog maar vijf uur, 't uitge
strekte heideland was reeds in schemer
gehuld, de bergen daarachter lagen al
in volslagen duisternis. Er stonden nog
geen sterren aan den hemel, de nacht
zweefde zachtjes neer, door geen enkele
lichtstraal onderbroken, met vreemde
plechtigheid, Elisabeth leek 't onuit
sprekelijk droevig.
Ze stond met 't gelaat tegen 't ven
sterraam geleund, verstrooid in de diepe
duisternis te staren.
„Thuis," peinsde ze en dit woord
trilde met droefzóete beroering in haar
binnenste, „daar brandt het electrisch
licht in de Londensche straten, en de
trottoirs zijn vol gelukkige menschen
selende geluid, met die schuifelende
beweging, zoo geschikt tot vermaak der
lieve jeugd, maar inderdaad vol van
beteekenis. Geen goud draagt de mor
genstond meer in den mond, maar laat
verrijst de dagtoorts, om vroeg weer
plaats te maken of voor een onheil
spellend duister, èf voor het bleeke licht
der zilveren maan, altijd schoon doch
waarvan onze dichter niet meer zou
kunnen zeggen dat zij „vriendelijk op
komt achter het lommer van de boomen,
en zilver op hun takken stort"want
het lommer vermindert met eiken dag
en geeft aan de dagvorstin gelegenheid
om door te dringen tot de dorrende
aarde, die zij met hare stralen niet
meer verwarmen kan. Zij werpen schrille
lichtbundels uit over bloemlooze strui
ken en over het geel-bruin der reeds
half bladerlooze takken, en, hoog daar
boven smelten allerlei stemmen, als
zoovele geheimzinnige koren, inéén tot
een onharmonisch klinkenden zang, een
lied der vergankelijkheid.
Neen, waarlijk, het valt niet zoo licht,
met den dichter te zeggen dat ons hart
n het najaar hangt.
Toch kunnen we hem begrijpen, wan
neer hij zingt
,Dan is 't me een lust door 't bosch te
[dwalen,
Verdiept, in zoete, stille, smart,
Waarbij geen lentevreugd kan halen,
En die des zomers weelde tart."
Zeker, er is iets weemoedigs in 't
vallen der gele bladeren, zooals er iets
weemoedigs is in het afscheid nemen
van hetgeen zoo lang het hart ver
blijdde, zooals er iets weemoedigs is
in het heengaan van zooveel schoons,
in het vertrekken van de vogelenschaar
naar zachter oorden.
Vraag dan ook niet zoo ongeveer
zingt de dichter ons toe in zijn Najaars
mijmeringen vraag niet wat mijn
gemoed in zulke stonden doet zuchten,
of welke gedachten zich voor den geest
opdoen. Men kan niet zeggen, welke
denkbeelden het zijn, die bij het aan
schouwen van den herfst het zoetst
kunnen boeien, wat het hart het meest
roeren kan.
"Want het is een onbestemd iets, zoo
als men kan gevoelen bij een heerlijke
muziek, waarvan de aangrijpende tonen
schijnen te doelen op iets treurigs, een
algemeen besef van smart schijnen weer
te geven, waarbij de geest zonder orde
die Kerstmis-inkoopen doen. Papa is nu
thuisgekomen, en haast zich naar zijn
studeerkamer met allerlei geheimzinnige
pakjes. Alice en Dick zitten mi dicht
bij elkaar in een hoek te fluisteren over
Mama's cadeau. Nu zal 't spoedig etens
tijd zijn, misschien zullen er later een
paar vrienden komen en dan zullen ze
muziek gaan maken en dansen en ge
zellig zamen praten." Ze keerde met
haar gedachten tot de grijze uitgestrekt
heid daar buiten terug. „Sneeuw, stilte
en land, niets dan land," zei ze geeu
wend, „ik heb er een afschuw van. Ik
houd van het leven en de lichten van
een stad en van veel menschen om mee
te praten. Ik verlang zoo naar huis te
gaan, o, ik verlang zoo Haar
man kwam thuis van de boerderij. Ze
kon zijn figuur niet onderscheiden, maar
ze hoorde hem fluiten, 't klonk somber,
met geen zweem van zijn oude opge
wektheid. „Toch staat hem de eenzaam
heid van Connemara niet zoo tegen als
mij," dacht ze gebelgd, „hij houdt er
van, alleen is hij uit zijn humeur om
dat het mij tegenstaat."
Hij stampte de sneeuw van zijn laar
zen in de vestibule, toen kwam hij in
de warme lage kamer en scheen de ruimte
of reden in de toekomst en in het
verleden ronddwaalt.
„Het is - mijn eerste lentevreugd
't Herdenken aan mijn vroegste jeugd,
Aan alles wat mij is weervaren
"t Zijn ai mijn afgevallen bljren,
En al mijn doode twijgen, die
Ik in gedachte voor mij zie.
't Zijn duizende herinneringen,
"Weerklinkende in 't geroerd gemoed,
Yan wat ooit lieflijk was en zoet,
Tooneelen, menschen, woorden, dingen
Genoegens die ik nogmaals smaak,
Die nog mijn hart verhaast doen kloppen
Bekoorbre lentebloesems, vaak
Gestorven in hun groene knoppen.
Maar al moge het najaar allereerst
tot weemoedige gedachten aanleiding
geven, geen gevoelig hart blijft gesloten
voor zijn eigenaardig schoon, een samen
stel van natuurwonderen op zich zelf.
Zijn niet de heerlijkste scheppingen
der schilderkunt aan het najaar ont
leend aan het najaar met zjn
blozende rijpe vruchtenzijn herfst
draden, „die voor het aangezicht
dwarrelende draden, gesponnen door
onnaspeurbare kunst," zijn nu eens
rood, dan weer schel glinsterend licht
zijn heerlijk geel en bruin, dat het
^sombere groen van den nazomer gaat
Vfervangen ja zelfs „de wondere nevel,
dié grijnzende oprijst uit de verte."
En dan thans geen ondraaglijke
hitte^' geen verstikkende stof, geen
vermoeidheid meer. De herfst 13 als
het ademhalen der natuur iets als de
zomeravond schemering. Het is des
noods een dwalen zonder einde, een
dwalen onder de vallende, ritselende
bladeren, maar in zuivere, frissche lucht,
door het reeds gedunde groen, waarvan
de tinten worden verhoogd door eon
getemperd zonnelicht, te midden van
de schoonste schakeeringen, die denken
doen aan de heerlijkste scheppingen der
kunst.
Het najaar zij ons een levensbeeld.
Noode nemen wij afscheid van den
vollen zomerrijkdom, maar, dankbaar
en voldaan, bedenken wij dat de weelde
van een eeuwigen zomer geen weelde
rueer wezen zou, en dat juist in die
wondervolle afwisseling der tijden met
hare eigenaardige bekoorlijkheden en
genoegens, de bron van waren levenslust,
maar ook van ware levenskracht is ge
legen.
Als wij de schoonheid, de heerlijk
heden van het najaar weten te waar-
deeren, dan zal onze eigene levensherfst,
als die ons geschonken wordt, schooner
en heerlijker zijn. Bij al wat wisselt
en vergaat is er veel dat blijft, is er
bovendien oen bron die nooit opdroogt,
een leven dat nooit verkwijnt.
Dat -zij voor ons bet schoonste is
aller najaarstinten dat doe ons, bij
alle wisseling en verandering, de hand
uitstrekken naar iets dat hernieuwing
belooft, dat de herschepping predikt.
Het najaar een levensbeeld. Zoo
zij het
bijna te vullen met zijn figuur. Hij
bukte zich en kuste haar teeder, hij
poogde haar afgewenden blik op te
vangen. „Je zit hier prettig gezellig,
Elizabeth," begon hij op gemaakt-vroo-
lijken toon." 't Is intens koud buiten, er
zal nog wel meer sneeuw vallen."
Het kindvrouwtje gaf geen antwoord,
maar verschikte hier en daar nog wat
op de tafel, die ai gedekt was voor het
avondmaal. Toen ze gingen zitten, bleef
hij strak naar haar kijken, zooals zo
daar tegenover hem zat, in do hoop dat
haar sombere stemming voorbij zou
gaan, maar ze bleef droef-ernstig over
haar bord gebogen zitten en de droevige
lijnen om haar mond ontspanden zich
niet.
„Wat een heerlijk maaltje," zei hij
met eene poging om opgewekt te zijn.
„Goed voor den tijd van 't jaar. 't Is
bijna onbegrijpelijk dat het overmorgen
al Kerstmis is."
„Spreek daar niet over, Robert," zei
ze bijna scherp. Hij schrok en zette zijn
kopje koffie neer. Strak keek hij voor
zich. Plotseling lichtte hg zijn schouders
met een krachtige beweging op en stond
op met een uitdrukking in zijn gezicht
of hij een flink besluit genomen had.
Overbrenging van Kragers lijk,
Het hoofdbestuur der „Nederl. Zuid-
Afrikaansche Vereeniging" heeft het
volgende rondschrjven verzonden
Aan het Nederlandsche volk!
Het denkbeeld om het stoffeljk over
schot van wijlen President Kruger met
een Nederlandschen oorlogsbodem naar
Zuid-Afrika terug te voeren is hier te
lande met groote ingenomenheid begroet.
Het hoofdbestuur der „Nederl. Zuid-
Afrikaansche Vereeuiging" heeft daarom
gemeend,''' toen het de zekerheid ver
kreeg dat dit denkbeeld niet verwezen-
lijkt zou worden, namens het Nederl.
volk een afzonderijk stoomschip voor
de uitvaart van President Kruger te
moeten beschikbaar stellen, ten einde
aldus een passende uiting te geven aan
de gevoelens die klaarbljkeljk velen
onzer landgenooten vervullen.
De laatste reis van den grooten man,
die ver van zjn geboorteland en van
zjn geliefd volk is gestorven, zal nu
plaats vinden met het Nederlandsche
stoomschip „Batavier VI" dat bepaal-
deljk voor dit doei wordt ingericht.
Reeds aanstonds verzekerd van den
krachtigen steun van eenige edelmoedige
vrienden, heeft de „Nederlandsch Zuid-
Afrikaansche Vereeniging" niet geaar
zeld deze veelomvattende taak op hare
schouders te nemen, in de volle over
tuiging dat zeer velen in den lande
zich geroepen zouden gevoelen haar
daarbj ter zijde te staan en mede te
werken tot een waarljk geschiedkun
dige, van zooveel eerbiedige hulde ge
tuigende daad der Nederlandsche natie.
Om zooveel mogeljk een ieder in de
gelegenheid te stellen hiervan te doen
bij ken, zullen alle bijdragen, hoe gering
ook, door den penningmeester van het
hoofdbestuur, den heer K. F. ran den
Berg (Keizersgracht 389 Amsterdam)
en door de afdeelingsbesturen der ver
eeniging in ontvangst genomen worden.
Bovendien zullen ij sten ter teekening
„Elizabeth," zei hij, „we moeten zoo
gauw als we klaar zjn, je koffer g-ian
pakken, ik heb het plannetje gemaakt
dat je morgenochtend eens naar huis
moest gaan. Dan kan je op Kerstdag
er nog vroeg genoeg zjn voor de fees-
teljkheden, en je kan zoo lang wegblj-
ven als je wilt."
Elizabeth keek zijdelings naar hem.
maar met schitterende oogen. „Wat
bedoel je," vroeg ze, „je weet toch
wel" -
„Juist, je moet het geld gebruiken
dat we opgespaard hebben voor de
nieuwe machine die we in de lente
koopen wilden. Ik zal het nu wel zon
der haar klaar spelen.
„Maar - maar, dat kan ik niet doen"
stameldeElizabeth, doch met toenemende
hoop. „Ik doe het niet."
„O, zeker, je gaat," zei hj op zjn
ineesteraehtigsten toon en alsof hij er
een eind aan wilde maken. Maar toen
verloor hj zjn kalmte en hj zei harts-
tochtelgk
„Begrjp je dan niet, dat ik het zoo
verschrikkeljk vind, te zien dat je zoo
droevig bent en je zoo eenzaam voelt,
en dat ik je niet meer door het huis
hoor zingen en grappen maken, zooals
worden neergelegd op nader bekend te
maken plaatsen.
Het is de bedoeling, ter herinnering
aan deze volksuiting, een oorkonde te
doen vervaardigen, vermeldende de
namen van allen die daartoe hebben
medegewerkt, en deze later te deponee-
ren in het Zuid-Afrikaansche museum
te Dordrecht.
Het Tarief.
„De Ned." acht het te prjzen, dat,
indien de Regeering meent, dat alleen
een verhooging van het Tarief de be-
noodigde gelden voor maatregelen ter
voorziening in sommige sociale behoef
ten kan verschaffen, zij reeds nu die
verhooging voorstelt, niet alleen omdat
de behandeling van zulk een tariefs-
wjziging veel tjd vereischt, maar ook
omdat men zich behoorljk rekenschap
zal moeten geven van de gevolgen die
zj zal hebben voor de algemeene wel
vaart, ten einde te beoordeelen of wat
men eenerzjds ten behoeve der welvaart
doet, anderzjds niet tot benadeeling
daarvan zal strekken.
Bij de beoordeeling van het Tarief
iu een artikelenreeks, gaat het blad
van de onderstelling uit, dat de toege
zegde sociale maatregelen grooter Staats
inkomsten noodig zullen maken, en dat
die maatregelen zullen zjn aangenomen,
alvorens het tarief in werking treedt.
„Het is van belang wél op den voor
grond te stellen, waarom de tariefsher
ziening wordt voorgesteld niet, zoo
betoogt „de Ned." omdat men zich
eigenljk voor bescherming heeft te
schamen en van plan is iets, dat eigen-
Ijk het licht niet kan zien, ouder dsn
dekmantel van geldnood binnen te
loodsen, maar omdat het tarief zelf er
verschillend zal uitzien, naarmate het
in de eerste plaats de nationale welvaart,
dan wel stjving van de schatkist be
oogt."
Geboorte en sterfte.
Aan een statistiek der geboorten en
der sterfte naar den leeft jd en de oor
zaken vau den dood in Nederland over
Juli 1904, opgenomen in oen bjvoegsel
der „Staatscourant" van 30 Sept. is het
volgende ontleend
Aantal inwoners op lo. Januari 1904
5,430,981, levendgeborenen 13,685,
overleden met inbegrip der levenloos
aangegevenen 6887, aantal overledenen
zonder levenloos aangegevenen op 1000
inwoners per jaar 14,90.
Overleden op den leeft jd van minder
dan een jaar 2175, 1-4 jaren 809,
513 jaren 267, 14-19 jaren 178,
20—29 jaren 346, 30—39 jaren 329,
4049 jaren 358, 5064 jaren 772,
6570 jaren 1210, 80 jaren en daar
boven 438, onbekend 5.
Overleden ten gevolge van febris
vroeger. Als ik de machine kan koopon,
zooveel te beter, maar gaat 't niet, dan
is het nog niets. Het komt er slechts
op aan, dat mjn klein bedroefd vrouwtje
weer gelukkig wordt.
Ze wierp zich in zjn armen en riep
berouwvol teeder: „O, Robert, je bent
heusch te goed, en ik ben zoo onvrien-
deljk en zelfzuchtig. Maar, Robert, je
kan je niet voorstellen, hoe ik er naar
smacht eens naar huis te gaan. Die
sneeuw, die eenzaamheid en die stilte,
soms denk ik wel eens dat ik gek zal
worden."
„Ja, vrouwtje, ja," fluisterde hj, haar
voorhoofd kussend.
„In de lente was 't zoo erg niet,
toen er knoppen aan de boomen waren.
Toen was de hemel zoo blauw, toen
Mama en Alice er waren was 't heerl jk,
maar deze winter Ze hield op en
rilde. „En we zijn anderhalf jaar ge
trouwd, en ik ben nog nooit thuis ge
weest. Toen we 't plannetje maakten
om met Kerstmis te gaan, was ik zoo
bij, maar toen gingen de zaken slecht
en konden we hst niet betalen on toen
toen dacht ik dat ik dood zou gaan",
zeizehartstochteljk met de ovardrjving
aan do jeugd eigaa. Wordt oerooLj i.j